| |
La Navigation, Poëme en huit Chants, avec des Notes Historiques et Géographiques. Par J. Esménard. II Tomes. A Paris, chez Giguet et Michaud. 1805. 8vo. 243 & 389 pag. l'Introduction LXXI pag.
Grooter eere, dan, voor zoo veel wij weeten, ooit eenig oorspronkelijk Vaderlandsch Schrijver, heeft de uitlandsche Dichter van dit Werk, van wegen de Regeering onzes Lands, genooten. Ten blijke van de goedkeuringe over den lof, met welken aldaar van den Scheepvaart der Nederlanderen gewaagd, en verder in den lof onzer Natie wordt uitgeweid, wierdt, van hooger hand, den Heere esménard een Gouden Eerepenning toegezonden. Eene streelende eere, inderdaad! welke, indien zij, op de zelfde of eenige andere wijze, bij voegzaame gelegenheid, ook aan inlanders te beurt viel, niet weinig zou bijdraagen om den bekenden Bataafschen letterlust aan te wakkeren. Schoon het niet in ons plan valt, uitlandsche Dichtstukken in ons Maandwerk aan te kondigen, hebben wij, egter, om den naam, welken dit Dichtstuk heeft gemaakt, voor ditmaal van dat plan wel willen afwijken.
In de Inleiding voor het Eerste Deel handelt de Heer esménard vooreerst over de Fransche Poëzij in 't algemeen, en over de onderscheidene soorten derzelve, door de Franschen beärbeid; en ontvouwt vervolgens het algemeen plan en de hoedanigheid van zijn Dichtstuk. Uit den aanhef van dit tweede gedeelte der Inleidinge zal de Leezer over de natuur des Werks eenigermaate kunnen oordeelen; weshalven wij 't hier overneemen. ‘De gang van den Scheepvaart onder alle bekende Volken, zelfs onder de half beschaafde Eilanden van den Stillen Oceaan, opent een tooneel, 't welk tot moeilijke bedenkingen aanleiding geeft. Welke ook de eerste beweegreden geweest zij, die de menschen heeft genoopt om de gevaaren der Zee te braveeren, hebzucht schijnt overal de tweede plaats te beklee- | |
| |
den; overal neemt de Koophandel deeze opkomende kunst te baat, en welhaast opent zij voor den Oorlog eene nieuwe loopbaan, geleerder misschien, doch niet minder heilloos voor het menschdom. Door dien algemeenen uitslag getroffen, hebben de Wijsgeeren geredentwist, of de Scheepvaart een heil of onheil zij. -
Dusdanige voorstellen der bespiegelende Wijsbegeerte, te moeilijker op te lossen, omdat men het omtrent de grondbeginzels bijkans nooit eens is, behooren niet tot de Dichtkunde. Maar dit groot tasereel van den Scheepvaart, nu eens handeldrijvende, dan oorlogvoerende, nu eens vreedzaam, dan op landverovering doelende, dagt mij, tot leiddraad van het plan van mijn Werk te moeten dienen, en zijnen gang bepaalen.
Mijn oogmerk was niet, gelijk zommigen voorgegeeven hebben het daar voor te moeten houden, de algemeene geschiedenis van den Scheepvaart in verzen te brengen, die, omtrent de vijftiende eeuw, bijkans de geschiedenis van het menschelijk geslagt is geworden. Alleenlijk heb ik getragt, de kindsheid der kunst te schilderen, en ben haaren voortgang gevolgd in de gedenkwaardigste tijden, tot aan het tijdstip der volmaaktheid, welke zij thans heeft bereikt. De groote gebeurtenissen, op welke de invloed des Scheepvaarts zich ligt liet bespeuren, de onsterflijke ontdekkingen, die deszelfs gebied hebben uitgebreid, heb ik eigenaartig op mijnen weg ontmoet. Mij dagt, dat het voorbijgaan van dezelve, om mij met verdichtzels te behelpen, een werk van vernuft noch vindinge zou geweest zijn. Doch, wanneer het der geschiedenisse aan daadzaaken mangelde, of wanneer de nutteloosheid van voorschriften haare dorheid zou vermeerderd hebben, heb ik geöordeeld, dat de dichtkunde het hulpmiddel der verzieringe niet moest verwaarloozen.’
Zodanig is het algemeen ontwerp deezes schoonen Dichtstuks, 't welk met deeze fraaie regels aanvangt:
Je chante les travaux de l'art audacieux
Qui pour franchir les mers interrogea les cieux:
Art puissant, qui de l'homme a doublé la patrie;
Qui courba l'Océan sous sa noble industrie;
Dans les plis d'une voile emprisonna les vents,
Et, portant les mortels sur des châteaux mouvans
Aux lieux où le soleil sembloit fuir sous les ondes,
Agrandit la nature et réunit les mondes;
Qui, sur les flots soumis à ses vastes desseins,
Fit gronder le tonnerre allumé par nos mains;
Mais qui, dans ses fureurs, entouré de victimes,
Associa du moins le génie à ses crimes.
| |
| |
In zijne Zangen een geregelden tred houdende, worden eerst de oude Volken, Egyptenaars, Tyriers, Pheniciers, Grieken en Romeinen, vervolgens de laateren, Venetiaanen, Spanjaards, Portugeezen, Hollanders, Engelschen, enz. genoemd, en hunne voornaamste verrigtingen ter zee vermeld, en ten laatste ook de Ontdekkingsreizen, vooral in de voorgaande Eeuwe ondernomen. De Aanteekeningen, agter elken Zang geplaatst, zijn zeer uitgebreid, en zullen wel zoo goed als de helft van het geheele Werk beslaan.
Met eene gemengde aandoening van vermaak en smart lazen wij den zesden Zang, Holland, onder andere, ten onderwerp hebbende: vermaak, omdat dezelve ons aan den luister en het vermogen onzer Voorvaderen herinnerde; smart, van wegen de diepte der vernederinge, tot welke dit Land zedert is gedaald. Ter proeve willen wij een en ander staal overschrijven. Tot lof van de nijverheid der Bataaven, en hoe zij, door kragt daar van, aan hun eertijds afzigtig Gewest zijne tegenwoordige gedaante gegeeven hebben, luidt zijne taal:
J'en atteste tes champs et tes marais sauvages,
Batave industrieux! quel dien vint sur tes plages
De la mer mugissante enchaîner les fureurs?
Quel art d'un sol impur dissipa les vapeurs,
Et, de mille canaux affermissant la rive,
Fit circuler leur onde épurée et captive?
Qui remplit ces déserts d'un peuple courageux?
Qui creusa ces bassins, et d'un limon fangeux,
Où le roseau stérile osoit à peine éclore,
Fit des ports à Neptune et des jardins à Flore?
Hoe de Hollanders, door het aanleggen van Dijken en het bevestigen van Duinen, tegen het geweld der wateren zich hebben weeten te beveiligen, wordt aldus bezongen:
Mais avant que ce peuple, inconnu sur les eaux,
Du sond de ses marais fit sortir des vaisseaux,
Et sorcât d'admirer sa puissante industrie,
Il lui fallut aux flots disputer sa patrie;
Il sallut que le sol créé par ses efforts
Vît le courroux des mers se briser sur ses bords.
Souvent jusqu'au milieu de ses froids pâturages
L'Océan mutiné se creusoit des rivages;
Le Batave enchaîna ce monstre menaçant.
Des arbustes unis par un lien vivant,
Joignant au fond des eaux leurs flexibles racines,
Et le sable entassé qui s'élève en collines
Entre l'onde agitée et le sol affermi,
Ont fermé la Hollande à son fier ennemi:
| |
| |
Des jones entrelacés, défiant la tempête,
Repoussent l'Océan qui mugit et s'arrête.
Le voyageur, frappé de ces hardis travaux,
Sur sa tête alarmée entend gronder les flots,
Tandis que, sous ses pieds, l'art trompant la nature
Fait naitre autour de lui les fleurs et la verdure.
Van den uitgebreiden Koophandel en Scheepvaart gewaagende, welke van Amsterdam op alle deelen der Aarde wordt gedreeven, is zijne taal, daar hij de talrijke Schepen die Stad doet verlaaten:
Les uns cherchent ces lieux, voisins de l'équateur,
Où, des droits de Colomb perfide usurpateur,
Et d'un prix immortel lui dérobant la gloire,
Le grand nom d'Améric n'a pu tromper l'histoire.
Les autres vers le Gange ont porté leurs drapeaux;
Des Portugais surpris implacables rivaux,
A ses vainqueurs plongés dans un lâche délire
De l'Inde ensanglantée ils arrachent l'empire,
Et dans l'Asie esclave, avides conquérans,
Portent de nouveaux sers et de nouveaux tyrans.
O des navigateurs redoutable science!
Des arts et de la guerre invincible alliance!
Par toi, d'un peuple obscur que dédaignoient ses rois
Les monarques d'Asie ont adoré les lois;
Le Surinam, l'Hydaspe, et les champs malabares,
Les mers de l'Indostan, et ces îles barbares
Où le Malais féroce enfouit ses trésors,
Des cités du Batave ont vu couvrir leurs bords.
Schilderagtig, bovenal, en vol van poëetisch vernuft, is de beschrijving, welke de Heer esménard van het vangen van den Walvisch doet. In de fraaiheid der plaatze zullen wij voor haare uitgebreidheid ligt verschooning vinden. De Dichter begint van het oogenblik, waarin de Walvisch door den Harpoenier, met zijn wapentuig, wordt aangevallen, en zet het bedrijf voort, tot dat het Zeegedrogt is afgemaakt, en na het Schip gesleept wordt. Zoo ras, aan zekere kenmerken, een Walvisch zich vertoont,
Sur les flots apaisés s'il voit l'eau jaillissante
Que lance dans les airs, d'une haleine puissante,
Le colosse animé que cherche sa fureur,
A l'instant tout est prêt: sans trouble, sans terreur,
Sur un esquif léger le nautonnier s'élance.
Le bras levé, l'oeil sixe, il approche en silence,
Mesure son effort, suit le monstre flottant,
Et d'un fer imprévu le frappe en l'évitant.
| |
| |
Soudain la mer bouillonne, en sa masse ébranlée;
Un sang épais se mêle à la vague troublée;
D'un long mugissement l'abîme retentit;
Dans des gouffres sans fonds le monstre s'engloutit;
Mais sa fuite est cruelle, et'sa fureur est vaine:
Un fil, au sein des flots poursuivant la baleine,
Au Batave attentif rend tous ses mouvemens;
Par l'excès de sa force elle aigrit ses tourmens;
Rien ne peut les calmer: le fer infatigable,
Image du remords qui poursuit le coupable,
La perce, la déchire, et trompant son effort
Ensonce dans ses flancs la douleur et la mort.
Lasse ensin de lutter sous l'Océan qui gronde,
De ses antres glacés sur l'écume de l'onde
Elle remonte encore et vient chercher le jour;
Le sil qui se replie annonce son retour:
Aussitôt, dirigé par ce guide fidèle,
L'intrépide pêcheur arrête sa nacelle
Au lien même où le monstre, épuisé, haletant,
Leve sa tête énorme et respire un instant:
Il paroît; mille coups irritent sa vengeance:
Terrible, il se ranime, et de sa queue immense
Bat l'onde qui bouillonne et bondit dans les airs;
Sa rage, en soulevant le vaste sein des mers,
Exhale en tourbillons le souffle qui lui reste.
Malheur au nautonnier, dans ce moment funeste,
Si l'aviron léger n'emportoit ses canots
Loin de l'orage affreux qui tourmente les flots!
Tout s'éloigne; tout fuit: la baleine expirante
Plonge, revient, surnage; et sa masse effrayante,
Qui semble encor braver les ondes et les vents,
D'un sang déjà glacé rougit les flots mouvans.
Auprés de ses vaisseaux le Batave l'entraine.
|
|