Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 604]
| |
ven zult kunnen leezen, zonder anderer hulp in te roepen. Met reden, Mynheer! verwondert gy u over myn lang stilzwygen, daar ik voorheen myne vuurige begeerte, om dikwyls met u briefwisseling te houden, te verstaan gaf. Ik had gewenscht, de Boekdeelen te doorleezen, ten einde ik myn oordeel daar over zou kunnen geeven, eer ik antwoordde, en dus myne maatregelen neemen, betreffende de uitgave van dit uw nieuw Werk in onze taale: myne greetigheid, om uwe letter-lekkernyen te smaaken, heeft dit veroorzaakt of grootlyks bevorderd. - Maar ik vond my overkropt met bezigheden, van welke ik in een' voorgaanden aan u gewaagde. Ik moet ook dagelyks arbeiden aan myne Vertaaling van uwe clarissa, zal de Drukpers niet wagten. Ik bood een' myner Vrienden mynen bystand in de vertaaling en uitgave van clarke's Verhandelingen over de Waarheden van den Natuurlyken en Geopenbaarden Godsdienst, welk Werk myne Landgenooten thans bezitten. Een ander Vriend heeft my de uitgave aanbevolen van john taylor's Verhandeling van het Leerstuk der Verzoening, volgens den inhoud der Heilige Schrift, door hem in 't Nederduitsch vertaald, thans ter drukpersse. - Te midden van alle deeze bezigheden, word ik door huislyke noodwendigheden afgetrokken. Myn éénige Broeder werd door eene gevaarlyke Ziekte aangegreepen, van welke hy nogthans spoedig herstelde. Myn Schoonbroeder kwynt aan eene teering, en vordert, van wegen zyne zwakheid, steeds ons bezoek en bystand; en het zyn deeze soort van eischen, welke wy, myns bedunkens, voornaamlyk moeten voldoen. Ik geef, daarenboven, dagelyks Lessen in de Hebreeuwsche Taal aan twee myner Neeven. - Indien dit alles my by u niet kan verontschuldigen, myn waarde Heer richardson! dan weet ik niet, wat ik meer zal aanvoeren. Ik heb den Allerhoogsten vuurig gebeden om de gezondheid en het welvaaren van uwen uitmuntenden Aartsbisschop, wien gy een zo beminnelyk en agtenswaardig character toeschryft, en dank den Hemel wegens diens gelukkige herstelling. Dat hy nog veele gezegende dagen geniete, tot heil van uwe Kerk en de Christlyke Kerk in 't algemeen! Zyn 'er eenige van 's Mans Werken gedrukt? Ik wilde gaarne hem, ten opzigte van zyn verstand, beter leeren kennen, dewyl ik persoonlyke kennis derf. Staa my toe, Mynheer! dat ik met veel genoegen, en verscheide maalen, geleezen en overwoogen heb het door u my toegezonden byzonder en opregt berigt. De byzonderheid, dat gy, als 't ware, de Geheimschryver zyt van verscheide Jongejuffrouwen in Liefdesgevallen, doet my begrypen, hoe gy gekomen zyt tot die volle kennis van het vrouwlyk hart, en doorgedrongen tot de diepste schuil- | |
[pagina 605]
| |
hoeken: dit, Mynheer, heeft u in staat gesteld, om de inwendigste gedagten, overleggingen en aandoeningen van eene clarissa, eene anna howe, en Juffr. byron, met de leevendigste kleuren af te maalen. Maar door welke middelen zyt gy doorgedrongen in de verborgenheden der ongeregtigheid, in het hart van een loshoofd, een snooden lovelace? Dit blyft by my eene stoffe van verbaazing. En gy voert niets aan, om myne verwondering, ten dien opzigte, weg te neemen. Integendeel, gy vermeerdert dezelve door uwe betuigingen, welke ik als de onderpanden van het opregtst vertrouwen en vriendschap ontvangen heb. - Vergeef het my, Mynheer! ik was voorheen van begrip, dat gy in uwen belford uw eigen beeldtenis gemaald hadt; dat gy de wereld gezien en bemind hadt, doch u naderhand aan haare begogelingen onttrokken. In dit geval zou ik het my niet geschaamd hebben om met u briefwisseling te houden; want ben ik geen navolger van dien Zaligmaaker, die verklaarde, dat 'er vreugde in de Hemelen was over eenen zich bekeerenden Zondaar? Ik heb voortyds met zodanige Zondaars verkeerd; byzonder met eenen, zeer gemeenzaam, die, van een gezond oordeel en vluggen geest, de dwaasheden zyner jeugd verzaakt hebbende, uitstak in werken van Godsvrugt en Liefde; wiens gemeenzaame verkeering my zeer is te stade gekomen, om kennis te krygen, in welk eene maate het dan ook moge weezen, van de harten en characters der Menschen; en meer byzonder my in staat gesteld heeft, om de natuurlyke trekken van eenen lovelace te beter te leeren kennen. Gelukkig, egter, driewerf gelukkig zyn wy, myn Vriend! en bebben overvloedige reden om den Hemel te danken, dat dezelve ons begunstigd heeft met eene goede Opvoeding, en bewaard van de lokaazen des Zedenbederfs! Welk eene opgeruimdheid - welk eene helderheid, voor eene Ziel, die den weg ter eeuwige gelukzaligheid opstreeft! Ten hoogsten, Mynheer! staa ik verwonderd over uw berigt, dat gy nooit volgens een gemaakt ontwerp schryft; dat gy, den eenen Brief eindigende, naauwlyks weet, wat in den naasten zal volgen. Welk een gelukkig vernuft, 't geen dus zynen weg kan vervolgen, langs zo veele kronkelpaden, die uwe gemeene Leezers verwarren, en nooit af te dwaalen, zonder immer eene kaart te raadpleegen! Mag ik nog eene andere aanmerking waagen? Bekoorelyk, allerbekoorelykst schildert gy de gemoedsbeweegingen en de uitwerkzels van eene edelaartige Liefde in het hart van Juffrouw byron: het onderwerp is zulks overwaardig. Doch loopt het geen gevaar, dat deeze aangenaame aandoening in tedere boezems sluipe, en de harten inneeme van uwe Leezeressen onder de Schoone Sexe; dezelve verzagte en verteedere, en dus (meer dan voegt voor de minder voorzig- | |
[pagina 606]
| |
tige onder de Sexe) blootstelle voor de verlokzelen van onopregte Minnaaren? Misschien ware het voeglyker, dat deeze bedenking kwame van uwe Bewonderaaressen, dan van my, een Vryer. Ik breng alleen deeze twyfelingen in 't midden, waarde Vriend! op dat gy moogt bemerken, dat ik uwe Werken niet lees met een vooringenomen hart, of dezelve blindlings prys; dat ik ze lees met een zoekend oog, en nogthans geene gebreken vind; alleen een of twee kleine wolkjes aantreffende, die, op een nader bezien, mischien zullen blyken eene verzameling blinkende starren te weezen. Tegenwoordig vind ik my zodanig omzet met andere bezigheden, dat ik naauwlyks voor uwe clarissa tyds genoeg kan uitspaaren. Daarenboven heb ik my door belofte aan het openbaar verpligt, dat ik, breedvoeriger dan tot nog toe door my gedaan is, de Regten der Vryneid des Geweetens en des Godsdiensts zal verdeedigen; van welke taak ik my liet aftrekken door de bekoorelykheden van uwe beminnenswaardige clarissa; doch welke ik my verpligt acht weder op te vatten, zo ras ik myne opwagting by de Christenheldinne voleindigd zal hebben. - Daarenboven heb ik eene wyze uitgedagt, om het Aanweezen en de Eigenschappen van god van vooren te betoogen, verschillende van die van clarke, wollaston, rapson, enz.; welk Stuk ik verlang te voltooijen en uit te geeven, ten einde deeze allerbelangrykste grondslag van den Godsdienst nog te vaster moge gevestigd worden. - Ik heb een plan ontworpen tot opheldering van de Leer der Schriftuure wegens den Dood onzes gezegenden Zaligmaakers, en de voordeelen, door denzelven het Menschdom toegebragt. - Ik heb stoffe verzameld voor twee Zedekundige Proeven over Grootmoedigheid en Nederigheid, en derzelver bestaanbaarheid met elkander. - Van alle deeze ontwerpen heb ik kennis gegeeven aan eenigen myner Vrienden, en vind my dus half verpligt om dezelve te volvoeren, indien de Voorzienigheid my gezondheid en kragten verleene. Weshalven ik, niet weetende hoe lange my deeze zullen vergund worden, en zo veel te verrigten hebbende, met eene lichaamsgesteltenisse, welke niet zeer sterk is, geen nieuw werk durf onderneemen. De Uwe.
j. stinstra. | |
[pagina 607]
| |
Heer! dat gy my in myne eigene Landtaale schryft. Gy vermeldt my, dat die pooging u veel tyds gekost hebbe. Dit smert my, te meer daar gy zo veel nutter uw tyd kunt besteeden: nogthans zou ik, door de eigenlykheid en rykheid uwer bewoordingen, niet anders verondersteld hebben, dan dat het u bykans zo gemaklyk viel, in 't Engelsch, als in uwe Landtaale te schryven. Noem dan, Mynheer! dit bestaan niet veel gewaagd. Ik bewonder het, en dank erkentelyk uwe beleefdheid. Het staa my by deezen vry, Mynheer! u te berigten, dat uw Herderlyke Brief, over de Geestdryvery, by ons als een meesterstuk is aangemerkt. Twee Jongeheeren van Cambridge spraken by my daar over met de hoogste betuigingen van genoegen, en van het regt, 't geen men uw Werk aan die Universiteit hadt laaten wedervaaren. Volhard, eerwaardig Heer! in uwe gebeden, ten beste van onzen Aartsbisschop. Hy is, by wylen, zo gezond niet als alle welmeenende Engelschen wenschen. Ik heb de eer niet van in persoon by hem bekend te zyn. Maar myn goede Vriend, de Heer duncombe, van wien ik in eenen voorgaanden Brieve gesproken heb, een agtenswaardig en edelaartig openhartig man, die zeer diep in de agting deelt van zyne Genade, verzogt my om een afschrift van uwe bezorgdheid voor de gezondheid zyner Genade, alsmede van de Titels der Werken, met welker vervaardiging gy u onledig houdt, om die beide te toonen aan dat goede Kerkhoofd, 't welk voorheen zo hooglyk uw' Herderlyken Brief goedkeurde, dat hy belang stelde in derzelver Engelsche Vertaaling. De Heer duncombe zal tragten, voor u, twee of drie van de Sermons, door zyne Genade in vroegeren tyde uitgegeeven, te verkrygen. Gy denkt, Mynheer! dat gy, door myn vroegtydig Secretarisschap by de Jongejuffrouwen in myns Vaders nabuurschap, reden kunt geeven voor de Characters, welke ik gemaald heb van de Heldinnen myner drie Stukken. Maar deeze gelegenheid deedt weinig meer voor my, in zo vroege jaaren, dan, als ik het zo mag uitdrukken, myne naspeuringen wyzigen, als ik vorderde in de kennis van het Vrouwlyk hart; en, iets daar van weetende, kon ik geen volstrekt vreemdeling weezen ten opzigte van het hart der Mannen. Mannen en Vrouwen zyn Broeders en Zusters; zy maaken geen byzonder soort van weezens uit; en wat is 'er noodig om beide te kennen, dan rekening te maaken op de verschillende wyze van opvoeding, omstandigheden en gesteltenisse, of, laat ik liever zeggen, hebbelykheden, 't zy goede of kwaade? Wat de kennis betreft, welke ik schyn gehad te hebben van de slegte harten en de daaden van zulke menschen als lovelace, ('t geen uwe verwondering wekt) ik ben altoos zo oplettende geweest op de gesprekken, en, mag ik het dus noemen, de snorkeryen van de eene Sexe, als op de ver- | |
[pagina 608]
| |
mommingen van de andere. Ik zal, ten aanziene van dit stuk, 'er alleen byvoegen, dat ik nimmer een belford was. Ware ik zodanig iemand geweest, en een Bekeerde, ik zou niet getwyfeld hebben aan de Liefde van eenen stinstra, had ik myne dwaalingen voor hem beleden. Geenzius, Mynheer! verwonder ik my over 't geen gy schryft ten opzigte van de Familiar Letters en van AEsopus. Zy waren beide geschikt voor de laagere klasse van volk. Ik liet uit de eerstgemelde 'er verscheidene uit, als te hoog voor dat oogmerk; in het laatstgenoemde waren de aanmerkingen meestal van dien aart, zo als ik dezelve aantrof by een' onzer Schryveren, die, ten zynen tyde, eenige agting hadt, in dat vak. Gy betuigt uwe verwondering, dat ik niet vroeger als Schryver te voorschyn trad. Helaas, Mynheer! de drie laatste Werken, door u vermeld, en waarvan gy met zo veel goedkeurings spreekt, zyn de vrugten, zo van ledige uuren, als van vlytbetoon. Myne bezigheden namen, tot zints tien of twaalf jaaren, al mynen tyd weg. Ik had geen tyd over. en, niet in staat zynde, om, volgens een geregeld plan, te schryven, wist ik niet, dat ik zo vindingryk was, tot dat ik, bykans toevallig, de hand sloeg aan het schryven van de pamela. En, daarenboven, verbeeldde ik my weinig, dat eenig Werk, 't geen ik kon schryven, zo gunstig by de wereld zou ontvangen worden, als ik verneem, dat myn schryven wedervaart. By wylen smert het my, dat wy in twee van elkander gescheide Landen woonen. Hoe gelukkig zou ik weezen, kon ik hoope scheppen, om u, myn waarde Heer stinstra, in Londen te onthaalen! Moet ik al myne streelende hoope op dit vermaak laaten vaaren? En, in de vergevorderdheid myner leevensdagen, zyn myne zwakheden hinderpaalen. - Gods wil geschiede! Ik denk, Mynheer! dat wy in Engeland mogen roemen op een aantal Vrouwen van vernuft en smaak. Ik, in myne byzondere omstandigheden, zou u kunnen brengen in zulk een kring myner bekenden! Niemand is zodanig vereerd geworden door het syn vernuft der Sexe als ik. Waarlyk, ik denk, dat de Vrouwen in de beschaafdste Ryken met de onze niet kunnen wedyveren. Derzelver smaak en aantal neemen beide dagelyks toe, schoon wy een Eeuw van zo veel losbandigheids beleeven. ô! Dat wy in staat geweest waren, onze Vrouwen van aanzien by ons te houden! dat wy aan dezelve geene gelegenheid gegeeven hadden, om over zee te steeken, en de engte na een nabuurig Ryk over te vaaren! - daar wy zo weinige voorbeelden hebben van Vrouwen, verbeterd van daar terug gekeerd, ja, ik mag zeggen, onbesmet gebleeven van de ligtvaardigheden der Natie, door my bedoeld. - Denkt gy niet, Mynheer! dat de Vrou- | |
[pagina 609]
| |
wen vatbaarder zyn voor ligtzinnigheid, dan de Mannen? Zyn ze het in de daad, dan moet men aan dezelve niet toestaan buiten 's lands te gaan, en na plaatzen van openbaar vermaak, zo dikwyls, als zulks plaats heeft. Veelvuldig zyn de mismoedigmaakingen en ongelegenheden, waarin zich een Schryver bevindt, die geen geregeldheids genoeg heeft, om volgens zeker vooraf beraamd plan te schryven. Ik gewaagde van myne onbekwaamheid in dit stuk, als een gebrek. Gy, Mynheer! spreekt 'er over op eene veel edeler wyze, op eene wyze uwes waardig. Ik bedank u, Mynheer! voor uwe andere aanmerking. Dezelve is der kieschheid van den Eerw. stinstra waardig, en waardig der Vriendschap, waarmede gy my vereert. Ik zeg 'er u herhaalden dank voor. Dezelve komt van u, Mynheer! (een Ongehuwde) zeer eigenaartig. Van wien kon dezelve eigenaartiger komen, dan van een deugdzaamen ongetrouwden? Ik kan 'er alleen op zeggen, wat de kragt daar van aanbelangt, dat ik hoop, dat geene kwaade gevolgen voor de Zeden myner schoone Leezeressen zullen ontstaan uit de beschryvingen, welke ik Juffrouwe byron heb doen geeven van eene tedere drift tot een waardig voorwerp. Nogthans, myn waarde stinstra! gy maakt my een weinig ongerust. Wees zo goed, Mynheer! om my, door het geheele Werk heen, in dit en in alle andere gevallen, welke eene gevaarlyke strekking kunnen hebben, te waarschuwen, en gy zult my onuitspreeklyk veel verpligten. Ik heb geene Copy van myn' voorigen Brief by de hand. Doch heb ik ergens, in denzelven, myne bekommerdheid betuigd, wegens de eer van uwe vertaaling myns Werks, op eene veronderstelling uwer goedkeuring van hetzelve? Deed ik zulks, verschoon my deswegen, Mynheer! en staa my toe u te verzoeken, dat gy u deswegen niet bekommert, zodanig dat het in 't minste aanloope tegen uwe veelvuldige bezigheden, en tegen die groote Werken, welke gy ten oogmerk hebt te voltooijen. God Almagtig bewaare u by leeven en gezondheid, en maake u bekwaam om ze alle te voltooijen, tot uw eigen genoegen, en om de voordeelen, welke de wereld daarvan kan trekken! Berigt my, waarde en geëerde Heer! van tyd tot tyd, uwe vorderingen in die belangryke en pryzenswaardige werkzaamheden. Hoe zeer smert het my te verneemen, dat uwe lichaamsgesteltenisse zo sterk niet is als uw geest! Steeds zal ik u beminnen, myn waarde, myn voortreffelyke, myn toegeevende stinstra! Laat ik verzekerd zyn van uwe toegenegenheid, daar ik u lief heb; dit geluk zal my tot myn laatste uur vergezellen. Uw altoos verpligte, uw getrouwe Vriend en Dienaar s. richardson.Ga naar voetnoot(*) |