Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 694]
| |
Verhaal van des generaals Macdowal's reize na en ontvangst aan het hof des konings van Candia, in 't jaar 1800.‘Wy hebben onze Berichtgeevingen, het Eiland Ceylon betreffende, uit Capitein percival's Account of the Isle of Ceylon opgemaakt, in een voorig Stukje onzes Mengelwerks beslootenGa naar voetnoot(*). Genoeg meenden wy onzen Leezeren, van tyd tot tyd, medegedeeld te hebben, ter rechte kennis van den tegenwoordigen staat deezes Eilands; dan, op nieuw dat Werk en het door ons geplaatste inziende, oordeelden wy nogmaals onze Leezers derwaards te moeten geleiden, om te verneemen, hoe de Generaal macdowal na het Hof des Konings van Candia toog en ontvangen werd. Het zal ons, aan den eenen kant, iets leeren van de meer binnenlands gelegene oorden, en, aan den anderen kant, ontvouwen de gesteltenis van dien Koning, en wat 'er ten diens Hove plaats heeft. Alles zonderling genoeg, om onze Leezers op te toeven.’
De Gouverneur north, beslooten hebbende een Gezantschap tot den Koning van Candia af te vaardigen, benoemde, tot de volbrenging van dit staatlyk bezoek, den Generaal macdowal, Opperbevelhebber der Krygsmagt op Ceylon. Vóór de afreize des Gezantschaps van Columbo, zondt de Gouverneur zynen byzonderen Secretaris, den Heer boyd, na de grenzen van ons grondgebied te Sittivacca, om daar den Adigar en andere Staatsdienaars van zyne Candiaansche Majesteit te spreeken, en met deezen de noodige schikkingen te maaken tot de reize door het land en de ontvangst ten hove. Alles daartoe behoorende geregeld zynde, nam de Generaal, zyn Staf, en Gevolg, met een gedeelte der krygsbezetting, de Reis van Columbo aan, op den 10den Maart 1800. Naa veele moeilykheden uitgestaan te hebben van slegte en heuvelige wegen, digtgegroeide paden, brandende hitte by dag, zwaare nevels en dauw by nagt, met regen, blixem en donder vergezeid, kwa- | |
[pagina 695]
| |
men zy op den 8sten April by de Ganaroa, een hoogen Berg, niet verre van Candia. Den weg vonden zy hier vry steil tusschen twee zeer hooge bergen. Het land vertoonde zich beter bebouwd, dan eenig, tot nog toe doorreisd. De lugt was helderder en frisser, bovenal des nagts; men hadt 'er minder van die schadelyke dampen en nevels, dan men doorgaans aantreft in de laagere deelen des lands. Aan den voet des bergs, waar het krygsgeleide nu halte hieldt, ligt de schoone valei, bespoeld door de Malivagonga. Het gezigt van de Ganaroa is zeer grootsch; het vertoont een reeks bergen, bedekt met digte bosschen en kreupelhout, doorsneeden met valeijen, hier en daar eenige vrugtbaare streeken aanbiedende, door de Candiaanen bearbeid. De ruïnen van een oud kasteel en tempel lagen digt aan de plaats, waar het krygsvolk rustte. Het krygsvolk trok op den 10den na eene plaats digt by de Malivagonga, en sloeg zich neder tegen over de hoogte, waarop Candia gelegen is. Een groot aantal Candiaanen was gelegerd aan den anderen kant der Riviere, in 't gezigt van het kamp des Engelschen Generaals. Geene vryheid van gemeenschap hadt 'er plaats tusschen het Engelsche en Candiaansche krygsvolk. Geen van het geleide mogt het kamp verlaaten, of het land rondsom heenen gaan bezigtigen. De gesprekken en onderhandelingen tusschen den Adigar en den Generaal geschiedden alle met de uiterste plegtigheid, en met alle die kleine gezetheden, die, naar de begrippen der Candiaanen, stukken van de hoogste aangelegenheid zyn. Die met den Adigar waren, en, met één woord, alle de Inboorelingen, scheenen bevangen met dezelfde geheimzinnige stilzwygenheid; zo dat 'er weinig kundschaps viel op te doen, ten opzigte van den Koning, of diens staatkundige inzigten. De Generaal was nu gekomen ter plaatze, waar bepaald was, dat hy zou verblyven, geduurende de verrigtingen zyns Gezantschaps. Hy mogt denken, dat hy de grootste zwaarigheden was te boven gekomen, en dat de vermoeienissen van zyn' verdrietigen tocht vergoed zouden worden door eene gulle ontvangst, en gereede toelaating in de tegenwoordigheid van zyne Majesteit. Maar de Candiaanen bevlytigden zich om den Gezant een' diepen indruk te geeven van de hooge gevoelens, wel- | |
[pagina 696]
| |
ke zy van hunne waardigheid koesteren, alsmede hoe het aan hunne zyde eene groote toegeevenheid was, eene boodschap van een Europisch Staatsbestuur te ontvangen. Om dit te wege te brengen, vergezelden zo veele plegtigheden elke toelaating in de tegenwoordigheid des Konings, dat 'er weinig zaaken konden worden afgedaan; en 'er verliep zo veel tyds tusschen elke Gehoorverleening, dat de Generaal slegts tot drie werd toegelaaten, geduurende zyn verblyf aldaar, van den 10den April tot den 2den Mey. Voor dat 'er eenige gehoorverleening plaats greep, was het geene gemaklyke zaak, de plegtigheden der inleidinge te regelen. Het was by de Koningen van Candia de gewoonte geweest, om de nederwerping, en verscheide andere tekens van onderdaanigheid, te vorderen van de Gezanten, by hun ingeleid. De Hollandsche Gezanten hadden zich altoos onderworpen om geblinddoekt in de Hoofdstad gebragt te worden, en aan den eisch der nederbuiginge voor den Monarch. Ter gelegenheid eens voorigen Oorlogs, toen Trinconomale door de Engelschen op de Hollanders bemagtigd was, hadt men den Koning voorslagen laaten toekomen, om hem bystand te bieden in het verdryven der vyanden uit het Eiland, en eene verbintenis met hem aan te gaan. Naa dat de Gezant, met deeze boodschap belast, te Candia gekomen was, wilde de Koning hem niet ontvangen, indien hy staande in zyne tegenwoordigheid verscheen. De Gezant, geen last ontvangen hebbende, hoe in zulk een geval te handelen, weigerde ingeleid te worden, vóór dat hy van Madras berigt hadt ontvangen, hoe hy zich ten deezen opzigte moest gedraagen: hierdoor verliep 'er zo veel tyds, dat het oogmerk des Gezantschaps, door tusschen beide komende omstandigheden, geheel te leur liep, en de Gezant wederkeerde. Zelfs naa dat de Engelschen hunne overmagt betoond hadden, door het vermeesteren van Columbo, en het verdryven der Hollanderen, wilde de Candiaansche Monarch niet afzien van zyne hooge eischen; en de Heer andrews, de hoogste in burgerlyke waardigheid by de Britsche Oost-indische Maatschappy, die na Candia getrokken was, als Afgezant, korten tyd naa dat de Engelschen bezit van het Eiland genomen hadden, was verpligt geweest te knielen, by de toelaating in tegenwoordigheid des Konings. Ja tot zulk eene buitenspoorige hoogte | |
[pagina 697]
| |
voeren de Inboorelingen hunne denkbeelden op, wegens den onvermydelyken aart deezes Koninglyken voorregts, dat, toen Trinconomale in den laatsten Oorlog, vermeesterd was door de Engelschen onder den Generaal steward, en de Koning, ingevolge daarvan, besloot, Gezanten na Madras af te vaardigen, deezen wel zeer nederig verzogten, dat Lord hubart zich voor hun zou buigen, en 's Konings Brief, op zyne kuieën liggende, ontvangen. Zyne Lordschap weigerde, zich aan dien eisch te onderwerpen, hy gaf hun te verstaan, dat, indien zy zo zeer de gewoonte hadden van te knielen, en zo zeer op dit nederwerpend eerbetoon gesteld waren, (eene gewoonte, by zyne Landgenooten niet aangenomen,) de veronagtzaaming van deeze by hun zo hoog noodzaaklyk gekeurde pligtpleeging best kon verholpen worden, wanneer zy voor hem knielden, als te dier plaatze het hoogste gezag bekleedende; hiertoe beslooten zy, naa bevonden te hebben, dat zyne Lordschap zich aan die knieling niet wilde onderwerpen. Generaal macdowal, verneemende dat men deeze pligtpleeging van hem verwagtte by zyne inleiding tot het gehoor, deedt vooraf zyne Majesteit door tusschenkomst van den Adigar weeten, dat hy om geene reden, welke ook, zich aan die nederbuiging kon onderwerpen. De Koning deedt veele tegenverklaaringen, dat hy hem in zyne tegenwoordigheid niet kon toelaaten, of hy moest eerst toestemmen in die nederwerping, en dat hy voorts, geduurende de gehoorverleening, geknield zou blyven. De Generaal bleef zulks voluit weigeren, en onderrigtte den Staatsdienaar des Konings van Candia, dat zyn Meester, de Koning van Engeland, de meerderheid van geen Monarch op den aardbodem erkende, en dat hy veel eer dan zyn Souverain in den Persoon van diens Afgezant te laaten verlaagen, na Columbo zou wederkeeren, zonder aan den Koning van Candia voorgesteld te worden. - De Koning, het niet durvende waagen, met de Engelschen openlyk te breeken, stondt af van zyn voorregt; doch, om dien afstand draaglyk te maaken voor zyne eigene aandoening, liet hy den Generaal weeten, dat het zyn wil was, in dit geval, af te staan van de gewoone pligtpleeging, gevorderd van de Gezanten by derzelver gehoorverleening, dewyl de Generaal kwam van zynen Broeder, den Ko- | |
[pagina 698]
| |
ning van Groot-Brittanje, wiens groote magt en sterkte hy erkende dat veel meerder was dan die der Hollanderen, of van de Oost-indische Maatschappy. Deeze belangryke zaak in deezer voege geschikt, en den tyd, tot de eerste gehoorgeeving bestemd, gekomen zynde, kwam de Adigar, met een' talryken sleep, verlicht door een' schitterenden glans van toortslicht, (want de gehoorverleeningen geschieden hier altoos des avonds) aan den oever der riviere, om den Generaal tot 's Konings tegenwoordigheid in te leiden. De Afgezant stak de rivier over in vaartuigen, tot zyne overvoering in gereedheid gebragt. Hy was vergezeld door zyn' Staf en de Heeren tot het Gezantschap behoorende, eene krygsbende, met een' minderen Krygsbevelhebber aan 't hoofd, en vyftig Sepajers. De Adigar bragt hem op den afstand van omtrent één en één half myl van 's Konings Paleis. De weg derwaards liep over een' steilen heuvel, met naauwe kronkelende paden. De Hoofdstad was omgeeven door dikke doornhaagen, met poorten van 't zelfde maakzel, door de Inboorelingen Caravetties geheeten. De Caravettie digtst aan Candia hadt een verschanssing en bolwerk, waarop, te deezer gelegenheid, eenig geschut geplant was. De wederstand, nogthans, welke door 't zelve kon gedaan worden, tegen een geregeld beleg, zou zeer weinig te beduiden hebben. Candia is haare voornaamste sterkte verschuldigd aan de natuurlyke ligging. De weg stadwaards was zeer vermoeiend, en het geleide des Gezants hadt niet weinig ongemaks van de talryke menigte Inboorelingen, die elkander als verdrongen, om de vreemdelingen te zien. Deeze omstandigheid, en het flikkeren van het toortslicht, belette den Generaal en diens gevolg, de Stad naauwkeurig op te neemen. Het Gezantschap, daar binnen treedende, ging door eene lange breede straat na het Paleis. De huizen, schoon op zichzelven laage hutten, scheenen vry hoog, doordien zy gebouwd waren op hoogten te wederzyde van de straat, 't welk beneden een ruim pad maakt. Aan het verste einde van deeze straat is eene hoogte, die de tuinen, tot het Paleis behoorende, omgeeft. Naa hier een weinig ter slinker hand afgegaan te zyn, deedt zich het Paleis, ter rechter hand staande, op. Voor aan was een opgang van steenen trappen, en een bordes, waarop een aantal stondt van 's Konings | |
[pagina 699]
| |
lyfwagt, en verscheide aanzienlyke persoonen, tot het Hof behoorende. Naa deezen voorbygegaan en langs een' anderen trap afgeklommen te zyn, deedt zich een ander vierkant plein op, omringd door een' hoogen wal, waarop weder eenige lyfwagts stonden. Daar tegenover was een breede poort met een boog, geleidende na het binnenhof, waar de Koning en diens voornaamste Staatsdienaars zich onthielden In deeze binnenste afdeeling hieldt de Koning zyn eigen lyfwagt, bestaande uit Malaijers en Malabaaren. Dit krygsvolk is gewapend met zwaarden, speeren en schilden; op 't zelve schynt de Koning zich bovenal te verlaaten, by gelegenheid eener schielyk opkomende beweeging, of het opdaagen van eenige onrust. Aan de rechter hand van het binnenhof stondt een open boog, en deeze was de ingang tot de Gehoorzaal. Dit staatsvertrek was als een lang balkon, met boogen en pylaaren, elkander afwisselende, aan de zyden. Uit hoofde van deezen bouwtrant, zo wel als van wegen het vertoon des daks, hadt het veel overeenkomsts met den vleugel van een kerkgebouw. De pylaaren en boogen waren opgecierd met kunstgebloemte en cieraaden, gemaakt van platanusblad; dit deedt eene schoone uitwerking. Aan het verste einde van de zaal, en onder een der grootste boogen, was eene soort van throon geplaatst, gedekt met een kleed, en door trappen omringd. Hier zat de Koning in staatsie. Eene kleine hoogte vooraan maakte, dat men zyne voeten en het onderlyf niet zien kon. Onder de boogen te wederzyden van de zaal zag men de Hovelingen, eenige voorover liggende, andere zittende met de beenen kruislings over elkander, juist zo als onze kleermaakers op hunne tafel. - Met veel staatlykheids en deftigheids werd de Generaal macdowal, door den Adigar en den hem naast in rang zynde Officier, hier tegenwoordig, opgeleid, en nevens den Adigar op den hoogsten trap des throons gebragt. - Schoon de overige gedeelten der Gehoorzaale zeer wel verlicht waren, was dit gedeelte, waar de Koning zat, veel donkerder dan het overige, zeker met oogmerk om te grooter ontzag in te boezemen aan allen, die hem naderden. De Koning hadt het voorkomen eens Jongmans, zeer zwart, met een dunnen baard. Hy zag 'er by lange | |
[pagina 700]
| |
na zo wel niet uit als de Adigar en verscheiden der Hovelingen rondsom hem. Hy hadt een kleed aan van zeer dun doek, met goud geboord; het zat digt op de borst, liep met verscheide plooijen om den middel, en hing van daar af als een vrouwen-rok. Zyne armen waren, van de elboogen af, geheel bloot. Aan zyne vingers hadt hy een aantal breede ringen, met edelgesteente van onderscheidene soort. Een gouden keten van verscheide strengen hing rondsom zyn' hals, over een stuk styf geplooid dundoek, wel gelykende naar een kraag, waarmede Koningin elizabeth doorgaans wordt afgebeeld. Op zyn hoofd hadt hy een tulband, van dundoek gemaakt, met gouden stippen, en boven op een gouden kroon; een cieraad, 't geen hem onderscheidt van alle andere Asiatische Vorsten, die, uit hoofde van een verbod huns Godsdiensts, dit teken van Koninglyke waardigheid niet mogen draagen, en wier hoofdcieraad, zo zy eenig gebruiken, enkel bestaat in een vederbos met kostbaare steenen. Om zyn' middel hadt de Koning een fraaijen gordel; hier aan hing eene soort van kromme dolk of zabel; de greep was ryklyk vercierd, en de scheede belegd met goudwerk. In het voorkomen hadt zyne Majesteit veel van de afbeeldingen, die wy gewoonlyk van Koning hendrik den VIII zien. - De Adigar mogt, ter oorzaake van zyne kloeker gestalte, gezegd worden nog meer op dien Koning te gelyken; weinig verschil deedt zich op tusschen diens en des Konings kleeding, uitgenomen dat die eerste Staatsdienaar geen kroon op 't hoofd hadt; hoewel zyn tulband ook vercierd was met iets, dat na eene Hertoglyke kroon geleek. Naa dat de Generaal macdowal plegtig zyner Candiaansche Majesteit was aangeboden, en hy een kring van plegtigheden hadt doorloopen, ging de Koning over om hem te vraagen na de gezondheid des Konings van Groot-Brittanje, en den staat onzer zaaken; op alle welke vraagen de Generaal zodanige antwoorden gaf, als hy voeglykst keurde. Het onderhoud ging met veel ernsthaftigheids en behoedzaamheids vergezeld. De beuzelagtigste byzonderheden werden fluisterend behandeld, en met zo veel staatlykheids, alsof 'er het belang van Koningryken en Staaten aan hing. De Koning richtte zyn woord aan den Adigar, die op den trap beneden den throon stondt, en die de woorden van zyne Ma- | |
[pagina 701]
| |
jesteit herhaalde aan den Maha-Moodelier, die met het Gezantschap gekomen was als Cingleesche Tolk; de laatstgemelde gaf het over in 't Portugeesch aan den Heer joinville, die door den Gouverneur north gezonden was om uit die taal te vertolken; deeze leverde het eindelyk in 't Fransch over aan den Generaal macdowal. Dus werd het onderhoud gevoerd door vyf onderscheide Persoonen, in drie verschillende taalen: de antwoorden des Generaals moesten door dezelfde kanaalen loopen, die de vraagen van zyne Majesteit overbragten. De verveelende langwyligheid, tot welke zulk een zamenspraak zich moest uitbreiden, valt ligt te begrypen; en, schoon het drie uuren duurde, bestond dit eerste Gehoor in loutere pligtpleegingen. Geduurende het onderhoud werd 'er dikwyls roozenwater gesprengd uit keurig gewerkte gouden vaten; reukwerken, op vaten met goud en zilver bewerkt, gingen geduurig rond. De stikkende hitte des vertreks, gevoegd by den damp der olie, in de lampen gebrand, en den stank der cocusnoot-olie, waarmede de Inboorelingen, die 'er zich tegenwoordig bevonden, over 't algemeen bestreeken waren, konden door de gemelde voorzorgen niet geweerd worden, en verstikten bykans de Europische Heeren, die gebleeven waren aan het einde der Gehoorzaale, waar 's Generaals Lyfwagt zich onthieldt. Zo lang de gehoorgeeving duurde, viel 'er, zonder ophouden, een slagregen; en deeze hieldt aan, tot dat de Generaal gereed was om weder na het kamp te keeren, waar hy omtrent vyf uuren in den morgenstond, zeer vermoeid, aankwam. Naa deeze eerste Gehoorverleening verliepen 'er verscheide dagen, eer eene tweede kon verworven worden; naardemaal het een staale wet by de Candiaanen is, om nooit de zaaken met spoed voort te zetten, of eenig blyk van bezorgdheid over het voleindigen te laaten blyken. Met dit alles houd ik my verzekerd, dat de aankleeving van dit beginzel, te deezer gelegenheid, hun geene geringe maate van ongerustheid baarde; naardemaal hunne ergdenkende vermoedens, ten onzen opzigte, al te geweldig waren, om hun eenige rust te vergunnen, zo lang wy ons in hun land bevonden. By de tweede Gehoorverleening ging de Generaal over tot de zaak zyns Gezantschaps, en deedt die eischen, | |
[pagina 702]
| |
welke hy gelast was ten behoeve van Groot-Brittanje te doen. Waarin deeze eischen bestonden, welke antwoorden 'er op gegeeven werden, staat my niet vry te vermelden, daar zy Staatszaaken betroffen. Van ééne zaak, nogthans, werd openbaar gesproken, als door den Generaal, te deezer gelegenheid, aan zyne Majesteit voorgedraagen. Het was een verzoek, van de Engelsche zyde gedaan, dat de Vorst zou toestemmen in het maaken eens wegs van gemeenschap van Trinconomale na Columbo, over 's Keizers grondgebied, een weinig ten noorden van Candia. Zulks zou voor de Engelschen eene zaak van gemak en gewigt geweest zyn; daar tot duslange de Tapals, of Lederen-zakken, hadden moeten gebragt worden door een' bogtigen weg langs de Zeekust, over Manaar en Jafnapatam, - de dubbele afstand van den weg, dien men voorsloeg over het Candiaansche Grondgebied te maaken. - De Koning, nogthans, wilde geenzins in dien voorslag stemmen, maar gaf zyn' beslisten afkeer te verstaan van alles, wat zou kunnen strekken om eenige verbintenis of gemeenschap tusschen zyne Onderdaanen en de Europeaanen te doen stand grypen. Dan ten zelfden tyde gaf hy egter zyn verlangen te kennen, om, op een vriendlyken voet, met de Engelschen te verkeeren, wier magt hy erkende dat die der Hollanderen wyd en verre te boven ging. Wat 'er wyders uitlekte, ten aanziene van de oogmerken deezes Gezantschaps, steunt al te zeer op enkele gissingen, om plaars te vinden in een echt verhaal. Tusschen deeze Gehoorverleening en de laatste, tot het neemen van afscheid bestemd, hadden 'er verscheide bezendingen en gesprekken plaats tusschen den Generaal macdowal en den Adigar, over Staatszaaken. - Men droeg steeds de omzigtigste voorzorge by de Candiaanen, om alle gemeenschap te beletten tusschen de Manschap tot geleide des Gezants en het Volk des Lands, doch bovenal tusschen de Malaijers en Malabaaren, die in 's Konings dienst waren. Onze krygsknegten, die den Generaal ten Hove vergezelden, werden op alle mogelyke wyze verhinderd, met de Inboorelingen te spreeken. Ondanks deeze voorzorgen, kreeg men eenige kundschappen, die vervolgens van dienst kunnen weezen. Verscheide Malaijers, in 's Konings dienst, vonden gelegenheid om hun leedweezen te verstaan te geeven, dat zy by hunne oude makkers te Columbo niet | |
[pagina 703]
| |
konden wederkeeren. De meesten deezer Malaijers waren slaaven geweest by de Hollanders, en hadden, om de slegte behandelingen, hun aangedaan, de vlugt genomen na het Candiaansche grondgebied. Zy zouden gaarne tot hunne oude meesters terug gekeerd weezen, en zich liever aan de hardste straffen, wegens hun wegloopen, onderworpen hebben, dan langer te leeven in eene geduurige vrees voor de grilligheden van een willekeurig en barbaarsch Hof. By de Gehoorgeeving tot afscheid deedt de Koning een gouden keten om den hals des Generaals, schonk hem een zwaard met een geborduurden draagband en scheede, een ring, bezet met verscheide edelgesteenten, en een olyphant. Deeze, zelfs gevoegd by de geschenken, door den Koning aan den Gouverneur north gezonden, waren van weinig beduidenis, in vergelyking met die zyne Candiaansche Majesteit van ons Gouvernement ontving. De Officiers, die hem by den Koning vergezelden, kreegen een gouden keten, een ring en eenige schildpadsdekzels van weinig waarde. De Soldaaten ontvingen een stuk ruw doek. Het geleide des Gezants kreeg zelfs geen leevensmiddelen, terwyl het zich aan het Candiaansche Hof onthieldt; eene daad van gastvryheid, welke men verwagt hadt, en die dit Hof by voorige gelegenheden gewoon geweest was te betoonen. Eene kleine hoeveelheid slegte ryst, met eenig zuikergebak, met een schaarsche hand uitgedeeld, waren alle de gaven, die het krygsvolk van de Candiaansche gastvryheid ontving. De Generaal macdowal, afscheid van den Koning genomen, en vryheid van te mogen vertrekken bekomen hebbende, ving zynen terugtocht op den 2den Mey aan na het kamp te Ruanelli, waar hy op den 6den aankwam. Den volgenden dag trok hy met zyn' Staf na Columbo; laatende aan den Colonel torrens de zorg aanbevolen, om het krygsvolk terug te brengen, zo ras het geleide, 't geen hem na Candia vergezeld hadt, genoegzaam uitgerust zou weezen van de doorgestaane moeilykheden der reize. Den 10den vertrok het krygsvolk, en kwam den 14den te Columbo. |
|