Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 180]
| |
Herinneringen uit Parijs. Door A. von Kotzebue. II Deelen. Amsterdam, bij Gartman, Smit en Holtrop. 1804. In gr. 8vo.(Vervolg en slot van bl. 133.)
Poogingen tot het bevorderen van Huwlijken, betitelt kotzebue eene volgende Afdeeling; - van Ontugt, zouden wij het noemen. Immers onder de zeven Advertentien, welke hij ons uit de Fransche Couranten te leezen geeft, van Vrouwen zoo wel als van Mannen, die een deelgenoot des leevens zoeken, is 'er slegts ééne, die van eene wettige verbintenis gewaagt. Zie hier, Leezer! een paar van die Annonces, waarin het woord marier, gelijk in de andere, wel voorzigtig ontdoken is. ‘Een Man van 38 jaaren, zijn eigen meester, welbemiddeld enz. verlangt eene Vrouw te vinden, die eenig vermogen heeft, en gezelschap met hem maaken wille (veuille faire societé avec lui.)’ - ‘Eene jonge Weduwe, in alle opzichten belangrijk, zoo wel wat het charakter als ook haare ligchaamlijke gestalte aanbelangt (tant pour le charactère que pour le physique) wel opgevoed, wenscht... een enkel persoon gezelschap te houden.’ Dat pour le physique kondigt niet duister de meening van deeze gezelschapzoekster aan. - Gaarne zou nu de Heer kotzebue zijnen Leezer ook berichten, hoe dergelijke Verbintenissen uitvallen; maar - dit laaten de Heeren en Dames niet in de Couranten zetten! Met de Meisjes van Plaisier, aan welke eene andere Afdeeling is gewijd, willen wij niet te doen hebben. Minder lastig zijn ze thans, dan vóór de Revolutie; doch het is zaak, haar niet met onbeleefdheid af te wijzen. Wat is de Fransche politesse toch een kostelijk ding! Zoo verre hebben wij het nog niet gebragt. - De volgende Anecdote verscheurde ons het hart. ‘Ik ontmoette,’ leezen wij, ‘eens in de Tuinen van het Palais roijal een Meisjen van omtrent 12 jaaren; 't was in de schemering; het aartig Kind ging met nedergeslagene oogen, en het viel mij in 't geheel niet in, haar in die classe te plaatsen; maar eene oudachtige zwaarlijvige Vrouw, die omtrent tien schreeden agter haar ging, hield mij staande, wees met den vinger op het Meisjen, en zeide: Voila Monsieur, ma petite debutante!’ - - Het Palais roijal heeft eene groote menigte afdeelingen, waarvan eene den Schrijver bijzonder merkwaardig was, wijl de geheele roman van een ligtmis zich daarin laat speelen. ‘Hoog boven, op de derde verdieping, is eene lombard of leenhuis, waar de ligtmis, tegen goed pand, de beurs kan | |
[pagina 181]
| |
vullen. Van daar gaat men eenen trap laager, en vindt een speelhuis, waar men hem het geld weder afneemt. Nu heeft hij maar eenen halven trap af te gaan, om zijne gezondheid bij een meisjen van plaisier kwijt te worden; wanneer hij van haar gaat, zoo verwacht hem eene nieuwe geleidster, de vertwijffeling; met deeze begeeft hij zich de trappen volkomen af naar de zich in het parterre bevindende winkels, waar men dolken, pistoolen en dergelijken verkoopt; daar kan hij dan zijnen laatsten penning besteeden, en zich, zonder verdere omstandigheid, voor den kop schieten.’ Als Duitscher kan onze Schrijver het niet verkroppen, dat zelfs de Meisjes geheel vrij en als zonder erg medepraaten van de afschuwlijkste ziekten. ‘De Vrouwen,’ zegt hij, ‘moeten 'er een geöeffend oog hebben, om den Jongeling aan te zien, wat hem scheelt; zelfs plaagen zij een' zoodanigen, en zeggen: Il s'est brulé! - - Heilige Schaamte! Kapellen hebt gij hier en daar in Parijs nog, maar Tempels niet.’ Een tegengift tegen alle Vrouwlijke verleiding vond kotzebue in het physisch en pathologisch Kabinet van Prof. bertrand, in het zelfde Palais roijal; welks bezigtiging hij allen Jongelingen ernstig aanbeveelt. Met Madame recamier bezogt hij het voormaalig verblijf van rousseau in het Dal van Montmorency, thans door den ouden gretry bewoond. Hij betrad de kamer van den beroemden Man: tafel, kandelaar, inktkooker, waren hier belangrijke voorwerpen; 't was rousseau, die ze gebruikte! ‘Eene Duif vloog de kamer rond; zij was zoo tam, zoo goedaartig - wij deeden het venster vruchtloos voor haar open. Gaarne zoude ik de Zielsverhuizing geloofd hebben.’ In het doorrijden van het Steedje St. Denis, bezogten zij de ruïnen van de overoude Abtdij, de Begraafplaatzen der voormaalige Fransche Koningen, thans een Koornmagazijn. Een oud Poortier wees hun met aandoening de verwoeste Grafsteden, waar elk hunner had gelegen; want alle de Lijken moesten, op bevel van robespierre, verbrand worden: zij zijn het echter niet; de eerwaardige Grijsaard had de gebeenten, in eenen stillen nacht, naar een klein grasperk, omtrent 100 passen van de Abtdij, weeten te vervoeren, waar nu op een plekje, 't welk men kon omvatten, het overschot van meer dan 40 Koningen en Helden, allen door elkander, lag begraaven: een geheim, den ouden Man dusverre alleen bekend. Hendrik de IV, Leezer! dien hij het eerst naar beneden heeft geworpen, ligt onderaan!! De Konstkamer der Oudheden zullen wij met kotzebue niet binnentreeden; de Parijsche Nieuwspost met hem niet leezen. | |
[pagina 182]
| |
Ook de Crimineele Justitie krijgt haar aandeel. De Inborst der Parijzenaaren levert grappige Contrasten op. ‘De Omwenteling, benevens alle daaruit voortgesproten gevolgen, zijn de Franschen hartelijk moede, en de meesten wenschen den goeden ouden tijd wederom.’ - De oude Familichoogmoed en zugt voor adelijke geboorte herleeft weder bij dezelfde Franschen, die, nog voor weinig jaaren, met hem, die zo iets durfde uiten, oogenbliklijk naar den Lantaarnpaal zouden gewandeld hebben! Gezelschappen zijn 'er in Parijs - doch zonder waare gezelligheid. Het éénige weezenlijke vermaak is, dat men zomwijlen, doch alleen in de eerste Huizen, Dichters en eerste Tooneelspeelers de schoonste stukken voortreflijk declameeren, of de beste Zangers hoort musiceeren. Intusschen zijn die Huizen, waarin echte Fransche welleevendheid de Gezelligheid als gekluisterd houdt, slegts uitzonderingen op de algemeene woede om groote Cirkels te vormen. David, gérard en isabey zien wij in hunne Werkplaatzen: de eerste laat zijn Schilderstuk, de Sabynsche Vrouwen, voor geld zien, en dit zou hem reeds 60,000 Livres hebben aangebragt. De Moeder van den te vroeg gestorven drouais, eene bemiddelde Vrouw, laat den Vreemdeling gaarne zijnen Marius zien, vertoond op het oogenblik dat de Cimbriër binnentreedt om hem te vermoorden. Onder het opschrift Zienswaardigheden heeft men veele korte aanteekeningen over veelvuldige onderwerpen. Wij kunnen slegts hier en daar iets aanstippen. Van de beruchte Bastille zijn nog muuren, gragten en eenige poorten voorhanden; doch op de geheele binnenste ruimte staat tegenwoordig brandhout opeengestapeld. - Zeer wordt het Hotel Dieu en het Vondelingshuis geroemd; ook het Weeshuis, waar, van de 1100 Kinderen, reeds 600 op eene nuttige wijze worden werkzaam gehouden, een gedeelte tot Soldaaten opgekweekt, en deezen staan ook reeds op schildwacht met snaphaan en zijdgeweer; de meesten zien 'er gezond en vergenoegd uit; zindelijk- en luchtigheid heerscht overal. - Van het nieuw voortreflijk Instituut, het Huis der heilige Perine, in de straat Chaillot, gaven wij onlangs een uitvoerig en belangrijk verslagGa naar voetnoot(*). - In het Prytaneum kwam de gevoelige kotzebue juist op den tijd, dat de Weduwen van gesneuvelde Militairen haare Zoonen, die als Kweekelingen in dit Huis worden aangenomen, bezoeken; hij geeft daarvan eene aandoenlijke schets. Hij zag ook eene menigte Meisjes, die haare Broeders bezogten, doch daaronder geene, die sterk was aangedaan; en grondt daarop deeze eenig- | |
[pagina 183]
| |
zins wonderspreukige stelling: ‘Broeder- en Zusterliefde is een werk der gewoonte, niet der Natuur.’ - In het voormaalig Palais Luxembourg zag onze Reiziger een heerlijke marmeren groep van een' nog leevenden Kunstenaar, Amor en Psyche, door delaistre te Rome vervaardigd. ‘Ik denk,’ is daarop zijne naïve aanmerking, ‘dat 'er, om zoo beroemd te worden als menig Grieksch en Romeinsch kunstwerk, aan deeze groep niet anders ontbreekt dan de dood van derzelver maaker en een ouderdom van eenige honderd jaaren!’ - De ongemeen gunstige beschrijving van het Hotel der Invaliden is waarlijk treffend; men vindt 'er alles, wat tot gemak en vermaak van deeze eerwaardige klasse kan verstrekken, tot zelfs eene voortreslijke Bibliotheek, ‘zo als 'er in menige Duitsche residentie geen Vorstlijke gevonden wordt.’ Waarlijk! roept kotzebue uit, wanneer men één uur in het Paleis heeft rondgewandeld, krijgt men zelf lust om zich een been te laaten afschieten. Wij moeten evenwel bekennen, dat ons dit wat al te sterk, en een weinig dichterlijk voorkomt! - De Kruidtuin beviel den Schrijver in 't geheel niet: bij de heerlyke Stookhuizen in Schônbrunn schijnen deeze slegts armzalige hutten; men kruipt gebukt onder allerlei struiken rond, waar door een morsige Tuinmansknecht den weg toont, en is blijde zich weder in de open lucht te bevinden, waar nog de beroemde Cederboom, welks kruin geduurende de Omwenteling een kanonkogel wegnam, te zien is. Des te bezienswaardiger is de ‘op deeze waereld eenige’ Galerij der Natuurlijke Historie, welke dagelyks voor niet voor elk openstaat. - De beroemde cuvier heeft een eigen ontleedkundig Kabinet, hier geroemd en in eenige bijzonderheden beschreeven. Minder scheen hij met het Leerstelzel van gall ingenomen, dan kotzebue zelf, die zich deswegen dus uitlaat: ‘Wie hetzelve slechts eenmaal door hemzelven heeft hooren voordraagen, die werd, in weerwil van zich zelven, door de klaarheid van zijne voor oogen liggende bewijzen weggesleept.’ - Cuvier is met een Werk bezig, over de versteende Beenderen, welks verschijning duizenden met verlangen te gemoet zien. De gewaande Dauphin is eene merkwaardige Bijdrage tot de Geschiedenis der Fransche Omwentelinge; dezelve is vrij uitvoerig en voor geen uittrekzel vatbaar. Lucien bonaparte en diens Kunstgalerij krijgen grooten lof. Hem was inzonderheid de eigenaar belangrijk door zijn huislijk gedrag, zijn kind op den arm draagende en met hetzelve speelende, eenvoudig in kleeding en manieren. Met geestdrift roemt hij den Marcus Sextus van den jongen, doch zieklijken Schilder guérin. Van de prachtige Nationaale Bibliotheek zegt kotzebue | |
[pagina 184]
| |
niets anders, dan dat zij reeds vóór 13 jaaren over de 300,000 banden telde, en zints dien tijd nog zeer aanmerklijk vermeerderd werd; iets meer van de Galerij der Manuscripten, waarin niet minder dan 84,000 voorhanden zijn. Eene openbaare Zitting van het Instituut der Doofstommen, in welke de beroemde sicard, toen pas van eene ziekte hersteld, bij de vijf uuren het woord voerde, wordt beschreeven, met de onbegrijplijke vatbaarheid en vlugheid van eenige Kweekelingen. Omtrent het Fransch Tooneel kunnen wij, door reichardt des ten vollen verzadigd, kort zijn. - Op meer dan 18 Tooneelen wordt in Parijs dagelijks gespeeld. De Fransche manier van Treurspeelen bevalt hem juist daarom niet, wijl 't eene manier is: wie 'er één Treurspel gezien heeft, heeft ze alle gezien. Mad. duchenois, behalven dat zij veel leelijker is, dan het eener Actrice geöorloosd is te zijn, heeft een soort van gezang in het declameeren, en dan rust zij, zoo sterk zij kan, op verscheide lettergreepen in elken regel en rekt deeze geweldig uit; daarbij is alles bestudeerd; zij schijnt altijd voor den spiegel te staan; geen enkele toon komt uit het hart, of is door de natuur ingeädemd. Mad. george, haare mededingster, is eene majestueuse schoonheid; groot en sterk, en echter eerst 17 jaar oud: zij speelt goed en schreeuwt veel minder, en hier en daar schenkt haar de natuur aandoenlijke toonen. - De Broedertwist werd zoo fraai vertoond, als de Schrijver zelf het nimmer gezien had of verwachtte weder te zullen zien. - Het gezang in de groote Opera (dit zegt ook reichardt) gelijkt meestendeels naar een geschreeuw; en de Schrijver voorspelt, dat men Mlle. maillard zeker eens dood van het tooneel zal wegdraagen: Orchest, Chooren, Decoraties, het werktuiglijke en de Dans worden nergens zoo volmaakt gevonden; men houdt ook doorgaans een dertig Repetitiën van een nieuw Stuk. - Duport, een jonge Dansser, overtrest thans vestris reeds; jammer dat hij in hetzelfde gebrek vervalt, van elk oogenblik tours de force te pas te willen brengen, waarbij hij zich 40 à 50 maal op één been kan omdraaijen. - Op alle de Tooneelen had kotzebue vrije entrée; iets, dat hem in Duitschland, bij de vertooning van zijne eigen Stukken, niet mogt gebeuren. - - Dan wij zouden kor; zijn; maar het Boek sleept ons mede. Eindelyk deelt ons de Heer kotzebue, van bl. 170-226, nog eenig Mengelwerk mede, bij wijze van Aantekeningen uit zijn Zakboekje, waarin veele meer en min belangrijke bijzonderheden; bij voorbeeld: de Tooneelschrijvers krijgen, zo lang zij leeven niet alleen, maar zelfs hunne Ersgenaamen nog tien jaaren na hunnen dood, van een derde gedeeste van de ontvang bij de vertooning hunner Stukken het | |
[pagina 185]
| |
zevende deel; dit krijgen zij van elk Tooneel geheel Frankrijk door: en zulks op meer dan 100 Schouwburgen, waarop de Groote Natie boogen kan, toegepast, kan de Autheur van een Volkbehaagend Stuk, in de twee eerste jaaren, op veertigduizend Livres rekenen! - Madame molé, de Vertaalster van Menschenhaat en Berouw, heeft daardoor reeds een Capitaal van 60,000 Livres gewonnen, en nog dagelijks word: dat Stuk druk gespeeld; terwijl 't den Schrijver zelf slegts 400 Gl. heeft opgebragt! Dit is in de daad zeer aanmerkelijk. - Zo zou daleyrac, alleen van zijne vroegere Operas, jaarlijks een Inkomen van meer dan 12,000 Gl. genieten! - Arme homsz en zoo veele anderen, die aan het Tooneel uwe talenten wijddet!! Het Magdalena-Kerkhof, de begraafplaats van den ongelukkigen Koning, thans aan een' Slotenmaaker verkocht, die 'er een Tuin van gemaakt heeft, kon de Schrijver, tot zijnen spijt, niet te zien krijgen. Met genoegen hebben wij, in het hoofdzaaklijke, eene overeenkomst met de berichten van reichardt opgemerkt, welke, gevoegd bij de inwendige blijkbaarheid, der oprechtheid en waarheidsliefde van beiden eene bijkomende verzekering geeft. In ééne bijzonderheid, echter, vonden wij eene lijnrechte strijdigheid, welke wij, ten besluite van alles, onzen Leezeren nog zullen mededeelen. ‘Moeder en Dochter,’ zegt kotzebue, IIde D. bl. 206, ‘zijn thans volstrekt op dezelfde wijze gekleed, spreeken elkander met gij aan,’ enz. - Reichardt, IIde D. bl. 263, zegt, ter gelegenheid van zijn bezoek bij eene braave ouderwetsche Familie, die hem geheel vergeeten deed, dat hij in Parijs was: ‘Zij noemden zich ook allen onderling gij, dat ik hier, tusschen Ouders en Kinderen, nog niet gehoord had.’ - Dit mogen nu die Heeren zamen vereffenen - wij voor ons zien daartoe geen kans. |
|