Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets over een grafkelder te Wieuwert, en over het lyk van Anna Maria van Schurman.Aan de Schryvers der Vaderlandsche Letteroeffeningen.
Myne Heren!
Eene zinsnede, door Ul. uit de fraie Reisbeschryving van den Capt. de jong, by gelegendheid van de recensie van het derde Deel, overgenomen, en geplaatst in No. VIII deezes jaars, bl. 340, trok onlangs, by eene tweede doorbladering, myne aandacht. Verzekerd dat het Ul. altoos aangenaam is, om Ul. geacht Maandschrift te doen strekken ter wegneming van verkeerde overleveringen en opvattingen, zo meen ik Ul., en ook den Here de jong, geen ondienst te doen, met eenige regels over deeze zinsnede te schryven, en Ul. te melden, hoe veel waarheid 'er is aan de daarby gedaane verzekering, ‘dat in de Kerk te Wieuwert, een Dorp in Friesland tusschen Leeuwarden en Sneek, een Grafkelder zoude zyn, die, gelyk aan de vermaarde Bley- of Loodkelder te Bremen, de eigenschap bezit, dat de Lyken daarin niet door rotting vergaan, maar, | |
[pagina 691]
| |
opdroogende, bewaard blyven; - tevens, dat onder de Lyken, die aldaar gevonden worden, ook zoude zyn, dat van onze beroemde Landgenote, anna maria schuurman.’ Wat nu den Kelder betreft; door dat ik den Bleykelder te Bremen nimmer gezien heb, kan ik geene vergelyking maken tusschen beiden, en, geen Natuurkundige zynde, even min beslissen, door welk gas, of lucht, de verrotting in deeze meer dan in andere Kelders geweerd word. Zeker is het, dat de Grafkelder te Wieuwert (die van ouds behoort by Thetinga of Walta Slot, onder gemeld Dorp gelegen) groot, licht, ruim en luchtig is, en dat, schoon zommige Lyken, die in het water gestaan hebben, vergaan zyn, andere, die hooger stonden, zonder balzeming in de kisten zyn uitgedroogd, en wel tot zulk eene mate, dat het vel de kleur en zelfstandigheid heeft erlangd als van getouwd hondsleer, dat de wezenstrekken nog kenbaar zyn, dat het vleesch, om de benen gedroogd, op het gevoel gelykt aan stokvisch, en de leden aan elkander zyn gehecht gebleven. Dit alles vermindert door het bykomen van de buitenlucht, by het ontdekken der Lyken; hier door zyn nu eenige Lyken vermolmd, die by menschen geheugen nog in hun geheel waren; de kisten zyn hier door op de helft verminderd. Voor eenige jaren, echter, zyn 'er de Lyken van eenen Zilversmit van Leeuwarden en van zyne Vrouw bygezet, die, onlangs bezien, insgelyks opgedroogd zyn bevonden en nagenoeg gaaf en in hun geheel. De bederfwerende kracht moge derhalven hier minder zyn, dan te Bremen, alwaar de buitenlucht geene verandering maakt, volgens geloofwaardige berichten; de Kelder te Wieuwert blyft een voorwerp, het welk, mynes inziens, het nauwkeurig onderzoek van bekwamere mannen wel opzettelyk waardig is. Aan het gestelde omtrent het Lyk van anna maria van schurman is veel minder waarheid. Hieromtrent is in den jare 1765 of 1766 een gerucht ontstaan, na het vinden van een Vrouwenlyk, het welk tevens gebalzemd was, en, door het doodkleed enz., blyken droeg van pracht en zorg; daadelyk vertelde men, dat dit de overblyfzelen zouden zyn van gemelde geleerde Vrouw; velen bezagen hetzelve; zommigen twyffelden aan de waarheid der veronderstelling; anderen | |
[pagina 692]
| |
spraken het stellig tegen; onder deezen was ook Mr. a.f. van schurmanGa naar voetnoot(*), die alles op de plaats onderzocht, en het gerucht by de openbare Nieuwspapieren tegensprak. Hoogstwaarschynlyk wierd het nu, dat het gevonden Lyk het overblyfzel was van anna of van maria van aerssen van sommelsdyk, Dochters van cornelis van aerssen, Heer van Sommelsdyk, in de Geschiedenis van 1650 vermaard, en van lucia van walta, die zich beiden, ongehuwd zynde, by de Labadisten hadden begeven. Door haare Moeder hadden zy dus betrekking tot het Familiegraf der walta's; en misschien ook was het Lyk gebalzemd, en hier alleen bygezet, om het vervolgens naar het Familiegraf der aerssens, te Sommelsdyk, te kunnen vervoeren. Dit Lyk heeft veel door het bezien geleden, is thans ver van gaaf te zyn, en genoegzaam door myt verteerd. Het Lyk van anna maria van schurman is zeket niet in den Kelder bygezet, maar op het Kerkhof begraven: de juiste plaats is eenigzins twyfelachtig. Volgens eene eigenhandige aantekening van gemelden a.f. van schurman, thans voor my liggende, zoude zy, ‘volgens haare begeerte, onder de Kerkemuur, waartoe expres een gat gemaakt is, begraven zyn, met het hoofd buiten de Kerk, het gezicht naar het oosten, en het verdere gedeelte van het lighaam onder de muur en in de Kerk.’ Volgens bericht van een zeer achtingwaardig Erfgezeten, die jaaren lang te Wieuwert gewoond heeft, was het graf op den noordoosthoek van de Kerk op het Kerkhof, zo als hem dit graf door zynen Vader was aangewezen. Volgens overlevering van deezen, had zy ook begeerd, zonder eenige pracht of grafsteen begraven te worden. Overbekend is het, dat zy zich, na den dood van labadie, na dit Dorp begeven had, met verscheidene andere volgelingen van dien Meester en voorstanders van diepe bespiegelende Godgeleerdheid; weinig weten wy | |
[pagina 693]
| |
achter van deeze inrichting, die, oppervlakkig, wel eenige overeenkomst schynt gehad te hebben met de Proedergemeente te Zeist. Ik heb te Wieuwert en elders alleen de volgende berichten en overleveringen kunnen opsporen: dat Walta Staate in eigendom behoorde aan de Jonkvrouwen a. en m. van aerssen van sommelsdyk, reeds vermeld; dat dit een der oorzaken was, waarom de Labadisten zich in Friesland nederzetten; en dat zy, by hunne komst aldaar, een aantal van hondert-en-tweeënzestig personen uitmaakten. Dit Slot had toen nog veel van zyne oude gedaante behouden, met dubbelde grachten en poorten; tusschen de grachten stichtten zy nieuwe gebouwen voor de gezamentlyke inwoning, die laag en lang waren. Behalven deeze hadden zy afzonderlyke huizen voor den Medicus, voor de Leeraars, gelyk ook voor dienaars: een van deeze drie huizen is nog bewaard; al het overige is gesloopt. De Mannen hielden zich onledig met het geven van onderwys aan Jongelingen, zo in de Latynsche als andere taalen; de Vrouwen hadden een Fabriek van wolle gebreide Klederen, Kouzen enz., van waar een zoort van wol, die de Fabricqueurs minder getwernd dan andere afleveren, alsnog Labadiste wol genaamd word. Hunne gemeenschaplyke zamenwoning heeft waarschynlyk opgehouden in of om den jare 1725. Weinig tyds te vooren waren 'er nog twee Leeraars; de een, genoemd robyn, woonde op Walta-huis; de ander, boschman geheten, in 's Predikants huis. Indien alle deeze kleinigheden, merendeels betrekking hebbende tot eene groote Vrouw, Ul. behagen, ruimt dan aan deezen Brief een plaatsjen in Ul. Tydschrift in, en zyt verzekerd van de achting en dienstvaardigheid van Ulr. bestendigen Lezer
jacobus scheltema. Den Haag, 16 November 1804. |
|