baane verlaaten, wanneer hy, geduurende de veldtogten in Hanover, te Giessen, ten huize eens Hoogleeraars aan de Universiteit dier Stad, zynen intrek nam. Met dien voortreffelyken man las hy verscheiden Latynsche en Grieksche Schryvers. Eene overhellende voorkeuze, en die wel van een byzonderen aart, aan de Grieksche taale, was het spoedig gevolg dier letterbezigheid. 't Was de bekoorlykheid en de harmonie der Grieksche dichtkunde, die zyne aandagt bykans geheel tot zich trokken.
Klaarblykelyk is het, dat de aloude Schryvers boven die van laatere tyden twee zeer groote voordeelen bezaten: ter hunner beschikkinge hadden zy een groot getal woorden, alleen der dichtkunde gewyd; woorden, die, zich eeniglyk tot de verbeelding rigtende, nimmer missen, de verlangde uitwerking te doen; en in welke de Kunstkenner, in de geheimenissen der taale ingewyd, een even zoo groot verschil tusschen dezelve en hunne gelykluidenden in onrym vindt, als tusschen de bloem eener plant en haare vrugten of bladeren. Zy spraken, daarenboven, eene weezenlyk rythmische taal; dat wil zeggen, maathoudende volgens de verborgene wetten der harmonie, van welke wy bezwaarlyk een volledig denkbeeld kunnen vormen, en voor wier vermogende bekoorlykheden niets dan eene langduurige oeffening ons kan gevoelig maaken.
't Is de naavolging van de Ouden alleen, die een iets dier beide voordeelen in de hedendaagsche taalen heeft overgestort. De afdrukken der Grieksche en Latynsche Dichters zyn nog voorhanden, in welke racine de stoute uitdrukkingen onderstreepte, met welke hy de dichterlyke taal van zyn Land verrykte. In de merkwaardigste plaatzen zyner bewonderde dichtstukken ontmoeten wy, met vermaak, iets van dien schoonen maatgang (cadence), welke in de voortbrengzels van het beschaafde Griekenland bekoort, en ook in die der Romeinsche Dichters, die, insgelyks, tot de eenige bron, uit welke dezelve kan geschept worden, de toevlugt namen.
By geleerde mannen ontmoette men den smaak voor deeze tedere schoonheden, voor deezen bloessem - dit muziek de dichtkunde, bykans even zeldzaam, als de geleerdheid van onze dagen onder de Dichters iet ongemeens was.
Dien smaak bezat brunck in den hoogsten graad, en