Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
Verslag van het voorgevallene, vóór, by, en na de Verlossing der Huisvrouwe van Johs. Schusler, op den 19 April 1803, door Roeloff Schreuder, Harmsz., Stads Vroedmeester te Amsterdam. Ter verdediging zyner handelwyze, gemeengemaakt. Te Amsterdam, by L. van Es, 1804. In gr. 8vo. 28 bl.
| |
[pagina 18]
| |
wordt hy eindelyk, als 't ware, onverschillig omtrent zoodanige beoordeelingen, althans zoo lang dezelve binnen de behoorlyke paalen blyven; en hy zal best doen, dezelve te vergelyken by die ongeneeslyke ongemakken, welke hy aan het ziekbed aantreft, waaromtrent alleen verzagting, maar nimmer grondige geneezing mogelyk isGa naar voetnoot(*). Van een' geheel anderen en ernstiger aart, intusschen, worden zoodanige gevallen, wanneer de ontevreedenheid zoo verre gaat, dat men, door eene stellige aantyging, by het Publiek ten toon gesteld wordt, zoo als het geval geweest is met de bekendmaaking van het overlyden der Huisvrouwe van den Heer johannes schusler, in de Amsterdamsche en Haagsche Couranten van de maand November, in welke de Vroedmeester r. schreuder, met ronde woorden, (om de zagtste uitdrukking te bezigen) als de oorzaak van den dood dier Vrouwe wordt opgegeeven; alsdan wordt onverschilligheid pligtverzuim omtrent zichzelven, zyn Huisgezin en de Kunst, en stilzwygen schuldbekentenis. Men kan, wel is waar, niet ontkennen, dat zoodanige stap, als die van den Heer schusler, wanneer men niet ten sterksten overtuigd is, dat het ongeluk een onmiddelyk gevolg is van eene kwaadwillige nalaatigheid en verzuim, (welk onvergeeflyk gedrag by eenen Genees- en Heelkundigen indedaad eene openlyke bestraffing verdiende) door zeer weinigen zal goedgekeurd worden. Want, behalven dat het reeds a priori zeer moeijelyk is, in dusdanige duistere vroedkundige gevallen, het waare te ontdekken, en zoo beslissend te oordeelen; zoude men ook, | |
[pagina 19]
| |
de zaak uit een moreel oogpunt beschouwende, te recht kunnen vraagen: Gesteld dat zoodanig iemand werkelyk het ongeluk gehad heeft om ter goeder trouwe te dwaalen, of het dan nog christelyk of menschlievend gehandeld zy, de wraakzucht zoo verre te dryven, en hem op die wyze te behandelen; en dat nog in een geval, het welk zoo lang geduurd heeft, in welken tusschentyd de driften en hartstochten toch anderzins merkelyk verkoelen? Edoch zal deze bedenking geenzins den ongunstigen indruk wegneemen, welken eene dergelyke Advertentie op het Publiek natuurlyk moet maaken; en het was dus met reden te wachten, dat deze zaak een ergerlyken nasleep zoude hebben; gelyk wy dan ook, behalven de wederzydsche nadere Advertentien in de Couranten, de twee hier boven gemelde Stukjes voor ons hebben, welke wy echter vertrouwen, dat, door het gerucht, welk deze zaak, byzonder in deze Stad, gemaakt heeft, de nieuwsgierigheid algemeen na zich getrokken hebbende, het grootste gedeelte onzer Leezeren reeds bekend zullen zyn; waarom wy het overboodig geacht hebben, een uitvoerig uittrekzel van dezelven te leveren. Wy gelooven dus te kunnen volstaan, met onzen Leezeren onze bedenkingen daaromtrent mede te deelen; waarby wy intusschen vooraf moeten verklaaren, dat wy geheel onpartydig zyn te werk gegaan; terwyl wy ook in geene betrekking hoegenaamd staan met de persoonen, die in dit twistgeding betrokken zyn. Ten opzichte dan van het Stukje van den Heer schreuder, - het geen voornaamelyk bestaat in een eenvoudig verslag van hetgeen met den Schryver van 14 December 1802 tot 30 November 1803 aan het huis van den Heer schusler, en vervolgens naderhand buiten hetzelve voorgevallen is, waarachter tien Bylaagen geplaatst zyn, waaronder byzonder in aanmerking komen de getuigenissen van de geleerde Heeren bonn, van gesscher en de bree, die alle (schoon meestal voorwaardelyk) ten voordeele van schreuder luiden, - moeten wy openhartig met den Heer van gesscher (Bylaage Lit. I.) verklaaren, dat wy, volgens het gerelateerde aldaar, geene gronden gevonden hebben, waaruit de voorgewende nadeelen zonden hebben kunnen ontstaan. Wy kunnen en willen trouwens niet ontveinzen, dat wy, by het leezen van gemeld Stukje, | |
[pagina 20]
| |
op zommige onnaauwkeurigheden stieten, die wel eenige aanmerking verdienen. Zoo zoude men b.v. kunnen blyven stilstaan by het verhaal van de ontlasting der Nageboorte, waaromtrent zommige Vroedkundigen het niet met den Schryver zullen ééns zyn, om vóór de ontlasting het lyf te sluiten, althans zoo daartoe geene byzondere redenen zyn. Vervolgens zegt de Heer schreuder ook niet, dat de Nageboorte afgehaald, noch dat hy by de baarende of verloste Vrouw den Catheter geäppliceerd heeft. Zoo zoude het ook eenigzins kunnen bevreemden, dat schreuder, die toch vóór de verlossing, en, gelyk van achteren blykt, met zeer veel grond, vermoedde, dat hier een verborgen gebrek plaats hadde, geduurende de verlossing hoegenaamd geen onderzoek daaromtrent gedaan heeft; wy vinden ten minsten niets daarvan gerept. Eindelyk zoude men aan dien Vroedmeester met grond kunnen vraagen, waarom hy, nadat hy den Geneesheer rensing niet te huis vond, (bladz. 7) geene nadere pooging gedaan heeft, om dien Heer hoe eerder hoe liever op te zoeken en zyne gedachten mede te deelen. Alle deze bedenkingen intusschen, die wy als onpartydige beöordeelaars niet konden voorbygaan, willen wy echter geenzins aangezien hebben als iets te kunnen bydraagen ter meerdere bekrachtiging der gedaane beschuldiging. Integendeel, wy herhaalen het, dat schreuder, volgens dit verslag, by geene mogelykheid de oorzaak konde geweest zyn van die ongemakken, welke den dood der Vrouwe schynen veroorzaakt te hebben. Nogthans beschouwden wy de quaestie hiermede niet als voldongen. Prys stellende op het audi et alteram partem, vermeenden wy, zonder het zedelyk character van den Heer schreuder te na te komen, ons oordeel omtrent dit Geval met recht te mogen opschorten; en zulks te meer, omdat wy ons naauwlyks konden verbeelden, dat de Heer schusler het van zich heeft kunnen verkrygen, om daarop eene zoodanige eclatante beschuldiging te gronden; om welke redenen wy dan ook, anderzins ten hoogsten afkeerig van dergelyke twistgedingen, die gemeenlyk op personaliteiten uitloopen, en, zonder het minste gewin voor de Geleerde Waereld, alleen tot vermaak van het Publiek dienen, in dit geval indedaad nieuwsgierig waren na eene nadere verklaaring van de andere zyde. Dit is dan ook geschied, | |
[pagina 21]
| |
blykens het in de tweede plaats gemelde Stukje; omtrent welk wy echter voorloopig kunnen zeggen, dat allezins toepasselyk is het oude Hollandsche Spreekwoord: veel geschreeuw en weinig wol. Reeds de aanleg van dit Stukje van den Heer schusler, scheen ons niet met den aart der zaake overeenkomstig. Hy heeft hetzelve, volgens het titelblad, uitgegeeven, ter wederlegging van 't Verslag van schreuder. Als Aanklaager, was hy, onzes achtens, verpligt, niet om schreuder te wederleggen, maar om zoodanige facta te produceeren, welke den Leezer volkomen konden overtuigen, dat de Vroedmeester schreuder werkelyk schuldig is. Doch, om ons in geene juridieque quaestien te verliezen, tot het Stukje zelve overgaande, moeten wy zeggen, dat deze wederleggingen zoodanig ingericht zyn, dat zy, terwyl ze de zaak hoegenaamd niets ophelderen, veeleer tot verdeediging van schreuder zullen bydraagen. Men zal ten minsten daaruit besluiten, dat het schusler indedaad ontbreekt aan gewigtigere argumenten om het Publiek te overtuigen. Immers zal wel niemand het in zoodanig geval als eene wederlegging aanzien, dat de Echtgenoote van den Heer schusler maar ééns door eene Vroedvrouw en tweemaalen door een' Vroedmeester verlost is; dat de klysteeren niet van lyn- maar van lampolie en kamillen gezet zyn; dat de Vrouw, by het uit de koets stappen van den Heer schumer, zoude gezegd hebben: ‘myn God, waarom mogt ik dezen man niet vroeger kennen!’ dat niet de Heer schreuder, maar de Heer rensing zoude aanbevolen hebben, om by de spongies lutsjes te maaken. Deze en dergelyke gezegden mogen van gewigt zyn in zekere gezelschappen by de koffykan, maar kunnen geenzins in aanmerking komen, wanneer het de eer en het bestaan van onzen naasten geldt. Het eenigste, waarby men in deze wederlegging, in den eersten opslag, zoude kunnen blyven stilstaan, is, dat in dezelve gezegd wordt, dat de Nageboorte door den Vroedmeester schreuder afgehaald is, en dat de overleedene daarby een sterk gevoel van pyn had te kennen gegeeven, waarvan, gelyk wy reeds aangemerkt hebben, in de verdeediging van schreuder niets gevonden wordt. Dan ook hieromtrent zal ieder Vroedkundige met ons instemmen, dat van zoodanige verlossing van den moe- | |
[pagina 22]
| |
derkoek geene zoo hevige gevolgen te wachten zyn, vooral indien zy zoo verre in de geboorte gevorderd is, en geheel gaaf ontlast wordt; welk laatste schusler ook niet ontkent, dat hier het geval geweest is. Buitendien zoude het ons ook geene moeite kosten, omtrent het Stukje zelve eenige aanmerkingen te maaken; zo als b.v. dat de Heer schusler op bladz. 6 zegt: ‘Haare moeielyke Buiks-ontlasting, is een gebrek dat zy had zo lang ik haar kende, zeedert den beloop van 12 Jaaren.’ En bladz. 16 leest men: ‘Zedert 10 Jaaren, was zy myn lotgenoot, zonder immer letzel van kwaalen, voortkomende uit den [de] Baarmoeder, of andere deelen in het ligchaam te kennen.’ Waaromtrent men, behalven het zich zelve wederspreekende, met recht zoude kunnen vraagen, waardoor schusler overtuigd is, dat die zedert twaalf jaaren moeijelyke Buiksontlasting niet door dit toenmaals verborgen gebrek veroorzaakt is geworden? Dergelyke, en misschien vry wat gewigtigere, aanmerkingen konden wy hier nog te berde brengen, indien wy niet begreepen, dat, behalven de byzondere redenen, welke ons bewoogen hebben om dezelve met stilzwygen voorby te gaan, het gezegde genoeg is, om aan te toonen, dat deze zoogenoemde wederlegging van den Heer schusler geenzins in staat is, de beschuldiging tegen schreuder te vergrooten, of het ongenoegen, 't welk zyn overhaaste stap waarschynlyk aan het grootste gedeelte van het weldenkend Publiek gegeeven heeft, en 't welk door de Advertentie van den Heer schumer voorzeker niet verminderd is, in eenige opzichten weg te neemen. - Met dit al willen wy het tot hier toe gezegde niet aangezien hebben, als eene beslissende beoordeeling van het Geval zelve, of dat 'er eene zydelingsche beschuldiging in zoude opgesloten liggen, omtrent een der Vroedmeesters, welke in dit geval betrokken zyn. Wy maaken trouwens geene zwaarigheid, te verklaaren, dat, zoo weinig wy het gedrag der zulken goedkeuren, welke 'er op uit zyn om hunne Kunstgenooten by iedere gelegenheid in een ongunstig daglicht te stellen, wy het ook geenzins ééns zyn met de zoodanigen, die, dikwerf tegen hun beter weeten aan, de ongerymdste zaaken goedkeuren, en omtrent welken zeer toepasselyk is het zeggen van moliere: Accordés moi la | |
[pagina 23]
| |
purgation, je vous accorderai la saignée! Wy zouden dus ook niet geaarseld hebben, onze gedachten daaromtrent, zonder de minste terughouding, onzen Leezeren mede te deelen, wierden wy daarin niet wederhouden door de gebrekkige inzichten, wegens het gebrek zelve, deszelfs beloop, enz.; terwyl ieder onpartydige deskundige met ons van gevoelen zyn zal, dat 'er in de stukswyze berichten van dit geval te veele gaapingen plaats hebben, om zich een waar en juist denkbeeld van hetzelve te kunnen vormen. En wie kan beslissen, of men, by de naauwkeurigste beschryving van het beloop der ziekte, nog in staat zou zyn, derzelver weezenlyken oorsprong stellig te bepaalen; en of, daarenboven, het gebrek niet van zoodanigen aart geweest is, dat het de ongelukkige Lyderes, onder welke behandeling ook, zeker had doen bezwyken? Zoodanig is het intusschen meestal gelegen met dergelyke twistgedingen: de berichten worden stukswyze en veelal zoo gebrekkig voorgesteld, dat de Geleerde Waereld 'er niets by wint, en men niet in staat is, dezelve grondig te beoordeelen; terwyl zy echter, aan de andere zyde, een' zeer nadeeligen indruk achterlaaten op het Algemeen. Hoe menige Zwangere, die besloten had zich door een' Vroedmeester te laaten verlossen, zal nu, misschien, door dit Geval afgeschrikt, liever verkiezen, zelfs in die dringende gevallen, welke de geoeffende hand eens Vroedmeesters vorderen, zich en haare vrucht aan de gevaarlykste gevolgen te waagen? En dit geeft ons aanleiding tot eene meermaalen gemaakte bedenking, welke wy hier nog nevens voegen; of het niet eene ernstige overweeging verdiende, om de bekendmaakingen van sterfgevallen in de Couranten zoodanig te bepaalen, dat zy alleen den naam en ouderdom der gestorvenen, en niet de oorzaak van derzelver dood, behelsden. Immers zal men gaarne erkennen, dat het voor 't Publiek van geene de minste nuttigheid is, te weeten, dat b.v. eene vrouw in haare zwangerheid, geduurende de verlossing, of kort na dezelve, gestorven is; het welk daarentegen op gevoelige menschen, byzonder die zich in zoodanigen toestand bevinden, den nadeeligsten invloed kan hebben, en zelfs de eenvoudigste gevallen gevaarlyk, ja doodelyk doen worden. |
|