| |
| |
| |
Verhandeling over de Nederduitsche Spelling, ter bevordering van eenparigheid in dezelve, door Matthijs Siegenbeek, Hoogleeraar in de Nederduitsche Letterkunde te Leijden. Uitgegeven in naam en op last van het Staatsbewind der Bataafsche Republiek. Te Amsterdam, bij J. Allart. 1804. In gr. 8vo. 386 bladz.
Al te lang bleef onze moedertaal, die in rijkdom van geheel eigen woordenschat alle hedendaagsche talen van Europa onbetwistbaar overtreft en voor geene derzelven in kracht en schoonheid onderdoet, verstoken van die eenparigheid in spelling, welke de beschaafdste talen van Europa reeds voorlang hadden aangenomen. Hare beminnaars gevoelden wel eet onwelvoegelijke hiervan, maar waren niet in staat hetzelve weg te nemen, niet slechts, omdat zij tegenstrijdige regelen voorsloegen, om die eenparigheid te bevorderen, maar ook, omdat deze eenparigheid, in vele opzigten, willekeurige bepalingen en onderscheidingen vorderde, welke een hooger gezag behoefden dan dat van bijzondere Schrijvers. Voortreflijk was, voor weinige jaren, de poging der zeer verdienstelijke Maatschappij: tot nut van het algemeen, om alle Letterkundige Genootschappen en keurige Nederduitsche Schrijvers uit te noodigen, niet slechts tot eene opgave van derzelver onderscheidene spelling omtrent de voornaamste punten van verschil, maar tevens tot eene vrijwillige onderschikking naar die vaststellingen, welken een twaalstal verzamelaars en beöordeelaars van al het ingezondene zoude opmaken. Edelmoedig was de overgave van al het ingekomene, door die zelfde Maatschappij, aan de kort daarna opgerichte Bataafsche Maatschappij van Taal- en Dichtkunde, als door haren aanleg bijzonderlijk geroepen tot die taak, wier eerste ontginning altijd tot roem der Maatschappij tot nut van het algemeen zal verstrekken. Gelukkig bevond zich ten dien zelfden tijde een Agentschap van Opvoeding in de Republiek belast met de invoering eener algemeene spelling, en gaarne vereenigde zich de Heer van der palm, in dat Agentschap geplaatst, met de gelastigden der Maatschappij tot overleg der beste wijze, om zijnen last te vervullen en haar oogmerk te bereiken. Eene Nederduitsche
Spraak- | |
| |
kunst door den Heer p. weiland, reeds door zijn Taalkundig Woordenboek en zijne Inleiding tot hetzelve vermaard, en eene Verhandeling over de Nederduitsche Spelling door den Heer m. siegenbeek, door zijn Hoogleeraarschap in de Nederduitsche Letterkunde daartoe alzins bevoegd, waren de middelen, welken bij dat overleg, op voordragt van den Agent, werden gekozen. Dit Agentschap zelf werd wel vernietigd, maar gelukkiglijk leed daarbij de genomen maatregel niets; beide de Schrijvers vervolgden de aangenomene taak, en nu reeds ziet de Verhandeling over de Spelling het licht, goedgekeurd door de Bataafsche Maatschappij van Taal- en Dichtkunde, goedgekeurd tevens door de, als herlevende, Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leijden, en door beiden, nog steeds met overleg en medewerking van den Heer van der palm, na het vernietigd Agentschap in den Raad van Binnenlandsche Zaken gezeten, aangeboden aan dezen Raad, die dezelve aan het Staatsbewind heeft voorgedragen. De uitgave dezer Verhandeling in naam en op last van dat Bewind, - het besluit tot aanneming der spelling, in dezelve bepaald, in alle gedrukte stukken door deszelfs onderhoorige Collegien uit te geven, - de uitnoodiging van het Wetgevende Ligchaam, de Nationale Rekenkamer, het Nationale Geregtshof, het Syndicaat en van de Departementale Bestuuren tot gelijke besluiten - en het voorschrift dier spelling voor alle onderwijsboeken, van 's Lands wege voor de Scholen uit te geven, met derzelver aanbeveling aan alle Schoolopzieners, maken het veelvermogend zegel uit des openbaren gezags, door het Staatsbewind aan dit gansche Werk gehecht. Alzoo verschijnt dan eindelijk, het geen zoo lang gewenscht is, en wel op eene wijze, welke men zich nooit volkomener had kunnen voorstellen, nadat, namelijk, alle Letterkundige
Genootschappen en keurige Schrijvers derzelver spelling met de gronden daarvoor hebben opgegeven, nadat aan eenen bevoegden man het opmaken der slotzom uit alle bedenkingen, gronden en gewoonten is aanbevolen, nadat twee Taalkundige Maatschappijen zich volkomen met deze slotzom vereenigd hebben, nadat het Hoogstgezag die spelling tot eenen regel gesteld heeft, voor zoo ver derzelver invoering afhangt van het Burgerlijke Bewind. Over deze verschijning moet zich elk verblijden, wien de eer zijner moedertale
| |
| |
aan het harte ligt, of die zich, schoon met minderen ijver voor hare zuiverheid, zelfs bij gebrek aan alle lief hebberij voor eigenlijke letterkunde, gaarne echter eenen vasten voet gesteld ziet, op welken hij kan afgaan in het spellen. Onwaarschijnlijk is het wel, dat de gronden, bij deze spelling aangenomen, aan allen zullen behagen, niet slechts, omdat schier ieder zich op dezelven zal verwezen vinden, om van zijne aangenomene spelling in een of ander opzigt af te wijken, maar ook, omdat alle gronden zelve aan allen niet even beslissende zullen voorkomen: maar wenschelijk is het toch, dat elk nu zijne eigene spelling met hare gronden onderschikke naar deze; zich daarbij het ongemak der veranderingen en het offer van eigen begrip, ten algemeenen beste der moedertale, getroostende. In plaats van alle de aangevoerde gronden voor deze spelling naauwziftend te onderzoeken, acht Recensent het ten minsten raadzamer, de bepalingen der spelling zelve uit deze Verhandeling op te geven, zonder daardoor te willen gehouden worden, als achtede hij derzelver gronden onbestand voor zulk een onderzoek. De beide Taalkundige Maatschappijen moeten verheven geacht worden boven de verdenking van blinde goedkeuring, en Recensent vond zich voor zich zelven verpligt, de gegrondheid van verre de meeste, voor deze spelling aangevoerde, redenen te erkennen; hij had slechts hier en daar den toon een weinig lager begeerd omtrent andersdenkenden.
De Verhandeling heeft twee Afdeelingen; de eerste is over de algemeene regelen der spelling, de laatste over de geschilpunten in de spelling der Nederduitsche Taal. In de eerste wordt de regel: schrijf, zoo als gij spreekt, ongenoegzaam verklaard, en uit dien hoofde het achtgeven op de afleiding der woorden aanbevolen, maar met bijzonderen aandrang op de bewaring der welluidendheid en op den eerbied voor het algemeen gebruik. - De regel, die het gebruik van vreemde Letterteekens verbiedt, wordt, ten aanzien van woorden uit vreemde talen, beperkt. - De invoering van zorgvuldige onderscheiding tusschen gelijkluidende, doch verschillend beteekenende woorden, wordt als onnoodig in het verband der rede, en ontoereikende, om alle zulke woorden, ja, om de meesten derzelven te onderscheiden, afgekeurd. - De zoogenaamde wet der spaarzaamheid, om, zonder aanmerking van eenige beginzelen, niet meer letters te
| |
| |
gebruiken, dan 'er noodig zijn, om de woorden op het gezigt te kennen, wordt als taalbedervende verworpen. - Het gezag der oudheid, eindelijk, wordt met zekere bepalingen erkend.
In de tweede Afdeeling worden deze algemeene regelen van spelling toegepast op de bijzondere geschilpunten in die der Nederduitsche taal. Belangrijk is de geschiedenis van de klinkletters ij en y, na welke de y alleen behouden wordt in woorden, die uit de Grieksche taal askomstig zijn, doch de ij voor het echte Nederduitsche klankteeken verklaard. - De verlenging der a door e, of door verdubbeling, is het volgende geschilpunt, het welk ten voordeele van de verdubbeling beslist wordt. - De enkele en dubbele vokaalspelling houdt den Hoogleeraar, met zeer veel reden, zeer lang bezig. De dubbele vokaalspelling geldt eeniglijk in de zacht-lange e en o, en wordt alzoo door het gehoor alleen bepaald, als in heelen (genezen) en helen (verbergen), in hoopen (opstapelen) en hopen (wenschen); bij de a en u komt geene verdubbeling te pas, behalven wanneer de lettergreep door eenen medeklinker besloten wordt. - Het onderscheid tusschen de ei en ij wordt voorts beweerd. - De ie wordt als tweeklank verdedigd. - Het verschil tusschen ai en aai, au en aauw, eu en eeu wordt duidelijk door het gehoor bevestigd. - Na de tweeklanken komen in aanmerking de onderling verwantschapte medeklinkers b en p, d en t, g en ch, v en f, z en s. - Ambt of ampt is het eenige woord, waarin de b en p worden
verwisseld; het eerste wordt hier aangenomen. - De d en niet de t wordt als sluitletter aangenomen in woorden, wier meervoud de d behoudt; de dt komt te pas in den tweeden en derden persoon van den tegenwoordigen en den tweeden van den onvolmaakt voorledenen tijd der aantoonende wijze in de werkwoorden op den uitgaande. - Bij deze gelegenheid wordt mits, mitsgaders, voorts, voortaan, antwoord en rondom aangeprezen. - In woorden, wier meervoud de g heeft, of die dezelve om hunne duidelijke afkomst vereischen, behoudt de g hare plaats; anders gebruikt men de ch. - De g worde voorts in k verwisseld in eenige bijvoegelijke naamwoorden op lijk uitgaande, als aanvankelijk, oorspronkelijk. - De f is een sluitletter, wiens hardheid door de zachte v midden in de woorden wordt vervangen. - Op gelijke wijze wordt de harde s, als sluitletter altijd te gebruiken, midden in de woorden liefst vervangen
| |
| |
door de zachte z, behalven waar de scherpte der uitspraak duidelijk de s ook in het midden vordert. - De onderlinge verwisseling van eenige andere letteren, zoo klinkers als medeklinkers, heeft aanmerkelijken invloed op de spelling van zommige woorden. - De veelvuldige verwisseling van a in o maakt overtallig voor overtollig onvoegzaam; die van e in i maakt het verschelen en onverschelig voor verschillen en onverschillig verwerpelijk. - Het onderscheid tusschen hen en hun, welk laatste behouden wordt, vindt afkeuring, even als heur en haar. - De verwisseling van de d en w maakt het eenvoudig, meervoudig verkiezelijk boven het eenvouwig, meervouwig, doch het eenvouwdig geheel verwerpelijk; - die der f en ch maakt gracht verkiezelijk boven graft, hecht, een handvatzel, boven heft; - die der g in i doet leide van leggen schrijven en niet legde; - die der n in l pleit voor middelste, middelmaat, in plaats van middenste en middenmaat. - In vleijen, zaaijen, gooijen en dergelijken worde de j behouden. - Lagchen, pragchen, ligchaam worden aanbevolen. - De dubbele s, daarentegen, in woorden op
sem uitgaande, wordt verworpen. - De in s eindigende naamwoorden behouden in het meervoud de enkele s, ten zij waar de klankvorming naar de uitspraak dit uitdruklijk anders vordert, als in bes, bessen; alzoo ook in de werkwoorden van dezelven afgeleid, ten zij de uitspraak de zachte z vereischt. - Het schrijven van aart, ontaarten, aartig, opdat deze woorden niet gelijkluidenden blijven met aarde en de daarvan afgeleide woorden, wordt afgekeurd; - zoo ook de onderscheiding tusschen agt, een getal, en achtgeven, opmerken; men schrijve daarom acht en tachtig. - De onderscheidingen tusschen hart en hert, ligt en licht, nog en noch, schoon even willekeurig, worden, om derzelver algemeenheid, behouden. - Gebrekkig wordt hersteld in plaats van gebrekig, goddeloos in plaats van godeloos; van daag, des daags en hedendaagsch in plaats van van dag, des dags en hedendagsch; ik kom, gij komt, hij komt in plaats van ik koom, gij koomt, hij koomt. - Weleer wordt aanbevolen voor wijleer; lezenaar wordt verworpen voor lessenaar; insgelijks wordt hersteld voor eensgelijks, zedeleer voor zedenleer, aartsvaders voor eerstvaders, lantaren voor lamptaren; eindelijk wordt het schrijven van
likdoren en likteeken aanbevolen. - Men moet thans, althans, niet thands, althands, en nogtans, niet nogthands
| |
| |
of nogthans, schrijven. - De d moet weggeworpen uit doorgaands, volgends enz., de r uit schierlijk; in geenszius blijve de s. - Men schrijve Amsterdam, niet Amsteldam; regter en slinker zijde, niet regte en slinke zijde; in der daad, met der daad, niet in de daad, met de daad; daarenboven, niet daarteboven. - In de bijwoorden vergeess, dagelijks heeft men genoeg aan de s; in de bijvoegelijke naamwoorden vergeefsche, dagelijksche behoeft men de sch. - Men schrijve voorts beslissen, kussen, bruisen, blusschen. - De welluidendheid vordert de inlassching van t en te in verbindtenis, beeldtenis, bekentenis, gesteltenis, gebeurtenis. Uit mijnentwil worde de t verworpen; ook schrijve men ordelijk, gezamenlijk, openlijk, wezenlijk. - De d worde hersteld in de meeste woorden, waar uit dezelve verworpen was, als in hoorder, zuurder, zwaarder, huurder, klaarder, vruchtbaarder. - De invoeging van de e in ambtenaar, geheimenis, kostelijk, noodzakelijk en dergelijken wordt sterk aanbevolen. -
Woorden, uit vreemde talen ontleend, moeten, zoo veel mogelijk, geschreven worden met onze taaleigene letters, en alzoo klasse, profeet, karakter, en niet classe, propheet, character, met uitzondering echter van eenigen, bij voorbeeld van Christus, Christen. De eigenlijke vreemde naamwoorden zelve moeten naar de Latijnsche spelling worden geschreven, met uitzondering van de tweeklanken ae en oe, welke wij niet hebben, en ook in geval van taaleigene verkortingen der eigennamen; en dus Egypte, Cesar, Cresus, Codrus, Jacobus, Constantinus, maar ook Jakob en Konstantijn. - Eene bijlage, waarin onderzoek geschiedt omtrent eenige woorden, waarin de harde e en o twijfelachtig zijn, volgt op deze Verhandeling; waaragter een woordenlijkst is gevoegd ter aanwijzing van de spelling, wel zeer dienstbaar bij het dagelijksch gebruik van dit boek, doch eerlang door den Schrijver zelven, gelijk wij vernemen, zullende vervangen worden door eene algemeene en volledige woordenlijst ten behoeve der genen, die nu deze spelling verkiezen of verpligt zijn te volgen. - De tweede druk dezer Verhandeling is reeds van de pers gekomen. |
|