Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijByzonderheden wegens den dood van den eersten Europischen wereld-omzeiler Ferdinand Magalhaens, of Magellan; met eene characterschets diens Portugeeschen edelmans.Aan de Heeren Schryvers der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.
Myne Heeren!
‘Onlangs het uitmuntend Werk van robertson, de Geschiedenis van America, herleezende, vond ik, op bl. 225 des IIIden Deels gekomen, aangetekend: Schoon een ontydig sterflot magellan beroofde | |
[pagina 648]
| |
van het genoegen, dat hy deeze groote onderneeming (het rondzeilen der Wereld in den tyd van drie jaaren en agt-en-twintig dagen) volvoerd hadt, schreeven zyne Tydgenooten, regt doende aan zyne gedagtenisse en bekwaamheden, hem niet alleen de eer toe van het Plan ontworpen, maar van bykans alle hindernissen, om het te volvoeren, ontworsteld te hebben: en, in de tegenwoordige Eeuwe, wordt de Naam van magellan nog geleezen onder de voornaamsten op de rol der uitmuntende en gelukkige Zeelieden. Kort daarnaa kreeg ik in handen The Monthly Review, for December 1803, waarin het, ten dien jaare uitgekomen, Eerste Deel eens Werks, getiteld A Chronical History of the Discoveries in the South-sea or Pacific Ocean, door james burney, beoordeeld werd: daar trof ik aan, een breeder en naauwkeuriger verslag van het uiteinde diens Zeehelds, dan my voorstaat ergens gevonden te hebben, gepaard met eene korte Characterschets van dien Man. Vertaalens- en mededeelenswaardig dagt het my: en, te meermaalen uwe heuschheid in het plaatzen van een door my vertaald Stukje ondervonden hebbende, schik ik het Ul. toe, verwagtende dat het met genoegen zal geleezen worden. Ik ben - enz.
Op een der Philippine Eilanden, voormaals de Archipelago van St. Lazarus geheeten, geraakte magellan met de Inboorelingen in geschil, en verloor zyn leeven. In de maand April des Jaars 1521 was hy met drie Schepen gekomen aan het Eiland Zebu. In den korten tyd van ééne week hadt hy genoegzaamen invloed gekreegen op den Vorst van Zebu, (wiens voorbeeld gevolgd werd van de meesten zyner Onderdaanen) om hem ten Bekeereling van den Christlyken Godsdienst te maaken, en zich voor een Leenhoorigen der Spaansche Kroon te verklaaren. Vóór dien tyd waren de Inwoonders van Zebu Afgodendienaars. Men verwondert zich, met rede, over de schielyke Bekeering des Volks van Zebu tot den Godsdienst van daar aangelande Vreemdelingen, die geen ander middel hadden, om hunne Geloofsonderwyzingen mede te deelen, dan door de tusschenspraake eens onkundigen Tolks: doch dit mag veel eigenaartiger worden toegeschreeven aan | |
[pagina 649]
| |
eene onverschilligheid voor hunne eigene wyze van Godsdienst-handhaaving, dan aan eene overtuiging, in zo korten tyd, in zodanige omstandigheden, by hun verwekt, wegens het aanbelang van de door hun omhelsde GodsdienstleereGa naar voetnoot(*). Naby de Haven van Zebu lag een klein Eiland, Matan geheeten; over 't zelve wilde magellan zyn gezag uitbreiden. Hy deedt diensvolgens aan cilapulapo, het Opperhoofd van Matan, den eisch eener schattinge, als eene erkentenis van leenhoorigheid en onderwerping aan den Keizer, alsmede dat hy zou bukken voor den Christen-koning van Zebu; met bedreiging, dat, indien hy zich aan deeze eischen niet onderwierp, zyne Stad (even als het Eiland Matan geheeten) de verdelging te wagten hadt. Het Matansche Opperhoofd, van eenen oorlogzugtigen aart, en uit dien hoofde hoog geagt by de Inboorelingen, gaf ten antwoord, ‘dat hy op eenen goeden voet met de Spanjaarden wenschte te staan; dat hy, om niet voor onvriendlyk gehouden te worden, hem een geschenk van Leevensmiddelen zondt: doch, wat de Onderwerping betrof, dat hy geene, hoegenaamd, kon betoonen aan Vreemdelingen, van welken hy te vooren nimmer gehoord hadt; en wilde hy ook niet ondergeschikt weezen aan lieden, over welken hy zints lang gewoon was bevel te voeren.’ - Dit antwoord voldeedt in geenen deele aan magellan; hy besloot, den Koning van Matan, wegens diens wederstreeving, te straffen. Zyn Vriend, de Christenkoning, raadde hem dien krygstocht af; dewyl hy berigt ontvangen had, dat niet alleen een Opperhoofd, wiens Stad verbrand was, maar ook de anderen, die zich on- | |
[pagina 650]
| |
derworpen hadden, te Matan waren, met hunne krygsmagt, om de zaak des Konings van dat Eiland te ondersteunen. De Capitein juan serrano stondt in 't zelfde gevoelen als de Koning van Zebu, en poogde den Bevelhebber van die onderneeming af te brengen: doch hy bleef onveranderlyk by zyn eerst besluit. Pigafetta, een der Tochtgenooten van magellan, vermeldt, dat magellan misleid was door eene toezegging, dat een der Opperhoofden zich by hem zou voegen, zo ras hy op Matan geland zou weezen. Magellan, nogthans, was van geene zodanige geaartheid, die zulk eene aanmoediging behoefde. De Koning van Zebu, ontdekkende dat de Generaal dit vast besluit genomen hadt, rustte zich tot den heirtocht toe; dit deedt ook diens Schoonzoon, en de meesten der aanzienlykste Inwoonders van de Stad Zebu. Te middennagt van den 26 April trok magellan op, met zestig Europeaanen, in drie boots, na Matan. De Vorst van Zebu vergezelde hem, met duizend man, in canoes. Twee uuren vóór het aanbreeken van den dag bereikten zy het Eiland Matan; doch dewyl het, ten dien stonde, laag water was, konden de boots niet binnen het schot van een kruisboog de Stad naderen. Op raad van den Zebuschen Koning, werd de landing uitgesteld tot den aanbreekenden morgenstond. Hy veronderstelde, dat het Volk van Matan, gewaarschuwd door den voorigen tocht der Spanjaarden, zich tegen het overvallen by nagt gedekt hadden; en dit was geene ongegronde gissing: want zy hadden kuilen gegraaven tusschen de landingplaats en de Stad, en in dezelve scherp gepunte paalen gezet. Magellan, het aanbreeken des dageraads afwagtende, zondt een Moorsch Koopman aan wal, om, in zynen naam, voorslagen van eene vriendlyke schikking te doen: de voorwaarden van dezelve waren, dat de Koning van Matan zich zou onderwerpen, de Oppermogenheid der Spaansche Kroone erkennen, en hem de gevorderde schatting geeven; dat, alsdan, alle voorgaande beledigingen zouden vergeeten, en hy nevens zyn Volk als Vrienden beschouwd worden. - De Koning van Matan, niet bevreesd door de aannadering der Spanjaarden, gaf een uitdaagend antwoord; waarby hy, met een kwaadaartigen schimp, een verzoek voegde, dat hy niet mogt aangevallen worden vóór het dag was, | |
[pagina 651]
| |
dewyl hy alsdan groote versterking verwagtte! Dit liet hy zeggen om de Spanjaarden aan te zetten tot eenen onverwylden aanval. Toen het dag was, boodt de Koning van Zebu aan, om den eersten aanval te doen met zyne duizend man; zich van de overwinning verzekerd houdende, indien de Spanjaards hem ondersteunden. Magellan sloeg niet alleen dit aanbod af, maar hieldt zich dermaate verzekerd, dat geen aantal van Indiaanen den aanval van een zestigtal Europeaanen zou kunnen wederstaan, dat hy den Koning van Zebu beval, met zyn Volk in de Canoes te blyven; zy zouden uit dezelve zien, hoe de Spanjaarden konden vegten! Magellan landde met zyn Volk, liet een klein getal in de boots, en toog na de Stad op weg. (Herrera schryft, dat 'er vyf-en vyftig Spanjaarden aan land gingen. Pigafetta stelt het getal der gelanden op negen-en-veertig, waaronder hy zich bevondt, en dat 'er elf in de vaartuigen bleeven.) In den beginne vertoonde zich geen vyand om wederstand te bieden. De Spanjaarden hadden eenige huizen in brand gestooken, wanneer zy van de eene zyde een' sterken hoop Indiaanen zagen aanrukken. Toen de Spanjaarden zich gereed maakten om dezelve aan te vallen, deedt zich een tweede bende Indiaanen op uit een anderen hoek, en magellan was genoodzaakt zyn Krygsvolk te verdeelen. Pigafetta zegt, dat de Indiaanen zich in drie hoopen scheidden; dat twee deezer de Spanjaarden op zyde, en de derde hun van vooren aanviel. Hy giste hunne sterkte op 1500 man, en dus veel minder dan gomara, die 't getal op 3000, en herrera, die het op 6000 begroot. Met die overmagt durfden de Indiaanen het niet waagen, van naby te vegten; en het blykt niet, dat de Spanjaarden de Stad voorby trokken: eene soort van schermutzeling hieldt bykans den geheelen dag aan, met steenen, lanssen en pylen van der Indiaanen zyde, tegen de musketten en kruisboogen der Spanjaarden. Doch de Eilanders, ondervindende, dat zy van het vuur der Spanjaarden minder nadeels leeden, dan zy verwagt hadden, kreegen stoutheids genoeg om met hunne pylen te mikken op den Capitein-generaal, die, met oogmerk om hun schrik aan te jaagen, eenige manschap afzondt, om eeni- | |
[pagina 652]
| |
ge naby gelegene wooningen in brand te steeken; meer dan twintig werden 'er aan de vlam opgeofferd: doch deeze maatregel hadt eene strydige uitwerking. 't Zy aangezet door woede op het zien branden hunner huizen, 't zy denkende dat zy de afgezonderde party met voordeel konden aantasten, begaf zich een aantal Indiaanen derwaards, en twee der Spanjaarden sneuvelden. De Indiaanen, bemerkende dat hunne pylen niets uitwerkten, wanneer zy met dezelve mikten op het hoofd of het lyf hunner aanvalleren, als welke zich door de wapenkleeding bedekt vonden, werden te raade, alleen op de beenen te mikken. In 't einde begon de voorraad van kruid en kogels by de Spanjaarden te ontbreeken; hun vuur verflauwde: dit bleef by de Eilanders niet onopgemerkt; zy drongen aan, en magellan vondt zich genoodzaakt, den hertogt te beveelen. De Koning van Zebu hadt, geduurende al dien tyd, zich, in gehoorzaamheid aan de hem gegeevene bevelen des Spaanschen Generaals, stil gehouden, en met zyne manschap uit de canoes bedaard aanschouwd, wat 'er omging. Reeds by den aanvang des hertogts werd magellan door een pyl aan zyn been gewond: zyn Persoon by de Indiaanen bekend zynde, mikten zy voornaamlyk op hem. De boots lagen op eenen afstand; dewyl het strand breed en rotzig was: veelen der Spanjaarden, in stede van welgeordend af te trekken, haastten zich derwaards met allen spoed. Twee keeren hadden steenen den helm van magellan getroffen; en, aan den rechter arm gewond zynde, kon hy zich van zyn zwaard niet bedienen: de menigte drong op hem aan; hy geraakte op den grond: daar liggende, maakte een Indiaan hem af met een speer. Op 't laatst van deezen ongelukkigen stryd schoot de Koning van Zebu, den ongelukkigen toestand der Spanjaarden ziende, toe om hun te redden, en hy bewerkte veeler behoud. Agt Spanjaarden sneuvelden, nevens hunnen Bevelhebber; onder deezen bevondt zich christoval rabelo, Capitein van de Vitoria. Twee-entwintig werden 'er gewond; onder deezen een der Berigtgeeveren, pigafetta. Vier der Indiaanen van Zebu sneuvelden. Van het Volk van Matan werden 'er vyftien gedood en zeer veelen gewond. - De zeven-en-twintigste van April, de dag deezes ongelukkigen stryds, | |
[pagina 653]
| |
was Saturdag; een dag, voor welken magellan een' byzonderen eerbied hadt, en te dier oorzaake door hem gekoozen tot den tocht na Matan. Zo onverwagt sneefde magellan in een gevegt, waarin hy zich noodloos hadt ingewikkeld, om eene rede, die niet kan verdeedigd worden, en in het voortzetten van 't welke hy veeleer met zyn' waan, dan met zyn oordeel te raade ging. Dan, desniettemin, verdient hy den naam van een Groot Capitein, hem door herrera gegeeven. - In zyn persoonlyk voorkomen deedt zich niets byzonder merkwaardigs op; hy haalde in lengte de gewoone maat niet. Zyne geaartheid was vuurig en ligtgeraakt. Herrera noemt hem ‘een volvaardig Man;’ en zeker, in vastheid van besluit hebben weinigen van zynen tyd hem geëvenaard. Een sterke trek in zyn Character was eene onverzettelyke volharding; wat hy ondernam, wilde hy volvoeren, en liet zich van zyn oogmerk door geene omstandigheden, die anderen zouden hebben afgeschrikt, afbrengen. Hy was gevormd om zwaarigheden te boven te komen: zo lang hy geloofde dat ze bovenkomelyk waren, dienden zy om hem te sterker ter volbrenging aan te zetten. Als Zeeman beschouwd, behoefde hy voor niemand zyner tydgenooten te wyken. Als een Ontdekker, moest hy alleen onderdoen voor columbus, wiens onderneeming zo groot was, dat hy geen plaats voor iemand overliet om hem te evenaaren. Columbus volvoerde, 't geen niemand, dan hy, durfde onderstaan. De lof, aan magellan verschuldigd, is, dat hy volbragt, wat niemand vóór hem in staat geweest was te volvoeren. De eer van de eerste geweest te zyn, onder de Europeaanen, die de Wereld rondzeilde, komt deezen Zeeheld toe; daar hy in een' westlyken koers de middaglyn der Moluccas sneedt, welke voorheen langs een' oostlyken koers ontdekt was. Naa den dood van deezen Bevelhebber hadt de Koning van Zebu niet langer ontzag voor de magt der Spanjaarden, maar noodigde hun verraaderlyk aan land, en vermoordde allen, die zich op deeze uitnoodiging aan wal begaven. Het overschot der Spanjaarden zeilde van eiland tot eiland, tot dat zy de Stad Borreo bereikten, waar zy zulk eene hoflyke grootheid aantroffen, die, volkomen in den Oosterschen smaak, het Gemeen op een grooten afstand verwyderd hieldt, om daardoor | |
[pagina 654]
| |
ontzag te wekken en gaande te houden. Niemand stondt het vry, rechtstreeks tot den Koning te spreeken, dan de Koningin en zyne Zoonen. Wie ook anders iets tot den Monarch te zeggen hadt, vervoegde zich eerst tot eenen Hoveling, die hem naast in rang was; deeze deelde zulks mede aan een hooger, en zo kwam het by trappen tot een Staatsdienaar, die de zaak aan 's Konings oor mogt brengen door middel van een spreekpyp in den muur. Deeze ongelukkig afgeloopene Reis van magellan is zeker eene der zeldzaamste en belangrykste, ooit volvoerd. Men kan dien Tocht niet nagaan, zonder indrukken te gevoelen, welke alleen door oorspronglyke Ontdekking kunnen voortgebragt worden. Zo lang vordering in Weetenschap by het Menschdom in agting zal weezen, zal men magellan gedenken, wiens onvermoeide vlyt, in Ontdekkingen te doen, het eerst met de daad de gedaante onzes Aardbols bewees. |
|