Anekdote van czaar Peter den Grooten.
Deeze zonderlinge Vorst, op zyne reize door Europa, onder andere by frederik den I, Koning van Pruissen, een bezoek afleggende, hieldt, op zekeren dag, met denzelven het volgende gesprek. ‘Myn lieve broeder,’ zoo sprak de Russische Alleenheerscher, ‘ik reis om kundiger te worden; ik ben een wilde, die niets weet; ik moet alles leeren, en aan de eene zyde moet de geheele waereld, om my kundiger te maaken, zamenspannen, en aan de andere zyde moet ik met alle voorvallen myn voordeel doen. Ik kan niet lang te Berlyn vertoeven; doch ik moet u evenwel verzoeken, my te doen zien, hoe men het in Europa met zekere verrigtingen maake, waarmede men in myn land zeer onhandig te werk gaat. Om dan van een zeer noodzaakelyk stuk te beginnen, heb de goedheid om morgen iemant te doen hangen, opdat ik weete, hoedanig uwe scherpregters daarmede omgaan.’ Frederik de I, even zeer verlegen met als verwonderd over dit verzoek, antwoordde, dat hy by de regtbanken zou gaan verneemen, of 'er een kwaaddoener tot deeze straffe veroordeeld ware. - ‘Hoe!’ hernam de Czaar, ‘zyt gy geen meester om te doen hangen dien gy wilt?’ - ‘Wy zyn hier,’ hernam de Koning, ‘in de kreitzen van het Keizerryk; en het Keizerryk heeft wetten, die wy verpligt zyn te gehoorzaamen.’ - ‘Wel nu, neem dan eenen van myne Mongicks, en laat den geenen hangen, dien gy goedvindt.’ - ‘De wetten, van welke ik spreek, betreffen zoo wel de vreemdelingen als myne onderdaanen.’ - ‘Zyt gy dan hier geen Koning? zyt gy geen meester?’ - ‘De Vorsten bezitten de oppermogendheid in het Keizerryk, zoo wel als elders, maar zy bezitten die volgens de wetten.’ - Met moeite liet zich de Czaar van zyn verzoek afbrengen, en vondt zulk een staat van zaaken zeer onaangenaam.