Dan, gelijk een zogende Dichter wel een wonder der Natuur mag heten, zo is ook de zuigeling een ellendig misgeboorte. Immers wij ontvangen hier een bij uitstek belachlijk en erbarmlijk stuk, in ieder opzicht (des Schrijvers goede mening misschien uitgezonderd) verre beneden de kritiek. Eene Samenspraak, in kreupel rijm, tusschen eenen Vreemdeling en den Discipel Joannes, gehouden van Jesus gevangenneming af tot zijnen dood toe, - gehouden telkens op de plaats zelve, waar dat alles met Jesus voorviel, 't welk de Schrijver hier den Discipel aan den Vreemdeling, onder de bedrijven, (vermeerderd en verbeterd op zijne wijze, dit spreekt van zelve) doet verhalen; terwijl die Discipel den Vreemdeling dwingt om hem te blijven verzellen, en zijne redenen aan te horen, op de volgende treffende wijze:
- Let eens wel, Mijnheer! door zulk een zaak als deezen
Zal ligt uw Logement ook vol met menschen weezen,
't Is al in rep en roer, in huis en op de straat;
Om dat elk weeten wil, hoe het met Jesus gaat,
Verondersteld, Mijnheer, ofschoon 't uw al gelusten
Om wat na bed te gaan, gij zoudt niet konnen rusten,
Want gantsch Jeruzalem is woelig op de been,
Wagt dan en ziet het eind, zo daadlijk gaan zij heen.
En het fraaiste van dit fraaie stuk is nog, dat daarin opzetlijk smaak en kunst verwaarloosd is, gelijk de Voorrede ons meldt, opdat het NB. aan de H. Schrift zou gelijkvormig zijn; immers hij zegt, dat hij in dit werk stelt
Schoon niet naar smaak en kunst, het lijden van Gods Zoon.
En is 't gering van stijl, den Leezer diend te weeten,
Dat ik 't heb na de maat van 't Bijbelwoord gemeeten,
Dat Godgewijde boek is een eenvoudig woord
Waarin geen hoofsche zwier van termen werd gehoord.
Arm manneke! - waarlijk hier mogen wij hem wel toevoegen, 't geen hij den Discipel in den mond legt:
Behoudens uw fatsoen, dat vat gij niet, Mijnheer!
Maar wij houden ons te lang op met dit ellendig vod; alleen moet onze Lezer het afscheid van den Vreemdeling nog horen:
Ik blijf u dankbaar, vriend, voor al uw onderregt,
En ik geloof al 't geen dat gij mij hebt gezegt,
Wilt mij nu, vriend, tot in mijn Logement geleiden,
En bid nog eens, eer dat wij van elkander scheiden,