Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAanmerkingen over de verspreiding der planten. Door L. Reynier.(Ontleend uit Decade Philosophique, No. 13. An XI.)
De Geschiedenis des Groeienden Ryks verschaft eenige byzonderheden, welke ik oordeel de aandagt der Natuurkundigen te verdienen: dezelve betreffen de Verspreiding der Planten, en de middelen, door welken zulks geschiedt. 'Er zyn twee natuurlyke middelen tot het hervoortbrengen der Planten: het een geschiedt door de Wortelen, die, zich wyd en zyd verspreidende, nieuwe Stammen rondsom de Moederplant vormen: deeze voortbrenging gaat traaglyk toe, en kan alleen by trappen geschieden, doch gaat onverhinderd gewoonlyk voort; - de andere geschiedt door de Zaaden, die door de winden worden weggevoerd, of door de haakjes, waarmede zy voorzien zyn, of door de Dieren, die ze inzwelgen en vervolgens onveranderd loozen: deeze worden tot op grootere afstanden gevoerd, schoon het in een zekeren kring bepaald blyve. Het is, uit deezen hoofde, niet vreemd, eene Plant te zien voortkomen op een grond, waar men weet, dat dezelfde soort, op geen grooten afstand, bestaat: die overvoering laat zich gereed begrypen. Maar, 't geen onze aandagt meer moet trekken, is de voortbrenging van een nieuwen groei, op eene plaats, die groote veranderingen ondergaan heeft. In alle gevallen, wanneer de oppervlakte van eene plaats veranderd is, of door het nederstorten of het wegvoeren van aarde, door het maaken van wegen in bosschen, door het opdroogen van moerassen, gaat het vast, dat men 'er, in het volgend jaar, Planten vindt, welke 'er voorheen niet bestonden; terwyl de voorheen daar bloeiende | |
[pagina 688]
| |
soorten verdwynen, uitgenomen eenige weinige Cosmopoliten, (indien ik my, in dit geval, van die benaaming mag bedienen) die, schoon zy weder te voorschyn komen, eene aanmerkelyke verandering ondergaanGa naar voetnoot(*). Wanneer een bosch wordt uit den weg geruimd, houden de bosch-eigene Planten op met groeijen, en die eigen zyn aan eenen bearbeiden grond spruiten terstond uit. Labat tekent aan, op de Antilles dikwyls vernomen te hebben, dat het Porcelein-kruid het eerste Kruid was, dat voortkwam uit een stuk lands, 't welk men voor de eerste maal had bereid, en in staat gebragt om bebouwd te kunnen wordenGa naar voetnoot(†). - Op die plaatzen, waar men houtskool maakt, in bosschen, op een grooten afstand van eenige bewoonde plek gronds, neem ik dagelyks Planten waar, verschillende van die 'er voorheen bestonden, en eigenaartige inboorelingen zyn of van drooge weidlanden of bebouwde velden, zodanige als de Vergerette van Canada, de jaarlyksche Veronicas, enz. Foster zag op zyne Reizen met cook verscheide Eilandjes in het midden der zee, enkel Koraalrotzen, waar zich de eerste beginzels van groei opdeeden. - In de laage valeien van de Duinen in Holland heb ik een Satyrion en een Ophrys gevonden, eigenaartige Planten op de toppen der Alpen en in de vlakten van SpitsbergenGa naar voetnoot(‡). Maar deeze Duinen zyn, volgens de waarneemingen van den Burger decandolle, van geen zeer ouden oorsprongGa naar voetnoot(§). Hoe is de invoering deezer twee Planten, die natuurlyk met slegts zeer bepaalde middelen van voortbrenging voorzien zyn, op te lossen? Ik heb eldersGa naar voetnoot(**) myn' wensch te kennen gegeeven, dat de nieuwe Eilanden, door Volcanos gevormd, inzonderheid die digt by Santorini liggen, mogten worden onderzogt. Een onzer bekwaamste waarneemeren staat gereed om de laatstgemelde plaats te bezoeken. Het nieuwe Eiland, by de uitbarsting van 1707 of 1711 voortgekomen, vertoont alsnog geen blyk van groei; de lugt is nog mephitic: het Eiland, 't geen ten jaare 1573 te voorschyn kwam, draagt eenige bly- | |
[pagina 689]
| |
ken van groei, byzonder van eenige Grassen en een kleinen Vygen-boom: de laatste kan 'er gekomen weezen door een Vogel; maar hoe komen 'er de Grasplanten? Het is waar, dat zaaden, die op eene zekere diepte begraaven zyn, een langen tyd bewaard blyven, en naderhand, by aankweeking, blootgesteld aan de werking van Licht en Water, uitspruiten. Maar is het te vermoeden, dat de zaaden van Porcelein-kruid in den grond van de Antilles bewaard gebleeven zyn, geduurende alle die Eeuwen, dat die bosschen bestaan hebben, eer zy werden omver geh uwen?Ga naar voetnoot(*) - Is het waarschynlyk, dat in het bosch van Gaulen, welks oudheid geene tegenspraak duldt, de zaaden dier Planten, welke te voorschvn kwamen naa het vellen der boomen, of naa het stellen van eene Houtskoolmaakery in 't zelve, gezond bewaard zouden gebleeven zyn, van vóór het bestaan deezer bosschen? Eindelyk, de Planten, die tot de klasse der Cryptogamia, of Heimlyke Egtplanten, behooren, en byzonder de Paddestoelen, wier gedaante bestendig bepaald wordt door den aart der zelfstandigheden, op welken zy groeijen, en bestendig dezelfde is in gelyke omstandigheden, schoon zy niet op gezette saisoenen, even als de andere Planten, voortkomen, geeven ook nieuwe daadzaaken op. Het is niet lang verleden, dat de Burger ventenat eene Boleta waarnam van eene nieuwe gedaante, op een menschen-lichaam gegroeid. Ik heb elders kennis genomen van de Clavaria, die zich bestendig vormt op de Poppen der RupsenGa naar voetnoot(†); andere groeijen op de vrugten, die een houten bekleedzel hebben; de zodanige, die voortkomen op de brokken van Vuuren- of Dennen-hout, zyn dezelfde niet, welke men op den Eik waarneemt. De bast van Nootemuskaat brengt een' daaraan eigenen Paddestoel voortGa naar voetnoot(§). - Voorts zyn de Paddestoelen, die gevormd worden op de houten balken in | |
[pagina 690]
| |
de mynen, kelders enz., dezelfde niet, als die te voorschyn komen op hetzelfde hout, in de open lugt verrot. - De verspreiding van zaaden van de eene myn in de andere valt bezwaarlyk te begrypen; byzonder ten opzigte van zodanige, als geopend zyn op plaatzen, waar geen mynen te vooren bestaan hebben: desniettegenstaande heb ik bevonden, dat alle zodanige, welke ik in onderscheide Landen onderzogt heb, aldaar ten naasten by dezelfde gedaante hadden. Alle deeze bedenkingen doen ons vermoeden, dat de Natuur dagelyks dezelfde vermogens uitoefent, welke zy ten tyde der Scheppinge bezat. Het zou een allerbelangrykst stuk weezen, de oorsprongen op te speuren, en de middelen te bepaalen, waardoor zy dit vermogen uitoefent: maar dit kan alleen het gevolg weezen van langduurige en verschillend gewyzigde naspeuringen, voortgezet door een groot aantal waarneemeren. |
|