Ter proeve willen wy de eerste Verhandeling kortelyk ontleeden; het oordeel, egter, over de bondigheid en kragt der aangevoerde bewyzen aan onze Leezers overlaaten. De Eerw. bavink vangt aan met eene beschouwing van den geest en den toestand der tyden, die wy beleeven. Als hoofdkenmerken daar van vermeldt hy: ‘Onderzoeking van de waarde van en van de bewyzen voor oude waarheden; benevens het onbeschroomd verwerpen van dat geen, wat men als dwaaling heeft leeren kennen;’ voorts: ‘Verlichting in alle dingen, die een voorwerp kunnen zyn van 's menschen denkvermogen, benevens het daarstellen van iets beters in de plaats van oude dwaalingen.’ Uit de beschouwing van deeze karaktertrekken, waarin de natuur der waare verlichtinge opzettelyk bepaald en omschreeven wordt, leidt bavink, met opzigt tot den Godsdienst, deeze gevolgen af: ‘Alle menschen, die een gezond verstand bezitten en hetzelve willen gebruiken, begeeren in onze dagen, dat dat geen, wat zy als waarheid van den Godsdienst zullen erkennen, overeenstemme met de uitspraaken van de zuivere rede. - Alle menschen, wier hart welgeplaatst is, eisschen daar te boven van Godsdienstige waarheden, dat zy allen, zonder eenige uitzondering, geschikt moeten zyn, om de geruststelling, bemoediging, en zedelyke verbetering van bizondere voorwerpen, als ook de bevordering van algemeene menschlyke gelukzaligheid te bewerken; en alle zogenoemde Godsdienststellingen, welken hierop geene betrekking hebben, worden hedendaagsch als menschenvonden verworpen.’ Aan deeze vereischten nu vervolgens den Christelyken Godsdienst toetzende, beweert de Eerw. bavink, dat dezelve, zoo ten aanzien van het leerstellige, als van het praktikaal of zedekundig gedeelte, ten vollen proef kan houden; schryvende, ten aanzien van het eerste, onder
andere: ‘Zelfs de leer van Vader, Zoon en Geest, de leer van de Verlossing der menschen door Christus, en allen van dien aart, stemmen volmaakt overëen met de rede, of bevatten ten minsten geene tegenstrydigheid voor haar, wanneer men dezelve slechts wel begrypt; dat is, wanneer men, alle menschlyke denkbeelden daarover ter zyde stellende, zich alleen aan den Bybel houdt, en niets meer noch minder daarvan voor waarheid aanneemt, dan wat deze leeraart. En wanneer deze