in zijne zwakheden. 2 Cor. XII:7-10. (5) Het Godverheerlijkend leven van een verzekerd Christen, die door het geloof zich verheugt in de liefde van zijnen Godlijken Verlosser. Gal. II:20. (6) Het ootmoedig en geloovig gebed van den Apostel Paulus, ten goede van de Ephesische Gemeente. Eph. III:14-16. (Afscheidsrede van de Gemeente van Breda, 15 Nov. 1789. Waarom juist deze, en gene andere stoffen uit de Brieven van Paulus gekozen zijn, en waarom in deze orde, wordt niet gemeld. Zij bevatten onderscheidene bijdraagen tot regt verstand van de wijze en godvruchtige gevoelens van dien Apostel, en worden als zoodanige, ieder op zich zelven, in den smaakeloozen, uit de vorige Deelen genoeg bekenden, preektrant van den Eerw. haack, behandeld. 't Is eveneens gelegen met de overigen, die 't laatste Stuk uitmaaken, waarmede dit Werk wordt besloten. (1) De luisterrijke grootheid van den Zoon van God, zoo als in Hem alle volheid woont. Col. I:15-18. (2) De gronden van troost en blijdschap voor de bedroefde Thessalonicensen, treurende over hunne afgestorvene vrienden. 1 Thess. IV:14-18. (3) Gods onveranderlijke trouw, in het bewaaren van zijne Kerk, en des Christens verplichting tot een heilig leven. 2 Tim. II:19. (4) De plichten van eenen getrouwen Euangeliedienaar. 2 Tim. IV:1-3. (5) De roem van Paulus den Apostel over den Godlijken bijstand, in een dreigend doodsgevaar, en zijne Godverheerlijkende hoop op het hemelsch Koningrijk. 2 Tim. IV:17, 18.
Het beste van dit Deel, en van het geheele Werk, is ons toegescheenen het leezenswaardig Voorbericht over den oorsprong en opkomst der Gereformeerde Hoog- en Nederduitsche Gemeente te Altona, Hamburg en op den Hamburgerberg. Men vindt hier nog al deze en gene niet algemeen bekende bijzonderheden, die over de geschiedenis der Kerkhervorming, en derzelver gevolgen, ook voor het Bataafsch Gemeenebest, eenig meerder licht verspreiden.