Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSchilderkunstige beschouwing van het panorama, verbeeldende de stad Rome gemaald door den heere Pierre Prevost, te Parys.[Medegedeeld door a. fokke simonsz. te Amsterdam.]
Moeilyk, ten uitersten moeilyk, zo niet veeltyds onmooglyk, is het voor een' Schryver, in de beschryving van eenig voorwerp, door woorden, zyn gevoel derwyze uit te drukken, dat de Leezer 'er eenigzins in kunne deelen, en in omtrend dezelfde gemoedsaandoening gebragt worde, waarin de Schryver, toen by zyne Beschouwing, vol van den indruk, dien het | |
[pagina 558]
| |
voorwerp op hem gemaakt hadde, te boek stelde, zich bevond. Gevoel, over 't algemeen, laat zich niet dan zeer flaauw door woorden uitdrukken; veel minder dat gevoel, het welk hier alleen, in deszelfs kracht, door den Kunstenaar, die het hier zo gelukkig uitgedrukt heeft, kan bezeten worden; - dat gevoel, 't welk de Schoone Kunsten, door derzelver betoverende navolging der Natuur, opwekken; inzonderheid wanneer die navolging tot zo hoog een trap ryst, dat de Aanschouwer den Nabootser vergeet, om de Natuur zelve in de nabootzing te bewonderen. Geen wonder dus, dat de pen de uitmuntendheid des penceels, waarmede het Panorama der Stad Rome gemaald is, niet dan zeer zwak zal kunnen vertolken. Wy hebben, in onze Beschryving van het Panorama van Parys, bereids eene algemeene aanwyzing der Panoramische Schilderwyze en der inrichting van het Gebouw, waarin de Schilderstukken van dien aart alleen ten toon gesteld kunnen worden, gegeevenGa naar voetnoot(*), waar heenen wy den Leerzer dus, wat dat gedeelte dezer voor de Kunst zo belangryke Uitvinding betreft, verwyzen, ten einde de weinige ruimte, die ons overschiet, te bezigen, om de alles overtreffende naauwkeurigheid, waarmede de Kunst de waarheid der Natuur in dit Schilderstuk heeft nagevolgd, te bewonderen. Zy zelfs, die met de schilderkunstige behandeling eens Tafereels min bekend zyn, en deze uitmuntende voorstelling der Natuur zo zeer niet van de zyde der schilderkundige daarstelling, als wel van het uitwerksel derzelve, beschouwen, worden hier reeds volkomen voldaan, als zy, met voorneemen, om een overzicht over de aloude, eerbiedwekkende, alomberoemde Stad Rome te neemen, dit Panorama bezichtigen. Indedaad, men wordt, door eene byna magische begoocheling, in één oogenblik, uit Amsterdam, boven op den Toren van het, weleer de geheele Aarde beheerschend, Capitool van Rome geplaarst, en ziet die uitgebreide Waereldstad, met alle derzelver, zo aloude Romeinsche overblyfselen, als prachtige voortbrengselen eener laatere bouwkunde, in eene menigte van schoone Voorgevels en Coupels van veele prachtige Kerkgebouwen, als in de Na- | |
[pagina 559]
| |
tuur, op eenigen afstand benedenwaards, voor zich liggen; terwyl het oog alleen bepaald wordt door de bergreeksen, welken den horizon van rondomme begrenzen. Als zodanig beschouwd, levert dit Tafereel den Oudheid- en Geschiedkundigen een' ryken voorraad van bespiegelingen op; daar het standpunt, als in het midden der Stad gekozen zynde, hem al het merkwaardige, wat het Oude en Nieuwe Rome door zo veele Eeuwen belangryk gemaakt heeft, tevens voor oogen brengt. Hy ziet 'er, zyn oog in het ronde laatende weiden, de prachtige St. Pieterskerk, het Vaticaan, de Colommen van trajaan en antoninus, de Zegeboogen van severus, titus en constantinus, den ronden Schouwburg van vespasiaan, of het Colossaeum (nu il Coliseo), het Forum Romanum, nu il Campo Vaccine, den Tempel des Vredes en de overblyfselen van dien van jupiter stator, de Baden van titus, het Paleis der Caesars, en zo veele andere nablyfselen van de magt en grootsche reusachtige bouwkunst der waerelddwingende Romeinen, als ons, en door hunne Schryveren zelven, en door de laatere berichten van opmerkzaame Reizigers, bekend geworden zyn. Om echter dit alles tevens in het oog te doen vallen, moest de Schilder een standpunt kiezen, van het welk, als te midden dezer dichtbebouwde Stad gelegen zynde, zich de groote menigte van Burgerwooningen, met derzelver roode pannen daken, tevens aan het oog opdoet. Deze onvermydelyke omstandigheid, gevoegd by de mindere stoffagie, welke het stille en byna ontvolkte Rome by het woelig en weeldrig Parys moet opleeveren, veroorzaakt ontegenzeglyk, dat dit overzicht van Rome juist niet dat zelfde bevallige voorkomen kan hebben, 't welk de Stad Parys, van het Pavillon de Flore gezien zynde, den aanschouwer verschaft. De oppervlakkige beschouwer, en althands hy, die noch Oudheid, noch Geschied-, noch Schilderkunde bezit, oordeelt dus al vry spoedig, dat hem dit Tafereel min bevallig dan dat van Parys voorkomt. Dit oordeel, echter, zouden dezen ook vellen, wanneer ze zich in beide deze Steden zelve op dezelfde gezichtpunten bevonden: en het eindelyk besluit, in beide deze beoordeelingen, komt hier op neder, dat de Stad Parys, van de Tuilleriën gezien, een bevalliger voorkomen ople- | |
[pagina 560]
| |
vert, dan Rome, wanneer men hetzelve van den Toren des Capitools overziet. Echter zien wy aldaar de Bron van alle Kunst, de helaas! nu vergeetene en als verlaatene Moeder van al wat Parys waarlyk, wat het vak der Kunsten aangaat, schoons en voortreffelyks in zich bevat. Dat wy dus, by derzelver aanzien, denzelfden eerbied gevoelen, welken men gewaar wordt, by het gezicht eener deftige, schoon door de jaaren en rampen vervallene, Matroone, wier schoone, jeugdige, bloeijende en bevallige Dochter ons 's Moeders voormalige schoonheid, door de nog by haar overgebleevene, doch nu allengs verdwynende gelykenistrekken, met een stil en ernstig peinzen over het vergangkelyke en wisselvallige der ondermaansche grootheid en schoonheid, met verbaazing doet bewonderen! Maar laat ons, van de waare Stad zelve, tot dit verschynsel, dit herssenbeeld, wederkeeren, en nu beschouwen, hoedanig de Schilder dit Tafereel betracht. - Van alle zyden wordt hier zyn gevoel verrascht, door de geheimen der Natuur alomme aan te treffen; het zy dat hy zyne oogen wende naar de verrukkende behandeling der lucht, wier uitmuntende ongewaarwordelyke overgang van zuivere, in regenachtige en bewolkte lucht, van het ongemeen gevoel der Natuur by den nabootser getuigt; het zy dat hy zyn oog gevestigd houde op het trapswyze wegdeinzen der tusschenluchten, in den verren golvenden afstand, die zich voor het oog des beschouwers aanbiedt; of op de waare navolging der Natuur, in het onderscheid van het dagby het zonlicht, benevens het krachtige en heldere, dat in hetzelve voorkomt, terwyl het zo eene menigte van gebouwen op allerleije wyze beschynt en betint; het zy dat hy de slagschaduw naarga, die elk door het zonlicht bescheenen wordende voorwerp, schoorsteen, vensterraam of ander uitsteeksel, van zich werpt, snel zynde, zonder, door een' gevormden trek, de hand des Kunstenaars te verraaden, terwyl alles, even als in de Natuur, zich redt, en, het eene voorwerp zich van het ander afscheidende, daardoor de Natuur getrouw blyft; of dat hy het kunstkundig gebruik, dat de Schilder in dit Tafereel van de wolkschaduwe gemaakt heeft, gevoele. Eindelyk, beschouwt hy de duizende van dakpannen, wier eentoonige kleur de nabootsende Kunst hier, aan de Natuur getrouw blyvende, door den ge- | |
[pagina 561]
| |
broken toon, op onderscheidene gronden en afstanden, zo zeer verschillend gewyzigd heeft, - dan staat zyn geest als bedwelmd, by de overweeging van het fyn gevoel van toon, 't welk de Kunstenaar, in dit, voor den gewoonen beschouwer, anders minst bevallige gedeelte des Tafereels, heeft doen uitblinken. Zeer krachtig drukt zich hier over de Schilderkundige Schryver der Decade Philosophique uit: ‘De Kunstenaar spreidt nog daarteboven, in dit Tafereel, de gaven van een uitmuntend Landschap-schilder ten toonGa naar voetnoot(*). Aan alle zyden verliest het oog zich in een onoverzienbaar verschiet. De kleur der gronden, der gebouwen, der lucht bezit alles tevens waarheid en schilderkundige harmonie. In het meest heldere gedeelte, dat zich van het Paleis der Caesars tot aan den linker oever des Tybers uitstrekt, is de lucht vervuld van die schitterende warmte, (zo men zich dus uitdrukken moge) die zich nergens anders zo sterk als in de Zuidelyke Landen doet gewaar worden. Eenige oogenblikken van beschouwing maaken in dit opzicht de begoocheling volkomenGa naar voetnoot(†).’ In de daad, hoe meer men zich zoude willen bepaalen, om de voor het schilderoog meest belangryke partyen van de overige te onderscheiden, en sommige meest uitmuntende vakken aan te wyzen, hoe meer men verrukt wordt door de algemeene en byzondere schoonheeden van dit, in deszelfs geringste voorwerpen, de Natuur zo getrouwlyk nabootsende Tafereel; zo dat het naauwkeurig zoekend oog geene plaats weet uit te kiezen, welke het den Schilder, als meest opmerkenswaardig, in den stand, waarin de voorwerpen zich bevinden, zoude kunnen aanwyzen; daar hier een eenvouwige ry Dakpannen, schilderkunstig beschouwd, zo veele waarde heeft als de prachtigste Coupel-torens der Bouwkunstige Kerkgevaarten. Zo men, wat den Styl, waarin dit alles geschilderd is, betreft, eenige vergelyking met dien van eenig Mees- | |
[pagina 562]
| |
ter verlangt, ten einde zy, die met de voortbrengselen der Kunst bekend zyn, zich een slaauw denkbeeld van de behandeling van alles zouden kunnen vormen, hebbe men zich een Zonlicht van j. van der heyden en a. van de velde, een gemeen Daglicht van saanredam, een Verschiet van claude lorrain, en dit alles in den hoogsten trap van volkomenheid, voor te stellen. Hier by komt al verder de begoocheling der plaatselyke inrichting en de onverbeeldelyk naauwkeurige gelykheid aan de Natuur. Door welk een en ander de aanschouwer ten eenemaal verrukt en als buiten zich zelven vervoerd wordt: welke indruk, volgends de Fransche Nieuwspapieren, by allen, die dit Kunststuk te Parys bezichtigd hebben, en wier getal onnoemlyk groot was, even treffend geweest is; zodat zeker voornaam Fransch Schilder, na het langen tyd met diepzinnige aandacht beschouwd te hebben, eindelyk uitborst: Voila le plus vigoureux mensonge, que je connaisse!Ga naar voetnoot(*) Maar inzonderheid was de uitwerking dezer natuurlyke tovery opmerkenswaardig by de Doofstommen, welken door hunnen eerbiedwaardigen Onderwyzer, den Heer sicard, derwaards geleid werden; waarover de Schryver van het Journal de CommerceGa naar voetnoot(†) zich in dezer voege uitdrukt: ‘Het is onmooglyk hunne geestverrukking, op het zien van het voortreffelyk Tafereel van Rome en deszelfs omliggende plaatsen, uit te drukken; de verbaasdheid en verwondering maalden zich tevens op hunne aangezichten, aan welke de noodzaakelykheid en de gewoonte ter gelaatsuitdrukking zo veel krachts byzet. Zy onder hen, wier ouderdom en opvoeding derzelver denkbeelden ontwikkeld hebben, en die zich in de vernuftig uitgevondene Spraak, welke men hun geleerd heeft, weeten te uiten, drukten op het leevendigst de verwondering uit, tot welke de volmaakte begoocheling van dit Panorama hen vervoerde, en het vermaak, dat de waarheid der nabootsing in dit overschoon werkstuk hun deed gevoelen. Zo de goedkeuring der kenners niet reeds het Panorama van Rome boven alles, wat tot heden toe in dit soort van Schilderkunst ten voorschyn gekomen is, geplaatst hadde, zoude het | |
[pagina 563]
| |
uitwerksel op deze wezens, wier aandoeningen noch voorbereid, noch gewyzigd kunnen zyn, volstaan hebben, om den rang, welken hetzelve onder de voortbrengsels der Schilderkunst des Heeren prevost beslaan moet, te voldingen. De Doofstommen hebben aan dezen bekwaamen Schilder een' tol van lofspraaken betaald, welken men van geene toegeevendheid of vleijery verdenken kan.’ |
|