brengen, dat de overdenking van het kwaad den geest niet meer beroere. Dit wordt bewerkt of door het kwaad zelf weg te neemen, of door het denkbeeld van hetzelve af te wenden, te verminderen of te vernietigen: waaruit dan eenige gevolgen worden afgeleid, over het onderscheiden van waare en valsche troostgronden, over de vatbaarheid om troost aan te neemen, enz. - De tweede Afdeeling strekt ten betooge, dat tot afwending van droefheid niets geschikter en niets vermogender is, dan die middelen, welken de Christelyke Godsdienst aan de hand geeft. Hier wordt, op onweêrspreekelyke gronden, aangetoond, dat, door middel van den Christelyken Godsdienst, niet alleen veel beter en veel zekerder, dan op eenige andere wyze, alle verdrietelykheden worden weggenomen en verzacht; maar ook, 't geen nog meer belangryk is, het gemoed der droefgeestigen door de aangenaamheid en den overvloed der troostgronden zoodanig vervuld wordt, dat zy met genoegen, ja met vrolykheid, de grootste rampen doorstaan.
Wy verblyden ons hartelyk, dat ook deze schoone Verhandeling van den diepdenkenden, en zoo wel in de waare Godsdienstleere, als in wyduitgestrekte Menschenkennis dooroefenden reinhard, onzen Landgenooten zoo wel vertaald wordt in handen gegeeven. Wy zouden gewis aan de waarde en kracht der redeneering, waarin alles juist samenhangt, te kort doen, of de paalen eener gewoone recensie moeten overschreeden, wanneer wy 'er een uitgebreider verslag van wilden geeven. 't Is ons genoeg, beminnaars van godsdienstige wysheid, en allen, die 'er belang in stellen, om grondig te weeten, wat het Christendom is voor ons menschen, die dagelyks aan rampspoeden onderhevig zyn, oplettend te maaken op een zoo wel doordacht Geschrift over dit aangelegen onderwerp.