niet allen nieuw, om hunnen meestal belangrijken inhoud zich aanprijzen. Van het honderdënachttiental willen wij het negenëntachtigste: De edelmoedige Smid getiteld, vertaald overneemen:
Zekere Heer van cremi ging eens, omtrent middernacht, voorbij de werkplaats van eenen armen Smid, en hoorde zijne hamerslagen. Nieuwsgierig om te weeten, wat hem zoo laat aan den arbeid hieldt, en of hij niet met zijn gewoon dagwerk den kost konde winnen, tradt hij na binnen, en vraagde den Smid na de reden zijnes spaden arbeids. ‘Ik werk niet voor mij zelven,’ was het antwoord, ‘maar voor een mijner buuren, die het ongeluk heeft gehad dat zijn huis is afgebrand. Ik staa twee uuren vroeger op, en gaa twee uuren laater na bed, om dien ongelukkigen een klein bewijs mijner goedwilligheid te geeven. Indien ik eenig vermogen bezat, zoude ik het met hem deelen; maar ik bezit niets meer dan dit Aambeeld, en kan het niet verkoopen, dewijl ik daarmede mijn kost moet verdienen. Daar ik elken dag slegts vier uuren langer dan naar gewoonte werk, bedraagt dit weekelijks de waarde van twee daghuuren, van het gewin van welke ik kan afstand doen. Aan werk ontbreekt het, Goddank! thans niet; en wanneer men handen heeft, moet men die gebruiken, om zijn evenmensch te helpen.’
De Heer van cremi wilde hem niet langer van zijn werk houden, wenschte hem een goeden nacht, en vertrok.
's Anderen daags nam hij eene somme van zeshonderd Livres, en ging daarmede na den Smid, wiens weldaadigheid hij wilde beloonen, om daarvoor zijn ijzer uit de eerste hand te kunnen koopen, grootere stukken werks te onderneemen, en nog iets voor den ouden dag op te leggen.
Maar hoe verwonderde hij zich, toen de Smid hem te gemoet voerde: ‘Neem uw geld terug, Mijnheer! ik heb het niet noodig, omdat ik het niet verdiend heb. Ik ben in staat, om het ijzer, welk ik noodig heb, te betaalen; en wanneer ik meer moet hebben, zal de Koopman het mij gaarne geeven. Van mijnen kant ware het eene groote ondankbaarheid, indien ik van de winst, welke hij van zijne waare moet hebben, hem wilde berooven, daar hij geene zwaarigheid maakte, mij honderd Daalders te borgen, op eenen tijd, toen ik niet meer dan den rok bezat, dien ik aan mijn lijf had. Een beter gebruik kunt gij van het geld maaken, door het den armen man, wiens huis verbrand is, zonder intrest te leenen. Op deeze wijze zal hij zijn verlies wederom kunnen herstellen, en ik zal alsdan tot mijn genoegen kunnen slaapen.’ Toen de Heer van cremi zag, dat de Smid, onaangezien zijn dringend verzoek, bij zijne weigering volhardde, volgde hij den raad, welken dezelve hem hadt gegeeven, en hadt het genoegen, het geluk eenes menschen nog grooter te maaken, dan het bij het eerste voorneemen van zijn edel hart zon geweest zijn.