menhang (almede uit muntinghe en dathe) toelicht, stelt hy zich de behandeling van het Onderwerp aldus voor: Dat hy I. de treurige gesteldheid openlegge van hem, die, geworteld in de zonde, zulk een knaagend naberouw ondervindt. II. Voorts nader bepaale, hoe hier van een te laat of vruchteloos berouw gesproken wordt. III. Dan de oorzaaken van zulk een onbezonnen gedrag onderzoeke. En eindelyk IV. het nut overweege, dat elk voor zich uit deeze beschouwing trekken kan. - Geleidelyk, klaar en krachtig voleindigt brink zyne taak, in eenen schoonen, maar eenvoudigen, en niet verheven styl, wien het onderwerp zelve leven geeft. I. Aanvangelyk doorloopt hy deeze drie Vraagen: Hoe gelukkig de bedoelde zondaar had kunnen zyn; hoe ongelukkig hy nu is; en, hoe hy gekomen zy in zulken ongelukkigen toestand? II. Vervolgens toont hy, dat zyn Text geen waar berouw bedoele, dat ter bekeering dryft, en troost in God en Christus zoekt: maar integendeel ‘den toestand van
zulk eenen rampzaligen, die, onder het gevoel van de treurige gevolgen zyner zonden, met een gepynigd geweten deze aarde verlaat.’ Huiverig om dien toestand voor zyne Hoorders af te maalen, heeft hy toch denzelven met waare kracht getekend. III. Hy gaat voort met een viertal oorzaaken aan te wyzen van zulk eene verregaande verbastering des menschen, die, volgens Salomons woorden, op verwaarloosde tucht nederkomen, en die, in het vroegere deel des levens, door zinnelykheid, en averechts oordeel over het vermeend bedwang der Deugd, door trotschheid, en laatdunkende versmaading van goeden raad, haaren grond leggen tot een wis verderf. IV. Eindelyk het beeld in den Text verzachtende, treedt hy met waardigen ernst tot het toepasselyk deel, en gepaste vermaaningen, om zyne Hoorders, byzonder de Jeugd, als een getrouw Euangeliedienaar, af te schrikken van het kwaade, waarin men langzaam wortelt: en sluit hy zyne Reden met een keurig tegenbeeld der kalmte en vertroostingen, die Deugd en Christelyke Godsvrucht, ook waare Boetvaardigheid, tot in den dood, vergezellen. - Treffend vooral zyn ons deeze 's Mans redenen voorgekomen. ‘Waart gy by de sterfbedden van laat ontwaakte Zondaars tegenwoor-