antwoordt. De Angelus luidt. ‘Bidt Mynheer ook den Angelus?’ vraagen hem de goede Vaders. Ik wilde het u voorslaan, Vaders, was het antwoord. Thans volgt het middagmaal, aan den middelmaatigen kant ongetwyfeld, doch beter dan naar gewoonte. Men hadt zorge gedraagen om niets dan gezonde spyzen te geeven, uit hoofde der kieschheid van den nieuwen Gast. Over tafel spreekt men over Godgeleerdheid (de Wysbegeerte der Capucynen.) De Vreemdeling weet 'er bykans zoo veel van als de Vaders, en stemt met hun in gevoelens overeen. Men spreekt over verscheiden Capucyner-kloosters in Frankryk, Duitschland en Italie, die, voor deeze goede luiden, de eigenlyke Hoofdsteden van alle Landen zyn. Meer dan men zou gedagt hebben, is de Vreemdeling in dit belangryk gedeelte der Aardrykskunde bedreven; met lof gewaagt hy van het byzonder talent der Kinderen van s. franciscus, om de bekoorlykste liggingen uit te kiezen. Men vermeldt eenige trekken der nederigheid van deezen Heiligen franciscus van Assise. De Vreemdeling bewondert dezelve, en verhaalt op zyne beurt eenige andere, welke de Vaders niet wisten. Aldus wordt men met den fatsoenlyken Vreemdeling meer en meer ingenomen, en rekent men in 't einde zich gelukkig, zoo welleevende te zyn geweest omtrent eenen man, die het in alle opzigten zoo wel verdiende; een man, die, ondanks zyne zedigheid, het voorkomen heeft van eene goede opvoeding gehad te hebben; een man, met wien men over alles kan praaten, en die zekerlyk vlytig moest gestudeerd hebben, om dat hy twee of drie plaatzen, uit Latynsche Schryvers aangehaald, bykans zoo goed als de Gardiaan van het Klooster verstondt; een man, die met alles, wat de Orde betreft, scheen bekend te zyn, en die zelf de bekwaamheid zou bezitten, om met de voornaamsten van de Orde eenen geheelen dag te verkeeren, zonder hen te
verveelen. Zoo verre koomt het ten langen laatste, dat men hem wil overhaalen om zich onder de bende, of, indien gy wilt, onder de kudde te begeeven, en de Vaders van verre hem de aanzienlykste waardigheden aanbieden, indien hy t' eenigen dage hun gewaat wil aanneemen. De Vreemdeling zal 'er zich op bedenken; hy is gevoelig, zoo als hy behoorde te weezen, voor de aandoeningen, welke hy inboezemt, en, zonder de aanbiedingen, hem gedaan, stellig van de hand te wyzen, verontschuldigt hy zich zediglyk van zoo veel eerebetoons. Intusschen koomt men zeggen, dat het rytuig gereed staat: het geheele Klooster is 'er bedroefd over. Maar nooit is 'er een zoo goed gezelschap, 't welk niet van elkander scheidt; en hier geschiedt zulks met de opregtste wederzydsche betuigingen van agtinge en deelneeminge. - Kunt gy nu raaden,