| |
Reizen door Zweeden en Finland, tot aan de uiterste Grenzen van Lapland, in 1798 en 1799; door Joseph Acerbi. Sistimus hic tandem, nobis ubi defuit orbis. Uit het Engelsch. Met eene Kaart en Plaaten. Iste Deel. Te Haarlem, by F. Bohn, 1804. In gr. 8vo. Behalven het Voorwerk, 292 bl.
Veelvuldig zyn de Reisbeschryvingen, welke de Nederlandsche Drukperssen aan het licht brengen. Behalven de weinige door Landgenooten gedaan, is de voorraad van vertaalde zeer groot, en hebben de Engelschen daar onder het grootste aandeel. Men zou zeer ligt, op den Titel alleen afgaande, ook de Reizen van acerbi, thans voor ons, onder laatstgemelde rangschikken; schoon de Naam niet zeer Engelsch klinkt: dan, by het omslaan des blads, getuigt de Opdragt des Reizigers aan zynen Vader, uit Londen, Feb. 1. 1802, ondertekend, dat wy geen Engelschen Reiziger voorhebben. De Voorreden wyst dit nader aan, en doet ons acerbi voor een Inbooreling van Italie kennen, die, dat Land, overvloeiende van de schoonheden der Natuur en vol van de fraaiste voortbrengzelen der Kunst, verlaatende, uit eigen beweeging zich het gevaar en de vermoeienissen van een bezoek in de Gewesten van den Noordpool-kring getroostte. Hy was genegen, om, voor een tyd, de schoonheden, zo van Natuur als van Kunst, te verwisselen voor de nieuwigheid, de verhevenheid en grootschheid der Noordsche streeken. De Reis beantwoordde aan zyne oogmerken. Hy gaf het gewonnen aan de dringende verzoeken zyner Vrienden, om dit Werk, het
| |
| |
eerste dat hy der wereld onder 't oog brengt, in druk te laaten uitgaan.
Ten aanziene van het eerste gedeelte deezer Reizen merkt acerbi op, dat het geschreeven is om genoegen te schenken aan een kleinen Vriendenkring, begeerig om kennis te krygen aan den tegenwoordigen staat der Kunsten en Weetenschappen, en Zeden der Zweeden. Hy merkt daarby op, dat dit gedeelte misschien een verslag behelst van omstandigheden, te stout, te vry, om allen onder 't oog te komen. ‘Maar,’ voegt hy 'er nevens, ‘dit om te werken, te verzagten, door het wegneemen van eenige byzonderheden, zou, hoe zeer voorzigtig ook voor den Schryver, den Leezer onthouden hebben een juist en naauwkeurig denkbeeld van den eigenlyken staat der zaaken. Het voegde hem, alle bedenkingen van een minder belang op te ofseren aan eerbied voor den Leezer en aan de Waarheid.’
Ten opzigte van die gedeelten deezes Werks, welke betrekking hebben op Finland en Lapland, werd acerbi eenigen tyd terug gehouden, door eene beweegreden van kieschheid, om dezelve ter drukpersse te zenden. De Colonel skiöldebrand, een Zweedsch Officier, zyn Reisgenoot, hadt zyn oogmerk bekend gemaakt, om te Stokholm zyne tekeningen in plaat uit te geeven. Dan de verscheidenheid van plan en de langwyligheid, met welke dit Werk zou voortgaan, deeden hem hier over heen stappen. - By hem was eene tweede beweegreden ter uitgave, nuttig te weezen aan Reizigers, die, door vuurige nieuwsgierigheid gedreeven, zich gedrongen mogten voelen om die Noordlyke Gewesten te bezoeken, zo schaars bekend. Tochten, na het Noorden ondernomen, hebben in zyn oog eene byzondere verdienste; bovenal, wanneer 'er bykomt, dat de Schryver, de Noord-Kaap bereikt hebbende, langs eenen weg, voorheen als ondoenlyk, in den zomer, beschouwd, een verhaal geeve van dien tocht, ten nutte en behulp van andere Reizigers, die naa hem komen.
De leevendigheid des verhaals, de vuurigheid van styl, de voordragt, de schikking der onderwerpen, maaken deeze Reisbeschryving alleruitlokkendst. Men wordt als gedreeven om met hem de reis voort te zetten, schoon hy, by voeglyke afdeelingen, rustplaatzen verleent. Alles, wat wy ter overneeminge aanstipten, te vermelden, zou onze berigtgeeving meer dan het
| |
| |
dubbel doen beslaan van de plaats, doorgaans voor Reisverhaalen bestemd. By de opgave van de hoofdbyzonderheden, in de twaalf Hoofdstukken deezes Deels, zullen wy ons moeten vergenoegen met hier en daar een weinig aan te roeren.
Het I H. behelst, by de overweeging van de partydigheid en onnaauwkeurigheid der Reizigeren in 't algemeen, een verslag van de wyze van reizen in Zweeden, vergeleeken by andere Landen; en reist men met acerbi van Helsingburg na Gothenburg, welke laatstgemelde Stad in veele byzonderheden beschreeven wordt, met vermelding van de zeden en gebruiken der Inwoonderen.
In het II H. loopt de Reis van Gothenburg na Stokholm. De Watervallen en het Kanaal van Trolhätta, dat zeer zonderling werk van kunst, worden byzonder in oogenschouw genomen; met veele byzonderheden, staavende de voorgaande algemeene aanmerkingen op het reizen in Zweeden, vooral het gebrek aan Herbergen, te Stokholm vergoed door den Heer malmgrein, bekend door zyne oplettenheid ten aanziene der Vreemdelingen; een zonderling character.
De plaatslyke beschryving van Stokholm beslaat het III H. Men leest niet zonder verbaazing eenige byzonderheden van de verandering in het voorkomen door het Ys, alsmede eenige byzonderheden, eigen aan den Winter. - Het Landleeven der Grooten is zeer verschillend van dat in de Stad. - Hoog loopt de drift tot het Kaartspel, door sterke voorbeelden gestaafd. - De ommestreeken dier Hoofdstad, het Koninglyk Paleis, de Koninglyke Ommegang en het jaarlyksch Feest in het Park, laaten zich met veel welgevalligheid leezen. - Zo ook het IV H., waarin de maanden Mey en Juny, alsmede September en October, als hoogst onaangenaam, uit hoosde van het weêr, beschreeven worden; alsmede de voorzorgen tegen den Winter, de vermaaklykheden dier Hoofdstad geduurende den Winter.
Een Italiaan kan niet wel nalaaten, byzonder het oog op de Jufferschap te vestigen, en daarover zyn gevoelen te zeggen. Wy neemen dit gedeeltlyk over. ‘In 't algemeen zyn de Zweedsche Juffers vry schoon. Haar gelaat heeft het kenmerktekenende van de Noordsche tronien, bestaande in de uitdrukking van de volkomenste bedaardheid en gerustheid van geest, zonder eenig blyk van die drift, dat vuur, voor elk bedreeven waarneemer zigtbaar in de gelaatstrekken van de Fransche en
| |
| |
Italiaansche Jufferschap. Naardemaal de Mannen zich weinig ophouden met galanterie en oppassen, en zy den meesten tyd alleen onderling verkeeren, heeft haar ommegang, schoon zy eene goede opvoeding genooten hebben, weinig verscheidenheids of belangryks; en zy zyn geheel verstooken van die gelukkige kunst, om het onderhoud door die leevendigheid te ondersteunen, welke onze Italiaansche Jufferschap zo voordeelig onderscheidt. Het hoofdvoorwerp, 't welk haare aandagt bezig houdt, en waarmede zy veel tyds slyten, is de kleeding; haare bezorgdheid in dit stuk is eerder het uitwerkzel van eerzugt, om haare mededingsters in fraaiheid en pragt van kleederen te overtreffen, dan eene begeerte om de Mannen te behaagen en harten te vermeesteren. Zy worden egter niet geheel vrygesprooken van coquettery, dewyl zy 'er op gesteld zyn om bewonderd en gepreezen te worden; zy zouden gaarne elk man voor zich zien knielen, en de Schoone van het Noorden genoemd worden; doch haare heerschende drift is de begeerte om in aanmerking genomen en onderscheiden te worden. Geen byzonder persoon is 'er, voor welken zy, in haar hart, zulke sterke drift van vriendschap, tederheid en liefde gevoelen, als men aantreft by die in warmer lugtstreeken woonen. - Die zelfde gesteltenisse, welke wederhouding baart by de eene soort van Vrouwen, is oorzaak van buitenspoorige ongebondenheid by eene laagere soort.’ Deeze wordt met sterke trekken beschreeven. Wy kunnen dit niet overneemen, doch niet nalaaten, de korte kenschets van een Petit maitre in Zweeden te plaatzen; hy komt voor ‘als in Zweeden eene soort van middelslagtig weezen, tusschen weezens van dezelfde soort in Duitschland en Frankryk. Een gek is hy overal. Hy besteedt den geheelen dag in het verwisselen van zyne kleederen; hy draagt groote knevels, welke tot beneden zyn kin hangen, en blanket zyn
aangezigt. Indien hy by deezen opschik een weinig op den vedel kan krassen, is hy de lieveling van alle Juffers, die op haare flaauwe wyze het klavier behandelen.’ - Gaarne zouden wy onze Leezers aan den Zweedschen disch by groote maaltyden brengen, doch moeten, om de breedvoerigheid, daarvan afzien. - Het Hof van Stokholm wordt als het staatelykst en pligtpleegendst Hof van geheel Europa beschreeven, waarby de gemeenzaamheid te Haga zeer afsteekt. In de bo- | |
| |
venzaal van de Beurs is ook een zamenkomst van Vorsten, Vorstinnen, Ryksgrooten, Geestlyken en Kooplieden. - Men zou, het verslag van het Gezelschap te Stokholm, de Societeit geheeten, leezende, bekoord worden om het by te woonen.
Het character van gustavus den III, Koning van Zweeden; dat des tegenwoordigen Konings; de staat der Kunsten en Weetenschappen onder gustavus den III, maaken een gedeelte des V H. uit: beiden, en bovenal de Vader, vertoonen zich in geen gunstig licht. Beter is dat des Hertogs van sudermanland, en diens geduurende het Regentschap gehouden gedrag. Wy zien, hoe het Dierlyk Magnetismus te Stokholm wordt aangemoedigd, met aanmerkingen over dit zonderlinge en zo betwiste stuk. De staat van den Godsdienst komt in een zeer bezwalkt licht voor, alsmede die van de vryheid der Drukpersse, welke eer in schyn, dan met de daad 'er aanweezig is; een algemeen overzigt van den staat der Weetenschappen in dit Ryk maakt een einde aan dit Hoofdstuk. De zeer vrye schryfwyze, daar in gebruikt, heeft mogelyk aanleiding gegeeven tot het geen acerdi deswegen, in de bygebragte plaats uit de Voorreden, opmerkte.
Zeer vrye aanmerkingen op de Academien of geleerde Genootschappen ontsluiten het VI H., die voorts loopen over de Academie der fraaije Letteren te Stokholm - over de Zweedsche Academie, de Achttien genaamd. Veele der Leden worden gecharacteriseerd; eenige komen in een gunstig, andere in een ongunstig licht te vooren, en het vreemd toedeelen van Eerepryzen ontgaat 's Reizigers scherpe pen in geenen deele. Of de ongunstige aanmerkingen, op zommigen en derzelver handelwyze gemaakt, alle juist zyn, kunnen wy niet beoordeelen, maar wel zeggen, dat de Leden van de meeste geleerde Genootschappen niet gaarne zo op den keeper zouden beschouwd worden. - De Zweedsche Dichters krygen hun aandeel.
Deeze aanmerking betreft ook de Academie der Weetenschappen te Stokholm, in het VIIH. beschreeven, waar hy ophaalt het heerschend misbruik in het toelaaten van ongeschikte persoonen tot Leden van geleerde Genootschappen, gestaafd door waarneemingen over het letterkundig character en de schriften van eenige Academie - Leden, terwyl anderen den verdienden lof wegdraagen. Op den- | |
| |
zelfden trant wordt de Academie van Upsal, de Koninglyke Societeit der Weetenschappen en Fraaije Letteren te Gothenburg, de Societeit te Lund en andere in Zweeden behandeld; terwyl hy het goede geenzins verzwygt, door deeze Academien gesticht. Met hoogen lof gewaagt de Italiaansche Reiziger van het Kabinet der Modellen te Stokholm, beslooten met geen gunstige aanmerking op de Engelschen, die het elders uitgevondene als hun eigen werk doen voorkomen. - De beschryving der instellingen in Zweeden ter opvoeding, der Universiteit van Upsal, van Abo, in het VIII H., gaat op denzelfden voet voort als de twee laatstvoorgaande. - Zo doet het IX H., ter afwisseling, de Academie der Schilder- en Beeldhouwkunde op eene geestige wyze kennen, vol kenschetzen van Kunstenaars en derzelver lot.
In het X H. komt ons eene schets voor van den algemeenen indruk, welken de staat van Zweeden, en byzonder van de Hoofdstad, op zynen geest had agtergelaaten, begreepen in deeze weinige woorden: ‘dat in de Weetenschappen en Kunsten, zo vrye als handwerklyke, de Zweeden grooter vorderingen gemaakt hebben, dan eenig ander Volk, met gelyke nadeelen van grond en lugtstreek te worstelen hebbende, en gebukt gaande onder de mismoedigmaakingen van binnenlandsche onlusten, en buitenlandsche aanvallen van trotsche, magtige en overheerschende nabuuren. - Hun koophandel, alsmede hunne handwerken, zyn, alles in aanmerking genomen, in een bloeienden staat. De geest des Volks blyft, te midden van veele lotwisselingen, voor de Vryheid ongunstig, ongekrenkt. Het Ryksbestuur is nog verpligt, eenigermaate ontzag te betoonen voor het Volksgevoelen! 'Er wordt veel agts geslaagen op de natuurlyke eischen van byzondere persoonen; de regtvaardigheid is door genabetoon gemaatigd; men heeft 'er groote oplettenheid, in de Ziekenhuizen en andere inrichtingen, op den toestand der armen en hulpbehoevenden.
Door den invloed des Hofs, by een vlug, leevendig en werkzaam soort van menschen, is een geest van kabaal en indringing maar al te zeer onder alle rangen ingekroopen; dit vind ik dat meest tot blaam of jammer strekt, als ik openhartig over den staat deezes Lands zal spreeken.
Volkrykheid, inkomsten, en grondgebied, zyn de drie grondbeginzelen van een Staat. De twee eerste
| |
| |
zyn niet zeer aanmerkelyk in Zweeden, de laatste is groot in uitgestrektheid, schoon niet zodanig in wezenlyke waarde: dan de groote uitgestrektheid lands is op zichzelven een stuk van veel aangelegenheids. Land en Zee, hoe dor en woest, worden steeds vrugtbaarder en nutter, als weetenschap en kunst de hand bieden, gelyk de Franschen zeggen, Toujours va la terre au bon. Kunst brengt de natuurlyke zwaarigheden en nadeelen te onder, en weet nieuwe gebruiken uit te vinden van allerlei stossen. - Eindelyk mag met regt aangemerkt worden, dat de Zweeden, in die eigenste ruwheid des lands en in hunne armoede, eene verzekering en vrywaaring hebben voor hunne burgerlyke Vryheid en staatkundige Onafhanglykheid.’
De reis wordt in den Winter door acerbi vervorderd met Sleeden, en in het XI H. beschreeven. De 16de Maart 1799 was, naa veele toebereidzelen, de dag des afreizens van Stokholm na Grislehamn; - veele waarneemingen onder den weg; - hier moest de Bothnische Zee overgetrokken; een overtogt van drieënveertig Engelsche mylen, van welke men dertig over 't Ys reist, zonder land te raaken. Hoewel ons Bericht reeds vry breedvoerig geworden is, kunnen wy ons niet wederhouden, een gedeelte van dien vreemden reisweg met acerbi mede te gaan: zulks zal best toonen, op welk eene inneemende wyze hy verhaalt.
‘Dit gaan over de bevroozene zee levert ongetwyfeld een allerzonderlingst en treffendst vertoon op, 't geen een reiziger uit het Zuiden kan beschouwen. Ik maakte staat eenen reisdag af te zullen leggen, eer verveelend en eenzelvig, dan wonderbaar en gevaarlyk. Ik stelde my voor, drieënveertig mylen te zullen reizen, zonder land te zien, over eene groote, eentoonige vlakte, en dat ieder volgende myl volmaakt zamen zou stemmen met de reeds afgelegde. Doch myne verwondering groeide aan, naar gelange wy ons verwyderden van Grislehamn.
De zee, in 't eerst vlak en effen, werd langs hoe meer met hoogten en hobbeliger. Dezelve nam, daar wy voorttoogen, meer en meer eene golvende gedaante aan, gelyk aan de zeebaaren, die 'er by de bevriezing gewoeld hadden. In 't einde ontmoetten wy Ysklompen, de eene op de andere gestapeld. Eenige vertoonden zich als in de lugt hangende, geene steegen opwaards in de gedaante van pyramiden. Over het geheel le- | |
| |
verden zy eene schildery op van de grootste verwarring, die het oog, door de nieuwheid van het voorkomen, verbaasde. Het was eene onafmeetbaare chaos van Ysruïnen, die zich onder allerlei gedaanten vertoonden, verfraaid door Ys-kegels van eene blaauw-groenagtige kleur.
In het midden van deezen woesten mengelklomp was het niet zonder moeite en gevaar, dat onze paarden den weg konden vinden en afleggen. Wy moesten onvermydelyk veelvuldige wendingen maaken, en zomtyds in eene tegenovergestelde richting wederkeeren, die van een bevroozen zeebaar volgende, om eene opeenstapeling van Ysbergen, voor ons liggende, te vermyden. Ondanks alle onze poogingen om de effenste plaatzen te ontdekken, werden onze sleeden alle oogenblikken, nu na den eenen, dan na den anderen kant, geworpen; en niet zelden dienden de beenen van den eenen of anderen onzes reisgezelschaps, in de hoogte steekende, tot een teken voor de geheele Caravane, om stil te houden.’
Veelvuldig waren de ontmoetingen met de Paarden, die gevaar dreigden. - ‘Geduurende de geheele reis ontmoetten wy op den weg geen een enkel mensch, beest of vogel, of eenig leevend schepzel. Deeze uitgestrekte eenzaamheid vertoont eene woestenye, als 't ware door de Natuur verlaaten. De doodlyke stilte, welke 'er heerscht, wordt alleen afgebroken door het breeken der winden tegen de uitsteekende Yshoogten, en by wylen door een luid gekraak, veroorzaakt door Ysschotzen, afbreekende van deeze bevroozene uitgestrektheid; stukken, in deezer voege met geweld losgerukt, vliegen menigmaal heenen tot op eenen verren afstand. Door de spleeten, veroorzaakt by die losbarstingen, kan men zien in den water-afgrond; en het is zomtyds noodig, planken, by wyze van bruggen, te leggen, ten einde de sleeden 'er over kunnen gaan.’
Dan wy mogen niet verder deezen overtogt onzen Leezeren laaten mededoen, en moeten wy het XII of laatste Hoofdstuk deezes Deels, verslag van de Eilanden Aland geevende, by die enkele aanduiding laaten; alleen nog vermeldende, dat, behalven een aartig Plaatje, den gemelden overtogt verbeeldende, en een Wintergezigt in Stokholm, een fraaije Kaart van het Noorden van Zweeden, van Noorwegen, Finland en Lapland, beschryvende den Reisweg van acerbi naar de Noordkaap, dit Werk opciert. |
|