| |
De beloonde trouw.
Zoo ver zyn wy nu! zeide edmunda, de tweede Echtgenote van den Heer van wildenfels, 's morgens na de bruiloft, tot haren Gemaal, en reikte hem vriendelyk een kopje chocolade over. Zoo ver zyn wy nu: waren wy nu ook maar van dat hatelyk schepsel ontslagen, dat my iedere beet vergiftigt!
Wildenfels rekte zich uit op zyne sofa, geeuwde driemaal heel langzaam, en tastte naar zyn kopje. Toen hy dat uitgedronken had, ontstak hy zyne pyp, en zonk weêr op de sofa neder. Hy scheen geene acht te slaan op de woorden zyner Gemalin; ten minste andwoordde hy 'er niet op. Zy wierp zich by hem op de rustbank, omarmde hem teeder, en drukte een' heeten kusch op zyne lippen. Niet waar, myn Geliefde! zeide zy, het blyft by onze afspraak; gy doet karolina het huis ruimen?
Wildenfels. Nog heden, myn Schatje! zoo gy het verlangt: maar wat zal van haar vermogen worden?
Edmunda. Daarvoor heb ik gezorgd. Gisteren sprak ik 'er nog met onzen Secretaris over, en hy heeft my op zyn woord van eer verzekerd, dat hy alles in orde zal brengen.
Wildenfels. Als dat zoo is, ben ik te vrede, en laat alles aan uwe voorzigtigheid over.
Edmunda. En karolina?
Wildenfels. Wordt nog heden naar de Stad gebragt, als gy het gaarne ziet.
Opdat mynen Lezeren dit gefprek dezer jonggehuwden, op den eersten morgen na hunne bruiloft, wat duidlyker worde, moet ik hen met de personen dezer Geschiedenis wat nader bekend maken.
Frederik van wildenfels was de éénige Zoon van een' Land-edelman, en had, by deszelfs dood, het Riddergoed P., hetwelk hy bezat, zeer met schulden bezwaard, geërfd.
| |
| |
Om zich van deze drukkende schulden te ontslaan, zocht hy een ryk Meisje, en vond het ook in adeleide van bulsingen, eene Wees, die 50,000 Ryksdalers aan baar geld bezat. Hare Ouders waren vroeg gestorven, en hadden haar dit aanzienlyk vermogen nagelaten, ofschoon de Goederen zelven, welken zy bezaten, haar niet ten deel waren gevallen. Deze Goederen waren een manlyk Leen, en vermits 'er geen manlyk Oir was, zoo vielen zy den verderen Leengerechtigden toe, en adeleide verkreeg niet anders dan het Allodiaal vermogen, hetwelk door de trouw der Voogden zoo aanzienlyk vermeerderd was. Frederik van wildenfels leerde haar kennen, verliefde op haar en op haar geld, vroeg om haare hand, en verkreeg het jawoord. In de eerste jaren van hunnen echt leefden zy onuitspreeklyk gelukkig; want adeleide was, onaangezien haren rykdom, eene voortreflyke Vrouw, en frederik van harte geen kwaad Man. In het tweede jaar vermeerderde karolina, hunne éénige Dogter, hun huwelyksgeluk, en zy hadden waarlyk eenen hemel op aarde.
Onvoorziens, echter, bewolkte deze hemel, en het onweder kwam van eene zyde, van welke men het 't minste had verwacht. Edmunda sellin was de bloeijende en verwachtingvolle Dogter van eenen Arbeider op hun Goed. Adeleide, karolina's Moeder, ontdekte een' goeden aanleg, veel schranderheid, levendigheid en geest in haar, besloot deze talenten voor een' gelukkigen Man te ontwikkelen, en nam haar, toen zy van de school kwam, by zich op het Goed, tot dienst van haar en karolina. Edmunda beandwoordde zoo zeer aan de verwachtingen en wenschen van hare Weldoenster, dat deze zich gelukkig achtte en zich van harte verheugde. Zy leerde al de vrouwelyke handwerken gemaklyk en vaardig, nam in zulk een' hoogen graad beschaafde zeden en wellevendheid aan, dat elk, die haar zag, zich daar over verwonderde. Daarenboven was zy zoo geestig en vrolyk in de verkeering, zoo nederig en bescheiden jegens hare gebieders, en voorkwam zoo onvermoeid derzelver kleinste wenschen, dat zy van allen geacht en bemind werd.
Aan hare ligchaamlyke schoonheden, die tevens in een' zeer hoogen graad verfraaid en ontwikkeld waren, scheen men by de bekoorlykheden van haren geest naauwlyks te denken. De manlyke bedienden van het huis, welken zy weldra op eenen afstand wist te houden, bleven in eerbiedige verwydering voor de lievelinge van hunne gebieders staan; en slechts somwylen, wanneer 'er een adelyk bezoek plaats had, ontving zy van deze Heeren vleijeryen en liefkozingen, als een schoon en aardig Meisje.
Ware dit toch altyd zoo gebleven, en had adeleide niet te vroeg ondervonden, dat zy eene giftige slang in haren boezem gekweekt had! Haar Gemaal, frederik van wilden- | |
| |
fels, bemerkte in het begin ook slechts hare aardigheid, beuzelde en schertste met haar, het welk adeleide gaarne zag. Eindelyk zag hy echter ook, dat zy schoon was, zag haar vriendelyk in hare groote blaauwe oogen, streelde hare wangen, en drukte eenen kusch op hare lippen. By zyne liefkozingen sloeg zy hare oogen met zoo veel maagdelyke schaamte neder, werd zoo rood en ongerust tevens, en wrong zich zoo zacht en onschuldig los uit zyne armen, dat hy kasteelen op hare deugd gebouwd zoude hebben. Ongemerkt veranderde deze onschuldige kleine stoeijery in ernst. Hare onschuld, hare standvastige en bevallige weigering, en dikwerf ook hare levendige geestigheid en het vernuft, waarmede zy zyne handen wist te ontsluipen, boeiden hem zoodanig, dat hy het besluit nam, het mogt kosten wat het wilde, over die kleine wreede te zegepralen.
Hy vereerde haar geschenken; dezen nam zy op zulk eene wyze aan, dat hy bemerken moest, dat dit de weg tot haar hart niet was. Eindelyk zwoer hy haar onuitspreeklyke liefde en eeuwige trouw; en in zulk een oogenblik, waarin hy gevoelen moest dat zy een hart had, het welk zy hem schonk en waar voor zy het zyne terug verlangde, bereikte hy zyn oogmerk. Men kan denken, met welke tranen van rouwe zy hem den volgenden dag het verlies harer onschuld verweet, en welke moeite het hem kostte, om haar daar over te troosten.
In het eerst bleef hare schande in het huis verborgen, en maakte zy ook daarvan geen nadeelig gebruik. Toen zy echter hare zwangerheid niet langer bedekt kon houden, legde zy, met de gedaante van een jong Meisje, tevens het masker der schaamte en der bescheidenheid af, het welk zy tot nog toe had voorgehouden. Vertrouwende op de gunst van den Heer van wildenfels, werd zy trotsch en onbetaamlyk jegens zyne Gemalin en Dogter, en heerschzuchtig tegen de bedienden in het huis. Nu eerst viel adeleide de groote verandering van edmunda in de oogen, en zy beklaagde te laat de moeite, welke zy aan de beschaaving van dit Meisje besteed had.
Onder vier oogen sprak zy met haren Gemaal over hare ontdekking, en wilde hem met alle liefde en verschooning zyn onrecht voorstellen; dan hy deed haar bittere verwyten daarover, dat zy zelve tot die vertrouwlykheid met edmunda aanleiding gegeven en dezelve bevorderd had. Zy had indedaad ook minder gerust moeten zyn by de ontluikende bekoorlykheden van dit Meisje; dan wantrouwen en yverzucht behoorden niet tot hare gebreken. Zy hoopte van alle menschen het beste, tot zoo lang zy overtuigende bewyzen van het tegendeel had; en dit anders edel en onschuldig gevoelen stortte haar in het verderf. Wat men haar mogelyk hierby met grond te last kon leggen, was dit. Zy was somtyds,
| |
| |
wanneer 'er geen bezoek verwacht werd, vry onachtzaam op hare kleeding, en dacht aan niets minder, dan om zich voor haren Man op te schikken. Edmunda, daartegen, wist aan haren opschik zulk eene fyne afwisseling en bevalligheid te geven, dat zy dagelyks de opmerkzaamheid van den Heer van wildenfels tot zich trok. Adeleide stak met al de ryke kleederen, die zy droeg, dagelyks merkbarer en zigtbarer by haar af, en terwyl zy den smaak voor het schoone van haren Man al te weinig streelde, zoo legde zy onmerkbaar zelve den grond tot de koelheid en onverschilligheid, welke in zyn hart ontstonden.
Evenwel verdient zy deswege ontschuldiging, indien ook niet eene volkomene regtvaardiging. Hare ergloze, trouwe en liefdevolle ziel dacht op het land en in huis by haren Man weinig, of wel geheel niet, aan zwier en pronk. En hoe kon zy ook daaraan denken, daar zy haren Echtgenoot niet hare kleeding, maar haar hart vol liefde had aangebragt? Een weinig meer, echter, had zy toch de oogen en den smaak van haren Man moeten vleijen. Te beklagen is voorzeker de Vrouw, wier Man in huis op haren opschik ziet; dan zy is dikwerf ook niet te beklagen, wanneer zy ongelukkig in het huwelyk wordt, daarom, dewyl zy zelve in huis geheel geene acht slaat op hare kleeding. Zy legt ongemerkt den grond tot ontrouw haars Mans, en wil den Man eerst dan verbeteren, als het te laat is.
Zoo ging het adeleide met haren Gemaal. Edmunda verspreidde zoo wel over hare schoonheid, als over hare liefkozingen en gunstbetooningen, dagelyks de bekoorlykheid der nieuwheid, en bezat dat gene, wat men gewoonlyk gratie noemt, in een' zeer hoogen graad. Daardoor knoopte zy haren band om den Heer van wildenfels dagelyks vaster, terwyl adeleide den haren, zonder haar weten, dagelyks losser maakte. Toen deze echter haar ongeluk niet meer kon veranderen, verdroeg zy het ook met eene voorbeeldeloze gelatenheid en geduld. Zonder te morren of te klagen, besloot zy haar verdriet in haar hart, en geen verwytend woord kwam van hare lippen. Slechts in de eenzaamheid zwommen hare oogen in tranen, terwyl zy in de tegenwoordigheid van haren Gemaal en van anderen, zoo niet vrolyk, ten minste gerust scheen te zyn.
Deze hare toestand nu had den weldadigsten invloed op de vorming van hare goede Dogter, karolina. Daar zy deze geheelenal onder haar opzigt nam, wydde zy ook al haren tyd aan derzelver opvoeding; en hierdoor ging de stille, zachte, deugdzame en geduldige gezindheid der Moeder geheelenal op de Dogter over. Zy was in den beginne slechts de lievelinge, doch werd ten laatste de vriendin en vertrouwde harer Moeder, voor welke deze haar hart ontsloot.
| |
| |
Echter sprak zy altyd met achting en liefde van haren Gemaal, en prentte karolina eerbied en liefde voor haren Vader in.
Met dit alles kon het echter niet missen, dat hare gezondheid en levenskragt geknakt en verteerd werden. Zy vond dan ook werklyk rust en vrede in het graf, toen karolina vyftien jaren oud en het evenbeeld van hare Moeder geworden was. Men verbeelde zich, hoe dit karolina smartte, en met welk een gevoel zy achter de kist van hare Moeder volgde! Maar nog meer, wat zy leed, toen haar Vader, zes weken na het overlyden harer Moeder, met edmunda in den echt trad. Deze had zich bestendig in de gunst haars Vaders weten te houden, en hem twee Zoonen gebaard, die ook op het Goed opgevoed werden. De Heer van wildenfels deelde, wel is waar, hare gunstbewyzen met zyn' welgemaakten Secretaris; dan dit was hem onbewust.
Zoo stonden de zaken, toen tusschen den Heer van wildenfels en edmunda het voorverhaalde gesprek, op den morgen na de bruiloft, plaats had.
Karolina was opgestaan, en kwam, naar gewoonte, tot het ontbyt beneden in het woonvertrek. By hare intrede in de kamer neeg zy voor haren Vader, en zeide: Goeden morgen, lieve Vader! - dan tegen edmunda zeide zy wat zachter: Goeden morgen. - Hier op ging zy by haren Vader, en kuschte hem hartlyk en eerbiedig de hand.
Edmunda reikte haar de hand toe met de woorden: Kuscht gy uwe Moeder de hand niet? Ik beveel het u!
Karolina blyft zwygende en met nedergeslagene oogen staan, en aarselt en wordt rood -
Van wildenfels. Karolina, uw Vader beveelt het u!
Hierop kuschte zy zwygende Edmunda de hand, en groote tranendruppels rolden over hare wangen.
Edmunda tegen Karolina. Schenk u uw kopje thee in.
Terwyl zy dit deed, en de thee met hare tranen vermengde, stoven hare beide Stiefbroeders, adolf en eduard, met een woest gedruis in het vertrek, en werden van hunne Ouders geliefkoosd en met kusschen overladen, daar wildenfels zich by karolina's komst niet op de rustbank verroerde, maar haar geheel werktuiglyk de hand, om te kusschen, toehield. Zy dronken met hunne Ouders chocolade, aten daarby van de taart van gisteren, en karolina dronk hare twee kopjes thee met hare tranen. Daarna boog zy zich weder, verliet het woonvertrek, en ging op hare kamer. Naauwlyks had zy hier eens uitgeschreid, en zich een weinig aangekleed, toen zy weder naar beneden werd geroepen.
Karolina, by het intreden van het vertrek, op een' zachten toon. Wat belieft u, lieve Vader?
Van wildenfels. Pak al uwe zaken byeen! Morgen ver- | |
| |
trekt gy naar de Stad, om daar te blyven en wat te leeren.
Karolina, ontsteld. Ik, lieve Vader? Waar zal ik dan heen?
Van wildenfels. Dat zult gy wel zien.
Karolina zag aan het gelaat haars Vaders, dat zyn bevel hem ernst was, ging stilzwygende weg, en gehoorzaamde.
Den volgenden morgen stond de wagen gereed: karolina nam afscheid van allen, kuschte haren Vader, en ditmaal ook ongeheten edmunda, de hand, zette zich in het rydtuig en reed heen. De Bediende, welke met haar reisde, en gelast was om onder weg voor haar te zorgen en den brief in de Stad te overhandigen, had eene onbepaalde achting en eerbied voor haar, en liet het haar aan niets ontbreken.
Op den vierden dag bereikten zy de Stad, en karolina trad by eene eerwaardige Weduwe in huis, die haar met alle achting en vriendelykheid ontving. Zy heette hier, wel is waar, niet Freule van wildenfels, maar Jufvrouw muller, en was de Dogter des Ambtraads muller in B.; dan dit verhinderde hare goede ontvangst niet. Haar Vader had haar, naamlyk, vóór haar vertrek uitdruklyk bevolen, dat zy haren Stand en Geboorte hier verzwygen moest, ten einde dezen en hare rykdom niet ontydig vryers mogten uitlokken, welke haar geld namen en haar ongelukkig maakten; als zy zich hier gevormd en beschaafd had, ware het nog altyd vroeg genoeg om in haren Stand terug te treden. Karolina was eenvoudig genoeg om deze schyngronden voor waarheid te houden, zag in dit bevel het boosaardig oogmerk harer Stiefmoeder niet, en verborg gemoedelyk hare geboorte.
Jufvrouw bruin, by welke zy gebragt werd, was de Weduwe van een' Dorpspredikant, had zich in de Stad nedergezet, en aldaar een Kostschool voor jonge, welbemiddelde Meisjes opgerigt. Behalven hare Kostjuffers, bezochten ook andere Jongejufvrouwen hare School. Het onderwys in de vrouwelyke handwerken en in het Fransch spreken - snappen mogt ik liever zeggen - verrigtte zy zelve met hare Dogter. Tot de andere kunsten en wetenschappen gebruikte zy Meesters, welke daarvoor van haar alleen betaald werden. In de Stad, waarin zy woonde, was eene Hoogeschool, en dus bevonden zich daar, behalve andere geschikte mannen, somwylen ook Studenten, die dit onderwys by de jonge Meisjes gaarne op zich namen. Jufvrouw bruin was echter zeer voorzigtig, gemoedelyk en wys in hare keuze; zoo dat haar goede naam even min, als de eer en deugd harer Kwekelingen, daardoor in gevaar werd gesteld.
Eens bezocht zy met hare Kwekelingen eene openbare wandelplaats, wanneer een jong Edelman, met name willem van teltow, dien trein beschouwde, doch inzonderheid
| |
| |
zyne oogen op karolina bleef vestigen. Hare schoonheid zoo wel als hare zachtheid en goedaardigheid, die uit hare oogen spraken, troffen zyn hart, en hy besloot, haar te leeren kennen, en, zo het mogelyk ware, haar waar te nemen en te beproeven. De goede naam, waarin dit Kostschool en de Kwekelingen stonden, schrikte de wellustelingen af van aanvallen op de deugd dezer jonge Meisjes, en boezemde onzen willem moed en vertrouwen in, om zyn goed en edel oogmerk te bereiken.
Na verloop van eenige weken, wanneer hy zyn plan rypelyk doordacht en met zyne vrienden overlegd had, ging hy, onder den aangenomenen naam van willem smit, by de Predikants-Weduwe, en bood zich tot het geven van onderwys aan hare Kwekelingen aan. Zy stond, wel is waar, in het eerst in bedenking, toen zy dezen jongen schoonen Man zag, en zy vreesde voor de harten harer Leerlingen; doch haar ontbrak een Teekenmeester, en vermits smit haar juist verzocht om het onderwys in het Teekenen aan hem op te dragen, zoo zette zy hem met geen stellig weigerend andwoord af, maar bepaalde hem om over eenige dagen weder by haar te komen met proeven van zyn werk. Smit kwam, en de proeven voldeden: gevolgelyk nam zy hem aan tot Teekenmeester, onder dit beding echter, dat hy in haar byzyn het onderwys zou verrigten. Smit liet zich deze voorwaarde welgevallen. Toen zy hem eenigen tyd waargenomen en hem had leeren kennen, zoo dat zy voor de deugd harer Kwekelingen by zyne schoonheid niet behoefde te vrezen, liet zy hem, gelyk al de andere Onderwyzers, in de lesuuren alleen.
Karolina muntte onder al hare Medezusters in alles uit. Zoo wel schoonheid als vernuft en fyne beschaafdheid bezat zy boven de anderen, en in zedigheid en deugd, gelyk in alle andere kundigheden, kon niemand haar evenaren. Daardoor verwierf zy zich weldra de achting en liefde van hare Leermeesteresse, en de opregte vriendschap van hare Medeleerlingen, dewyl zy met hare bekwaamheden zoo veel bescheidenheid paarde, en niemand hare meerderheid liet gevoelen.
Zoo bevond zy zich in haren tegenwoordigen stand weldra onuitspreeklyk gelukkig. Van elk geacht en bemind, spoedden hare dagen, by de vrolykheid der overige Meisjes, zoo snel en ongemerkt voorby, dat zy byna vergeten had, dat zy door hare Ouderen verstoten was. Zy had in het eerste jaar vlytig aan haren Vader, onder het adres van den Ambtsraad muller in B., geschreven, en telkens ook andwoord van hem ontvangen. Eensklaps bleven de andwoorden achter, en, in weêrwil van hare beden en klagten, kreeg zy geenen regel van hem tot andwoord.
| |
| |
Karolina beklaagde zich hier over aan Jufvrouw bruin. Deze nam hartlyk deel in haren kommer, en zocht haar door goede hope gerust te stellen; scheen echter eenigzins verwonderd en geheimzinnig te worden. Karolina bemerkte dit, en drong onrustig by haar aan, om haar alles te ontdekken; doch zy wist dit altyd te ontwyken, en zweeg.
Jufvrouw bruin, naamlyk, had sedert een vierendeel jaars ook geen kostgeld voor karolina ontvangen, en werd alzoo natuurlyk by die ontdekking een weinig getroffen. Doch zy wilde de goede karolina, door dit te openbaren, niet ontrusten, en haar hart nog dieper wonden, dan het reeds gewond was; daarom zweeg zy geheel en al stil. Toen echter het kostgeld van den eenen tyd tot den anderen wegbleef, en 'er een vol half jaar achteruit was, maakte zy den Teekenmeester smit tot vertrouwde van haar geheim.
Zy had opgemerkt, dat 'er tusschen hem en karolina een vriendschaplyk vertrouwen, en misschien nog iets meer, plaats had. Karolina sprak tegen haar met achting en gevoel van smit, gelyk hy deed van karolina. Deeze teekende uitmuntend schoon, en was gewoon hare snipperuuren grootendeels aan deze hare geliefdste bezigheid te wyden. Zy wist zelve wel niet, dat, behalve haar talent en fynen smaak, ook de schoone Teekenmeester de aanleidende oorzaak daarvan was. Hy had haar, ja altyd boven de anderen, met zulk eene uitstekende achting en wellevendheid behandeld, had in de teekeningen, welken hy haar gaf, altyd zoo juist haren smaak getroffen, en zoo diep in hare ziel gelezen, dat iedere teekening telkens gelukken en haar lofspraken verwerven moest. Dit had haar aangemoedigd tot de uiterste beschaving in deze kunst. De stille bescheidenheid en de zielvolle geheime liefde, welke smit jegens haar in de oogen blonk, en die hy toch altyd te bestryden scheen; het uitvorschen en voorkomen van hare geheimste wenschen, en de wyze, op welke hy haar zyne hartlyke achting blyken liet; het smachtende vuur zyner zachte blaauwe oogen, en het gedurige beven en blozen, wanneer hy eens alleen met haar sprak - dit alles had allengskens een vriendschaplyk vertrouwen tusschen beiden doen geboren worden, hetwelk voor Jufvrouw bruin niet verborgen kon blyven. Somtyds waren zy beiden in hunne kunst zoo zeer verdiept, dat zy daarover vriendschaplyke geschillen voerden, en geheel niet aan hunne harten dachten. Dan by het scheiden zeide een zachte druk van smit's hand aan karolina, en een blik van karolina aan smit, dat hunne harten elkander verstonden, ofschoon zy slechts over de kunst gesproken hadden.
Dit gaf der Predikants Weduwe het regt, om smit het geheim van karolina toe te vertrouwen. Hy hoorde het en ontstelde, doch zeide tevens, een' goeden Bekenden van den
| |
| |
Ambtsraad muller te weten, door wien hy de betaling zoude bezorgen; echter verzocht hy haar, om tot zoo lang alles voor karolina geheim te houden. Het is ligt te denken, dat hem by dit gesprek eenige woorden ontvielen, welke der Weduwe zyne geheimste gevoelens duidlyk genoeg te kennen gaven; en zy verheugde zich hartlyk over deze ontdekking, dewyl zy geloofde, dat 'er ter wereld geen gelukkiger paar zoude zyn, dan deze jonge lieden, wanneer zy vereenigd werden.
Na verloop van vier weeken kwam smit, bragt het kostgeld voor het achterstallige halfjaar, en betaalde tevens voor een halfjaar vooruit. Nu was alles weder in de vorige plooi, behalve dat karolina door het lang stilzwygen van haren Vader dagelyks treuriger en bekommerder werd. Jufvrouw bruin zocht haar zoo goed mogelyk gerust te stellen; zeide haar, dat zy een geheel jaar kostgeld had ontvangen; doch verzweeg den naam van den brenger van het elve. Karolina was van gevoelen, dat daarby een brief van haren Vader geweest moest zyn, en wilde zich dit maar volstrekt niet laten ontpraten. Dan zy kon haar geenen brief geven, en karolina moest zich te vrede stellen.
Het eene denkbeeld en het eene gevoel verdringt in den mensch altyd het andere; niets dan ons ik duurt bestendig voort, en de uitwendige indruksels wisselen dagelyks af. Dit ondervond karolina ook. Allengskens verdreef het denkbeeld des Teekenmeesters de gedachte aan haren Vader uit hare ziel; zy scheen haar hart haast liever met genen, dan met dezen, bezig te houden, en de aanwezige Minnaar scheen den afwezigen Vader in vergetenheid te zullen brengen. Zy kon, wel is waar, van smit niet meer leeren, en teekende veel beter dan hy zelf; echter wilde zy hem dat niet toestemmen. Zelfs vond zy zyne teekeningen altyd veel schooner dan de haren, en sprak een' ieder' tegen, die het tegendeel beweerde. Wanneer een vreemde het verschil beslissen zoude, werd zy altyd in het ongelyk gesteld, want elk verklaarde hare teekeningen voor beter dan die van haren Meester; alleen zy beweerde, dat dit slechts eene vleijery was, die men niet harer kunst, maar aan hare Sexe maken wilde. Indedaad hield zy ook de teekeningen van smit voor beter dan de haren; doch zy wist niet dat de liefde deel had aan deze overtuiging. Smit's kunst en onderwys was haar dus al-lang ontbeerlyk geweest; dan zyn persoon en zyne verkeering was haar daarvoor des te onontbeerlyker geworden. Zy had geene rust, als zy smit in geenen dag gezien had, sprong honderdmaal van den stoel op, en zag uit het venster, als zy hem verwachtte; en wanneer hy kwam, huppelde zy hem vrolyk tegen, om hem haar werk te laten zien, en daarover met hem te kibbelen.
| |
| |
Karolina was voor smit even onontbeerlyk geworden. Hare geheele schoone ziel had voor hem bloot gelegen; hy had dezelve lang waargenomen en beproefd, en zyn hart dezelve goed bevonden. Evenwel had hy het woord Liefde nog tegen haar niet geuit, om des te langer het hooge geluk harer vriendschap te genieten, en misschien weldra de bekentenis der liefde van hare lippen te hooren. Hy wist dat zy hem beminde; dan zy kende hem slechts onder den geleenden naam van smit, en hy wist alzoo niet, welk eenen indruk de ontdekking van zynen Stand op haar hart zou maken. Daarom hield hy de bekentenis zyner liefde achter, terwyl liefde en maagdelyke schaamte hare lippen sloten. Zoo beleefden zy beiden zalige en onzalige dagen tevens, al naar men het opvatten wil; en smit, die zich door zyne opregtheid en beschaafdheid in de verkeering, en byzonder door zyne bescheidenheid en opgeruimdheid, kragtiglyk had aangeprezen, hield karolina dagelyks gezelschap.
Hy was gewoon, haar en de overige Kostjuffers des avonds, in de tegenwoordigheid van Jufvrouw bruin en hare Dogter, te bezoeken, en den tyd al pratende te korten, zonder dien met Kusch- of Pand-spel door te brengen. Zyne grondstelling was: men moest een jong Meisje, omtrent het welk men geen ernstig oogmerk had, ook zelfs by onschuldige gelegenheden, gelyk by het pandspel, volstrekt niet kusschen: de ontwikkeling dezer stelling zy myner jonge Lezeressen aanbevolen, welke ik hierdoor welligt een blosjen bespare.
(Het Vervolg hiernaa.) |
|