Edelina, eene Nederlandsche Geschiedenis. Te Leijden, bij P.H. Trap. 1804. In gr. 8vo. 279 bl.
Al wederom ene Roman, en wel zodanig ene, waarvan wij de lezing veroorloven kunnen aan de liefhebbers van dit soort van geschriften, en waarin men zo alles bijeen vindt, (Ridder- en Spook-geschiedenissen uitgezonderd) waarmede men ene Roman gewoonlijk versiert. Ene vondelinge, ene schaking, gespannene strikken voor de onschuld, die echter het lieve meisje gelukkig ontkomt, gedwarsboomde liefde, hevige ziekte uit liefde, en eindelijk wedergevondene ouders en een gelukkig huwlijk. Ten overvloede ook nog een wenk, dat men gene Roman leest, maar ene ware Geschiedenis. Wat verlangt men nog meer? Hier en daar perst de geschiedenis onze meisjes ook wel een traan uit het oog. Indedaad wij verlangen nog iets meer, en vonden ook meer: zeer edele menschen, zeer goede voorbeelden, en uitmuntende lessen. Zodat, wanneer men dan toch gaarne Romans wil lezen, men ook deze gerust kan in de hand nemen, en zijnen smaak zonder enige schade voldoen.
Ziet hier een enkel woord van edelina's waardigen pleegvader, waaruit men den man enigzins kennen kan: ‘Mijn kind! gij gaat tot een verhevener stand over, dan waarin gij zijt opgevoed. Gedraag u overeenkomstig denzelven, maar bezoetel u met deszelfs gebreken niet. Vergeet nimmer God of uwen pligt. Wij allen zijn aan de wijze en goede Voorzienigheid onbetaalbaren dank schuldig, doch gij inzonderheid! zonder Haar, waart gij welligt in de bitterste armoede gestort, zonder opvoeding, zonder beginseien van deugd, een prooi voor de misdaad en ellende geworden. - Den zoeten naam van vader of moeder zoudt gij nimmer op uwe lippen hebben durven nemen. - Uwe ouders zouden u, of nimmer gevonden, of met u, de schande gevonden hebben. - Ach, edelina! de Voorzienigheid heeft altijd zoo trouw voor u gewaakt! wees haar dan altoos dankbaar! De zucht tot erkentenis zal u getrouw aan de deugd maaken, en gij zult gelukkig zijn. - Wij zien met blijdschap den stond te gemoet, dat wij u, hier namaals, voor den troon des Opperrichters zullen wedervinden, om dan, te samen, zuivere danktoonen aan te heffen.’