‘De wezenlijke waarde eener beschrijving van gebeurenissen en daadzaaken bestaat daarin, dat dezelve onpartijdig, naar waarheid, en duidelijk zijn voorgedraagen; dat de Stukken, Rapporten en Berigten, welken de Schrijver bezigt, om het verhaal te zamen te stellen, door hem getrouwelijk gevolgd zijn geworden; dat noch de zin, noch de opgaave in dezelven vervat, in het verhaal verkeerdelijk worden toegepast; en eindelijk, dat wanneer de Schrijver zig het beoordeelen van eenige daadzaak veroorloove, hij dan ten minsten eenige bevatting en kunde doe blijken van de zaak, welke hij beoordeelt.’ 't Zijn deze vereischten, aan welke de Zee-officier des Heeren van der aa's verslag gaat toetzen; met dat gevolg, dat, naar 's Mans oordeel, zo niet alle, immers de meesten derzelven hem ontbroken hebben. Om dit te doen zien, volgt hij het verhaal voet voor voet, om deszelfs onwaarheid of onduidelijkheid in de hoofdzaaken aan te toonen. Eene zaaklijke overneeming gedoogt ons bestek niet. In 't algemeen dunkt ons te mogen aanmerken, dat een Man van kunde, oordeel en bescheidenheid hier de pen gevoerd heeft, bij wien een hard woord, dat hem nu en dan ontvalt, op rekening moet gesteld worden van zijnen spijt over den ongelukkig uitgevallen Zeeslag, die, schrijft hij, ware de Bevelhebber van 's Lands Vloot naauwkeurig in zijne ordres en meening gehoorzaamd en opgevolgd geworden, een geheel anderen uitslag zou gehad hebben, en waardig geweest zijn, door eenen Historieschrijver, zoo vermaard als brandt, op het papier gebragt te worden. Hij eindigt met de aanmerking, dat alwie zijn verslag onpartijdig beoordeelt, zich meer zal verwonderen over de beledigende wijze, waarop de Admiraal de winter door c. van der aa wordt ten toon gesteld, dan wel over het Besluit der Eerste Nationaale Vergaderinge, volgens 't welk, bij Egmond in de Duinen, een Gedenkteeken zou worden opgericht, om op
hetzelve de naamen dier dapperen te graveeren, die voor de eere van 's Lands Vlag hun leven hadden opgeofferd.