ke verganglijke dingen niet tot hun hoogste goed - tot het doel hunner wenschen - tot het voorwerp hunner vereering maaken moeten. Dat zij bij de noodwendigheden der reize, en bij het reisgezelschap, de plaats hunner bestemming - hun waare thuis - niet vergeeten moeten. Dat bij al hun poogen om zichzelfs en andere door hunne kunde en vlijt - door hunnen handel en wandel nuttig te worden, nog altijd dit moet komen, dat zij de wijsheid en liefde van Hem, die, terwijl zij schikkingen des harten maaken, hun lot regelt en hunnen gang richt, voor de aandacht en in het harte hebben, zóó dat zij elk oogenblik hunnes levens, oprecht en uit den grond der ziele, zeggen kunnen: Heer! uwe wille geschiede!’ is hier de hoofdles. Een Grijsaard verhaalt aan enen ongelukkigen zijne levensgeschiedenis: zijne beste ontwerpen, waardoor hij zijn tijdlijk geluk meende te grondvesten, werden zestienmaal verijdeld. Intusschen bragt de Schrijver dit verhaal slechts tot de vierde bijzonderheid. Het bleef dus fragment.
Het overige in dit Deel zijn Gedichten, allen in den geest van het Werk, die door den Wel Eerw. rutgers, Predikant te Haarlem, zijn overgezet; en dit was ene, wij geloven het gaarne, niet zeer gemaklijke taak. Dezelve, intusschen, hebben ons enigzins beter dan die in het vorig Deel behaagd, hoewel wij de overbrenging daarvan ook aan dezelfde hand te danken hadden. Den bezitteren en beminnaren van de vorige Delen zal voorzeker dit laatste ook welkom zijn; en wij betuigen nogmaals gaarne, dat het ons in meer dan één opzicht ook voldoet, hoezeer wij alles alzo niet gaarne zouden onderschrijven.
In het Voorbericht van den Hoogduitschen Uitgever carel ulysses van salis, des Schrijvers Zoon, ontvangen wij wel gene volledige Levensbeschrijving, waarop bij het eerste Deel hope gegeven was, maar toch enige, en wel vrij uitvoerige, Fragmenten, die niet alle voor onzen Nederlandschen Lezer even belangrijk zijn. Wij verdenken het hart van den man, dien wij uit dit Geschrift als een gemoedlijk Christen kennen, waarlijk niet; doch wat zijne staatkundige verrichtingen en daar uit voordgevloeide lotgevallen betreft, houden wij ons voor gene bevoegde rechters; en, om dit te kunnen zijn, zou ons, bij de lezing van het hier aangetekende, nog al ene en andere vraag beäntwoord, ene en andere bijzonderheid opgehelderd moeten worden. Zo zal het ook den Lezer gaan.