Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 481]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Redevoering over Dirk Rafelsz. Kamphuizen; door Rinse Koopmans, Leeraar der Doopsgezinden te Amsterdam.Ga naar voetnoot(*)Wanneer valsche Schaamte den dubbelhartigen tot volgzucht verleidt, zodra wansmaak het verbloemen der zedeloosheid wettigt; wanneer Menschenvrees den kleinmoedigen doet verstommen, als de ondeugd zich vermetel gelden laat; wanneer Baatzucht de tonge veil heeft, om het licht tot duisternis, de duisternis tot licht te stellen; dan, voorzeker, is de zedelyke verbastering reeds tot hoogen trap gestegen. Maar tot welk' eene hoogte zy styge, nooit zal het haar volkomen gelukken, die zo algemeene als krachtige stem te verdooven, welke, in elk, wie hy zyn moge, de valsche schaamte, menschenvrees en vleijery veroordeelt, - te sterker veroordeelt in dezulken, die aan dezelve opentlyker botvieren; en met de diepste verontwaardiging verfoeit in hem, die, door aanzien of stand, de aandacht der menigte wekt, of met vernuft en begaasdheid optreedt, ter verbreiding van kennis en deugd. Is deeze valsche schaamte, nevens menschenvrees en vleijery, afwezig; wordt derzelver plaats, integendeel, vervangen door vastheid van beginzelen en uitnemende | |
[pagina 482]
| |
zedelyke hoedanigheden; als gezellinnen van uitwendig aanzien, zullen deezen dat aanzien den schoonsten luister byzetten, en, gepaard met vernuft en geestvermogens, niet nalaaten algemeene goedkeuring voort te brengen. De wangunstige alleen kan dit gevoel van goedkeuring onderdrukken; - den onpartydigen is het onmogelyk hulde te weigeren aan het charakter, 't welk, van valsche schaamte, menschenvrees en vleijery vervreemd, zich onderscheidt door de vereeniging van bekwaamheid en vernuft met loflyke zeden. Deeze overeenstemming wekt stillen eerbied; zy verhoogt de verwondering tot zuivere achting, en ontsteekt eene oprechte zucht ter navolging en gelykformigheid. Wyl nu zeer natuurlyk, by het ontmoeten van laage beginzels en slechte zeden, de verontwaardiging heviger wordt, naar maate men vaster op het tegengestelde rekenen moest; zo is ook eigenaartig het genoegen dan het edelst, wanneer men zich verlustigen mag in de beschouwing van voorbeelden, 't zy van Wysgeeren, 't zy van Volksleeraaren, 't zy van Dichters, die, door de vereeniging van voortreffelyke zielsvermogens met loffelyke beginzels en zeden, hoogachting zo wel als verwondering waardig zyn. Zulk een genoegen, myne Lezers! wenschte ik thans by Ulieden te verlevendigen, door uwe aandacht te vestigen op een uitnemend voorbeeld van deezen aart, - op dirk rafelsz. kamphuizen; een Man, die zich door een uitstekend zedelyk charakter, en door proeven van vernuft en bekwaamheid, heeft gekenmerkt. Verwacht, intusschen, geen aaneengeschakeld bericht zyner levensbyzonderheden. Des begeerigen kan ik bevrediging belooven in het verhaal, geplaatst achter kamphuizen's Theologische Werken, en voorafgegaan door een vaers van p. rabus op zyne Geestelyke Dichtkunde. In de Levensbeschryving van voornaame, meest Nederlandsche Mannen en Vrouwen, vindt men ook eene Levensschets, uit bovengemeld verhaal ontleend. Den vermaarden g. brandt lag het ook in zynen weg, om, in de Historie der Reformatie, zo van zyne schriften als charakter, met lof te gewaagen. Ziet hier dan de bronnen, welke ons meer stoffe opleveren, dan wy thans verwerken kunnen; bronnen, tevens, aan welker echtheid wy niet mogen twyffelen. | |
[pagina 483]
| |
De voortbrengzels van kamphuizen's vernuft onderscheiden zich voornamelyk door het zinryke en krachtige. Wegens het zachte en deftige, het schilderende en verhevene, 't welk, by het kernagtige en spreukryke, eenigen zyner stukken, en wel byzonder sommigen zyner Psalmen, die veel meer dan bloote vertaalingen en navolgingen zyn, kenmerkt, verdient hy, als Dichter, onder de Tydgenooten van hooft en vondel eene plaats. Zyne verdiensten als Dichter zyn eene afzonderlyke overweeging waardig. Niet deeze, maar eene volgende Redevoering hoop ik daaraan toe te wyden. Ik wenschte hem, nu, meer te doen kennen van de zyde des zedelyken charakters. Men is, te recht, gewoon (waaraan ik U reeds by myne Inleiding herinnerde) groot belang te stellen in de zedelyke hoedanigheden der zulken, wier Schriften, op eenen geheel ernstigen toon gestemd, de verbetering der zeden bedoelen. Allermeest, echter, vorderen wy deeze overeenstemming van Leere en Wandel, wanneer zy zelven deeze in anderen eischen. In de Schriften, en ook vooral in de Dichtkundige Werken van kamphuizen, heerscht de geest van vroomheid en godsvrucht; en hy drukt zich op meer dan eene plaats derwyze uit, dat alles, 't geen immer uit zyne pen ter stichting vloeide, krachteloos zoude worden, zo wy hy hem vruchteloos zochten naar overeenstemming van leere en wandel. Grond by mond, daad by woord, zeide hy; - men verraadt de waarheid, wanneer men ze alleen met de tonge vleit; - 'er wordt niet gebouwd, waar 't gedrag weder afbreekt - en van hier gaf hy als een hoofdregel van wél te dichten op: Vooral wanneer uw naam by uwe schriften gaat,
Zo doe zelf eerst het geen gy eenen and'ren raadt.
Wat baat het of de pen veel schoone reden kwist,
Als, in den Schryver zelf, de Leezer 't wéldoen mist?
Wat is het of de tong der wyzen taale spreekt,
Wanneer 't voorbeeldig doen aan wysheids les ontbreekt?
Uit hoofde van de kracht en waardy, welke kamphuizen's Gedichten van zyn Charakter ontleenen, en wyl, buitendien, zyne gedachtenis met lof verdient vermeld te worden, heb ik het niet ongepast geoordeeld, | |
[pagina 484]
| |
thans eenig verslag te geeven van zynen aanleg, bekwaamheden, denkwyze en voorbeeldigen wandel. Ter vermyding van eenzelvigheid, en om den Lezer tevens by voorraad bekend te maaken met den geest zyner Liederen en Gezangen, welken hy zelf den naam van Stichtelyke Rymen heeft gegeeven, zal ik tusschenbeiden uit dezelve eene en andere proeve bybrengen. Gelieft dan, Lezers! de opgegeven redenen in het oog te houden; uit de staalen, die ik zal bybrengen, de verdiensten van kamphuizen als Dichter niet alleen te beoordeelen, - dezelve te schatten naar het oogmerk, waartoe zy door hem vervaardigd zyn en nu aangehaald worden.
D. r. kamphuizen werdt geboren te Gorkum, in het laatst der Zestiende Ecuwe, - in het jaar 1586. Op zyne Ouders mogt hy roem draagen, wegens hunne erkende braafheid. Zyn Vader oeffende met lof de Heelkunst. Van beide Ouders werdt hy beroofd, toen hy pas agt jaaren bereikt had. Dit zwaar verlies vond hy gedeeltelyk vergoed in de liefde en zorge zyns ouderen Broeders. Deeze had reeds lang een snedig vernuft en goeden aanleg in onzen kamphuizen bespeurd, en werdt te raade, hem by eenen Kunstschilder te besteden. Aan de verwachting, nopens hem opgevat, beandwoordde hy ten vollen. In een der bovengenoemde Levensberichten is aangetekend het getuigenis van houbraken, volgens 't welk aan deezen nog eenige zyner geschilderde tafreelen zyn voorgekomen, verbeeldende boerenstalletjes met beesten, landschappen, en afbeeldingen van maaneschyn; alsmede, dat 'er nog sommige Pennetekeningen van kamphuizen voorhanden zyn, waarin hy zonderling uitmuntte. Het oogmerk zyns Broeders, om hem by deeze Kunstoeffening te houden, werdt verydeld door den voorslag van den Rector der Latynsche Schoolen te Gorkum. Deeze drong, nevens andere aanzienlyke Mannen, aan, om kamphuizen, met Broeders en eigene bewilliging, in de Latynsche en Grieksche taalen te onderwyzen. Hierin werdt toegestemd, en kamphuizen, toen agttien jaaren oud, zedert geteld onder 's Rectors huisgenooten, en maakte, onder diens opzigt, zulke vorderingen, dat hy, den ouderdom van een-en-twintig jaaren bereikt hebbende, met lof naar 's Lands Hoogeschool te | |
[pagina 485]
| |
Leyden bevorderd werdt. Hier bouwde hy voort op de gelegde taalgronden, doch hoorde tevens de lessen in de Godgeleerdheid. Naa verloop van drie jaaren, gaf de gelegenheid, om den post als Opvoeder te bekleeden by de Kinderen des Heeren van langerak, aanleiding tot het verlaaten der Hoogeschoole. Schoon dit eene wending maakte in zyne studien en levenswyze, bleef echter de Godgeleerdheid en de beoeffening der H. Schriftuure zyne geliefdste bezigheid. Deeze bovendryvende neiging en zyne bekwaamheden werden ook naderhand oorzaaken, dat hy zich overhaalen liet om den post van Verkondiger des Euangeliums te aanvaarden. Meermaalen tradt hy voor zynen Vriend tauryn, te Utrecht in de Domkerk, ten kanzel, waar hy, gelyk vervolgens in zyne Gemeente te Vleuten, en elders, met groot genoegen gehoord werdt door leden van verschillende Gezindten, Roomschen niet uitgezonderd. Zyne voordragt was bevallig en krachtig. Hy wist aller aandacht aan zyne welbespraakte tong te boeiën; terwyl de belangryke inhoud, en vooral het praktikaale zyner Leerredenen, hiertoe medewerkte, - zyner Leerredenen, van welke nog onderscheidene voorhanden zyn, die een gedeelte uitmaaken zyner Theologische Werken, en nevens dezelve, welke in Verhandelingen en Brieven bestaan, den geest der liefde, verdraagzaamheid, ernst en hemelsgezindheid ademen. In deeze Leerredenen, Verhandelingen en Brieven, legt kamphuizen gevoelens aan den dag, die hem als eenen yverigen voorstander van Godsdienstige Vryheid kenmerken, en tevens doen blyken naauwgezetheid van geweten en vastheid in edele beginzelen. En, Lezers, dit alles wordt door de geschiedenis zyns levens ten vollen bevestigd. Deeze overtuigt ons, dat kamphuizen, by eene zonderlinge tederheid van geweten, kloekmoedigheid, by kloekmoedigheid geduld, by geduld menschlievendheid voegde; - 't zyn deeze hoofdtrekken van zyn charakter, welke ik kortelyk zal ontwikkelen, om te doen zien dat zyn gedrag strookte met het geen hy door tong en penne aanprees. Voorstander van nuttige Wetenschappen, bovenal van de beoeffening der Godgeleerdheid en Uitlegkunde, was kamphuizen zo afkerig van zich te verdiepen in spitsvondigheden, die op louter hairkloveryen uitloopen, als van het ydel twisten over 't geen slechts het | |
[pagina 486]
| |
brein en niet het harte raakt. De gewigtigste oeffening was by hem de kennis van zich zelven, voor zo verre die gelegen is in de opspooring van de dryfveders der daaden, in het doorgronden van de schuilhoeken des gemoeds, en in het vergelyken van de doorgaande gezindheden, voornemens en bedryven, met de wet des gemoeds en des Euangeliums, 't welk hy als het gezaghebbend richtsnoer van geloof en leven eerbiedigde. Deeze oeffening achtte hy te belangryker, wyl 'er, ten zynen tyde, magtig veel onderzocht en geredentwist werdt, 't welk het hoofd duizelig maakte, de driften ontstak, het hart ten goede werkeloos liet, en zelfs de veerkracht des gewetens verslapte. Van hier vermaande hy zo ernstig tegen zelfbedrog, en het onbedacht voortsluimeren in de armen der ondeugd, onder het naahygen van nuttelooze kennis, en het rusteloos poogen ter peiling van grondelooze diepten. Niets achtte hy gevaarlyker, dan zich zelven te bedriegen door valsche overleggingen; niets verderfelyker, dan, den voortgang op het pad der dwaasheid van het schrikwekkende te berooven, door aan de stemme des gewetens, zo veel mogelyk, haare scherpheid, haaren straffen toon, te beneemen. Dit drong hem, deeze ernstige taale te voeren:Ga naar voetnoot(*) Wat is 't, helaas! ofschoon de mensch, by vlagen,
Door een gezocht en ongegrond behagen,
Zich zelven vleit, of troost geeft in de zond',
En stopt met kracht Gods Meêgetuig' den mond;
't Kan wel een wyl bedriegen, maar niet helpen;
De wonde wel bestolpen, maar niet stelpen.
In d'asch wordt 't vuur gedekt, maar niet gedoofd;
En tegen dank wordt waarheids stem geloofd.
Zyn eigen hart en kan geen mensch ontvluchten;
Ook mids in vreugd doet hem de knager zuchten.
En schoon g' u zelf staag-uit bedriegen kondt,
Wat is 't als 't komt op 's levens laatsten stond?
| |
[pagina 487]
| |
Dan opent eerst het hart zyn diepste kaam'ren;
Dan spreekt hy klaar, dien gy nu of doet staam'ren,
Of t'eenemaal de droeve spraak verstopt,
En willens niet kunt voelen; dat hy klopt!
Deeze stemme werdt door kamphuizen steeds geëerbiedigd. Hy was zeer naauwgezet van geweten. Niets kon hem bewegen tot het geen hy strydig achtte met de uitspraak van zyn gemoed. Hy verzaakte liever alles, 't geen slechts naar de gelykformigheid eener verbasterde eeuwe zweemde, dan dat hy ééne schrede zoude wyken van het pad, door den oversten Leidsman afgebakend. Hierin poogde hy, met wezenlyke kleingevoeligheid van eigen krachten, derwyze echter der volkomenheid te naderen, dat hy, naar 't oordeel der waereld, tot eene te groote gestrengheid in denkwyze en zeden oversloeg. Aan dit hoofddoel maakte hy niet slechts zyn Voorbeeld, maar alle zyne Schriften en Rymoeffeningen dienstbaar. - ‘Altyd’ - dus had hem iemand geschreven of gezegd - ‘het oude en 't zelfde - alles op gelyken leest geschoeid!’ - Hierop gaf hy een andwoord, 't welk dus begint:Ga naar voetnoot(*) Al 't oude en 't zelfde; altyd (zegt gy) van Goed,
Van God, van Deugd, van Lyden en Verzaken!
Zoo is 't, myn Vriend. Die anders wil noch moet,
Noch durft, noch kan; hoe zal die 't anders maken?
Mal, is beneên; hoog, boven myn verstand;
Wer'ldsch, mag ik niet, diep, kan noch wil ik dichten.
Veel beter slecht en altyd eenderhand,
Dan ooit, door kwaâ verscheidenheid, t'ontstichten.
Geen wonder, derhalven, dat kamphuizen fel gebeten was tegen dezulken, die, in zynen tyd, de Dichtkunst ontheiligden, door dezelve schandelyk te misbruiken ter ontsteking van onkuische driften. Dit blykt genoeg uit deeze weinige regelen: Houd op, die geil gedicht of minneklachten maakt,
En menig maagd'lyk hart zyn reinigheid ontschaakt.
| |
[pagina 488]
| |
Uw zin werk is (als rechts) om zinnen te verfraaijen:
Maar 't geen van zelver wast, behoeft men niet te zaaijen.
Kamphuizen, zelf in het oeffenschool deezer waereld naar de zege dingende, poogde alle welgezinden die zelfde belangstelling in een onbesmet geweten, die zelfde zucht naar zedelyke volkomenheid in te boezemen, welke hem eigen was. Van daar dat hy zyne Rymoeffeningen toewydde aan dezulken, die op de Christelyke loopbaan poogden volstandig te blyven. In deeze Opdragt laat hy zich, onder anderen, dus hooren: Gy, die, uit 's waerelds droom ontwaakt,
Ten laatsten zyt op 't pad geraakt,
Dat, door geduld en heiligheid,
Ten God-gelyken leven leidt;
Ten leven en beërfenis,
Waarvan 't geniet oneindig is; -
Die, Nieuwelingen in den stryd,
Vol moeds, maar niet ten einde zyt -
In plaats van 't kwaad, by u gepleegd
Eer 't hart van dooling was ontleegd,
Wordt nu (door waarheids drift gepord)
Des Heeren juk van u geschord.
Gy slaat nu (zonder om te zien
Naar 't blinde doen van blinde liên)
De handen vlytig aan den ploeg:
't Is veel. Maar Veel is niet genoeg.
't Is niet genoeg op deze baan,
Daar stil- zyn is, te rugge gaan;
Daar deugde deugde trekken moet,
En ligt blyft staan, die zich niet spoedt;
Daar alle vuil en vuilheids schyn
Uit lichaam, ziel en geest moet zyn;
Daar goed begin geeft blik van loon,
Maar trouw volduren eerst de kroon.
Gelyk het kwaad te mets verslimt,
En tot het kwaadst by trappen klimt,
| |
[pagina 489]
| |
Zoo mede 't goed. Want nut brengt nut.
En d'eene deugd is d'anders stut.
Welweten baart wel-levenheid;
Veel weldoen, wel-bedrevenheid;
Bedrevenheid, vastheid in deugd;
Deugds vastheid, vaste harten vreugd;
Vast' harten-vreugd, een nader smaak
Van 't onvergankelyk vermaak;
De nader smaak, een sterker tocht
Naar 't Leven dat 'er wordt gezocht;
De sterker tocht, een sterker doen,
Een naauwer trachten, rasser spoen,
En (spyt vervolging en elend)
Een manlyk duren tot het end!
Uit kracht der naauwgezetheid van geweten, beweerde kamphuizen, dat men in zaaken, den Godsdienst betreffende, alleen zyn eigen oordeel volgen moet; dat men de Godsdienstige Vryheid, als het dierbaarst kleinood, verpligt is te beschermenGa naar voetnoot(*). Zich naar ande- | |
[pagina 490]
| |
ren, ten koste der oprechtheid, te schikken; zich van spreekwyzen te bedienen, die gewild zyn by de menigte, ten einde haar voorin te neemen en een rad voor de oogen te draaijen: dit verachtte hy, als laage treken van huichelary, of als proeven van valsche schaamte en menschenvrees. Hy was de man niet, om het oor te leenen aan het voorstel van sommigen zyner Geestlyke Medebroederen, om toe te geeven, zyne gevoelens bedekt te houden, ten einde het gevaar te ontwyken, waarin hy zich stortte door zyne rondborstigheid. ‘Ik kan nooit besluiten’ - dit was zyn andwoord - ‘om my, ten koste der waarheid, naar anderen te schikken; wyl ik van myn doen en laaten Gode alleen rekenschap verschuldigd ben, en myn geloof en gewisse moet beleeven.’ Niet alleen zyne uitgebreide Verhandeling, over 't onbedrieglyk oordeel tusschen goede en kwaade Leere, maar ook de Voorreden voor zyne Theologische Werken toont, hoe naa de Godsdienstige Vryheid hem aan het harte lag, en hoe naauwgezet en kloekmoedig hy dezelve handhaafde. In die Voorreden spreekt hy de Overheid aan op eene wyze, welke tevens van zyne opgeklaarde begrippen en krachtigen schryftrant getuigt: ‘Gy, door den Allerhoogsten Goden genoemd, en tot Goden gesteld, - gy wordt daar voor van my gekend en vereerd. 'Er is geene gehoorzaamheid, die gy van my hebben moet, welke ik niet van harten gaarne geeven wil. - Treedt niet buiten de paalen van uw gebied, en gy zult bevinden dat ik niet treede buiten de paalen van gehoorzaamheid. Hier is Religie, hier is Conscientie, hier ken ik geenen Heer, dan alleen den grooten Heere Christus. Ik vreeze U; maar God veel meer. U heb ik lief; maar God bovenal. Kryg ik hiervoor uwen toorn, 't is my leed; maar het vertroost my, dat ik den toorn Gods ontgaa. Gy kunt het lichaam dooden; Hy lichaam en ziel verderven. - Dan 'er is hier geen reden van gramschap, ook niet de allerminste. 't Zaad van onrust en muitery wordt hier niet gezaaid; het wordt met wortel metal uitgetogen. Uw Staat lydt hier geen | |
[pagina 491]
| |
last. Wil slechts de waereld dit schryven geloven, dan heeft dezelve nooit zoo vast gestaan, en de inlandsche rust is nooit zoo zeker geweest.’ Doch niet alleen in geschrift, maar hy toonde zyne vastheid van geest ook in gevallen, waar eene zwakke ziel wankelt. Naa langduurig ommezwerven, zich te Dokkum, in Friesland, met der woon nederzettende, werdt hy ontboden voor de Regeering dier Stad, die hem op geene andere voorwaarde inwooning vergunde, mits by handtekening beloovende, noch in het openbaar, noch in 't verborgen, te zullen prediken. Hierop gaf hy met bescheidenheid te kennen: zich deswegen te moeten ontschuldigen; niet te kunnen belooven 't geen men vorderde, als zynde zulks strydig met zyn gewisse - maar wel, dat hy zich gedraagen zoude als een trouw en gehoorzaam burger, enz. Hieruit zien wy, dat hy in gevoelens stond, en tyden beleefde, die zyne naauwgezetheid en kloekmoedigheid op zwaare proeven stelden. - Toen hy aan Leyden's Hoogeschool verscheen, bekleedde aldaar, onder anderen, het Hoogleeraarampt de beroemde jacobus arminius, wiens lessen hy by voorkeur hoorde, wiens gevoelens hy volgde, als meest overeenkomstig met zyne eigene manier van denken. Deeze denkwyze was oorzaak, dat kamphuizen, nevens veele andere geleerde en achtingwaardige Mannen, aan vervolging ten doel stond; vervolging, die, met den afloop van het eerste vierendeel der Zeventiende Eeuwe, hier te lande jammerlyk gewoed heeft; vervolging, welker vuur gestookt en aangeblazen en in volle vlam gezet werdt door Kerkelyke Tweedragt. Het zou hier te onpas zyn, deeze onzuivere bron, waaruit zo veel rampzaligs, in onderscheiden tydperken, opwelde, in haaren oorsprong op te spooren, en haare vergistigende uitvloeden te volgen. Gedachtig aan het zeggen van den onvergelykelyken hooft: ‘Dit is de aart der Kerkelyke Tweedragt: rust ze, zo roest ze; hy wet haar, die haar wryft;’ - aan dit zeggen gedachtig, zal ik alleen herinneren, dat zy kamphuizen's kloekmoedigheid, zo als die met bezadigdheid gepaard ging, in het licht stelde. Nevens zo veele anderen, van zynen post, als openbaar Leeraar, ontzet, ging hy echter voort met prediken. Zyn geweten drong hem tot dit gevaarlyk werk. Hy getroostte zich deswegen mishandeling, gevangenis | |
[pagina 492]
| |
en een zwervend leven; hield, echter, af, toen hy vreesde dat zyn yver in roekeloosheid mogt ontaarden, en vooral toen hy beducht werdt, dat, by het stooren der Vergaderingen, door het indringen van krygsvolk met gewapende musketten, zyne Toehoorders geweld tegen geweld zouden stellen. Hiervan was hy, uit Godsdienstige beginzels het wapenvoeren ongeoorloofd achtende, ten hoogsten afkeerig; terwyl hy tevens van spoorloozen yver vervreemd was, en, met waarschuwing tegen denzelven, aldus zyne verdrukte Medebroeders vertroostte:Ga naar voetnoot(*) Is Godsdiensts Vryheid uwe wensch?
Om Godsdienst vry te plegen,
Ging nooit een recht Godsdienstig mensch
Ongoddelyke wegen!
Die 's Goeds gevolg (kruis, schaad' en leid)
Zich troost in alle zaken,
Geen uiterlyke onvryigheid
Kan hem iet onvry maken.
Een Wyze neemt het naar den tyd.
Gunt God de ruimt'; die bruikt hy:
Is 't harder uur; zoo lydt, zoo strydt
Of vlugt, en schuilt of duikt hy.
Benaauwdheid is des deugdes roem;
Zy kan 'er tegen groeijen:
Al staat de doorn rondsom de bloem,
Nog kan zy lustig bloeijen.
Zy wordt geprangd, dan doch met een
Bewaard voor d'heete zonne,
Die haar, stond zy in ruimt' alleen,
Ligt zou verdorren konnen.
Die Inrichting van Godsdienstige byeenkomsten, waarin het elk vrystaat te spreeken, welke te Rhynsburg en elders plaats greep, den voorrang geevende, bleef hy | |
[pagina 493]
| |
echter der Remonstrantsche Broederschap 't meest gezind, ofschoon in sommige leerbegrippen van haar verschillende. Uit dit verschil in denkwyze, en uit naauwgezetheid van geweten, doch geenzints uit bloohartigheid, laat het zich verklaaren, dat kamphuizen, onder die Broederschap, als openbaar Verkondiger des Euangeliums, naderhand weigerde op te treeden. In gemeenzaame BrievenGa naar voetnoot(*) vinden wy deeze redenen ontwikkeld, in welke hy zich tevens beklaagde over het ongegrond vermoeden, alsof hy, uit vrees voor gevaar, zyne Medebroeders afvallig werdt. ‘Ik zie,’ dus schreef hy, ‘een kruisweg voor my geopend, welks ingang niet zeer lieflyk is. Evenwel, door Gods gunste, ben ik onverzaagd, en hoop vast te staan als een rots te midden van de baaren. - Anderen hebben, echter, gemeinlyk niet meer dan één deel der waereld tot party; maar ik wacht, om zo te spreeken, den haat der geheele waereld op mynen hals, niet alleen der zulken, die tegen ons zyn, maar ook van de onzen,’ enz. En dit, Lezers, brengt my van zelf tot dien trek van kamphuizen's charakter, welke zich door lydzaamheid en geduld onder verdrukking onderscheidt. - Naa de uitbarsting der boven vermelde Kerkelyke Tweedragt, vondt kamphuizen byna nergens een vreedzaam verblyf, 't geen hem niet spoedig weder betwist werdt. Nu herwaarts, dan derwaarts geschupt, als een schip door de worstelende winden, gelukte het hem naauwlyks, uit zo grouwzaam eene zee, eene veilige haven te bereiken. Nu eens sleet hy bange uuren in het openbaar, wegens lyfsonveiligheid - tusschenbeiden in den Kerker - en dan weder in schuilplaatzen, waar de edelmoedigste vriendschap hem bezwaarlyk beschermde. Door dit ommezwerven geraakte hy dikwerf in toestanden, die niet alleen de middelen van bestaan bekrompen maakten, en hem, ten nutte des talryken gezins, verschillende beroepsbezigheden deeden ter hand neemen, maar die hem tevens lichaamskwaalen en ziekten berokkenden, welke zyne levenskrachten ondermynden. Van hier dat hy nu in Holland, dan in Oostfriesland, dan op Ameland, en dan wederom op meer dan ééne plaats in Friesland zich onthield, alwaar hy te Dokkum in de kracht zyns levens gestorven is. | |
[pagina 494]
| |
Geduurende dit ommezwerven besteedde hy veele uuren aan zyne Rymoeffeningen. Daar het hem, als yverig voorstander van Godsdienstige Vryheid en Verdraagzaamheid, zeer hard viel, zo veel om de getrouwheid aan 't geweten te moeten verduuren, was het niet vreemd, dat nu en dan scherpe trekken zyner penne ontvloeiden. Dan deeze zyn schaars, zeer schaars, en niet noemenswaardig, in vergelyking van die proeven van zachtmoedigheid en geduld, welke hy in Brieven en Gedichten aan den dag legde. Hartroerende zyn de vertroostingen, die hy, onder 't gevoel van eigen wederwaardigheden, zynen Vrienden heeft toegezonden; vertroostingen, in eenen toon van gevoel en tevens van opgeruimdheid voorgedraagen, die zonder vergenoegdheid, onderwerping en vertrouwen, niet moge yk is. ‘De gelukzaligheid, zo wel als de elende (dus dacht, dus schreef kamphuizen) moet van binnen komen; al wat buiten is, wordt goed of kwaad, naar dat men het van binnen in rust of onrust gevoelt. In mynen stand ben ik vergenoegder dan ooit. Toen het in de waereld naar mynen zin ging, was ik veel minder te vreden, dan nu het my kwalyk gaat. Ik oordeel nu geheel anders over de dingen dan voorheen, en beschouw den rampspoed als een zegen van God.’Ga naar voetnoot(*) - Zo paste hy de wederwaardigheden toe als leeringen des Hemels. Zyn roem was het, naar het doorluchtigst Voorbeeld aller deugden in lydzaamheid en onderwerping te zweemen. Gesterkt door een geoeffend vertrouwen op de Voorzienigheid, verhelderden de uitzigten over dood en graf zynen geest, by vlaagen door den nevel van aardschen druk omtogen; en het geen hy anderen in den mond lag, om ter vertroosting te gebruiken, was, te midden van veelerlei en langduurig lyden, de taal van zyn eigen hartGa naar voetnoot(†): Harddringend is de nood; doordringend myne smart!
De Geest, met 't Lyf te ly, beangstigd en benard:
Ach Vader! (mag het zyn) gun dat de kwaale vliê!
Dan doch de myne niet, maar uwe wil geschiê!
| |
[pagina 495]
| |
Ik geef my onder U, al valt het over-bang:
Uw Wysheid weet waarom; uw Goedheid schikt hoe lang:
Uw Goddelyke wil en kan niet zyn dan goed:
't Is wèl, goedheids Fontein! 't is wèl, al wat Gy doet.
Is 't uwe goede wil dat ik nog langer ly',
En van des Waerelds vuil gantsch klaar gelouterd zy;
Gelouterd door het vuur van druk en tegenspoed:
't Is wèl, goedheids Fontein! 't is wèl, al wat Gy doet.
Of is 't, op dat G' in my een proeve nemen meugt
Van myn geloof, geduld, of vastheid in de deugd,
En daarom my begiet met droefheids overvloed?
't Is wèl, goedheids Fontein! 't is wèl, al wat Gy doet.
Myn God, ik bid niet meer, dat Gy van ramp ontslaat:
Alleen bid ik, dat my uw hulpe niet verlaat:
Wat schaadt een harde stoot, wat deert een felle slag,
Als 't hart van binnen heeft, daar 't zich aan houden mag!
Kamphuizen was 'er, daarenboven, zo verr' af, om smaad en verdrukking als eene vreemde zaak te beschouwen, dat hy het ontgaan van dezelve, vooral in tyden van beroering, onmogelyk rekende, - onmogelyk rekende voor den man, hier op deeze waereld getrouw aan strenge beginzelen van eerlykheid, op Godzaligheid gegrond. Al wie - en dit was zyn gevoelen -Ga naar voetnoot(*) Al wie Godzaliglyk naar Christus Wil wil leven,
Verdrukking is zyn lot, 't zy t'een of t'ander tyd;
Hy is 'er toe gezet, hy moet 'er zich toe geven.
Met Christus erft geen mensch, dan die eerst methem lydt.
‘Die lydt, terwyl hy lydt, schynt hier voor 't oog onzalig;
Die hier onzalig is, heeft God niet tot zyn stut.’
't Besluit heeft waarheidsschyn; maar is onvast en dwalig:
Wie God rechtlievig lieft, heeft alle ramp ten nut.
| |
[pagina 496]
| |
Al heeft de vroome mensch op aard' hier alles tegen;
Al heeft de heel natuur hem d'oorlog aangezeid;
Al scheidt het al van hem: Duurt hy maar op Gods wegen,
't En is geen blyk dat ooit Gods Liefde van hem scheidt.
't Is waar, van dag tot dag (om weldoens wil verschoven)
Sleept hy zyn dood, als 't schaap ter slachtbank heen gebracht;
In alles evenwel komt hy nog staag te boven
Door Hem, wiens liefde in 't hart stort overwinnenskracht.
Zeer gelukkig voor kamphuizen, dat hy, te midden der wederwaardigheden, door zulk' eenen edelen geest gedreven werdt; gelukkig, dat hy als geheel doortrokken was met lydzaamheid en geduld, gelyk een rechtschapen belyder des Euangeliums betaamt - want hy ondervond, in eigen persoon, zeer gevoelig, dat, in tyden van vervolging en tweedragt, dikwerf niets gevaarlyker is dan de deugd, vooral der bescheidenheid en gematigdheid - want het moest toch zyner ziele bitteren weedom baaren, dat hy meer dan eens op het punt stond van verraden te worden door blinden haat en laage baatzucht, welke op den bloedprys aasde, die men haar berichtte op zyn hoofd gesteld te zyn. Maar 't was daarentegen de oprechte vriendschap, schoon nu en dan onvermogend hem te beschermen, die hem meermaalen aan dringend lyfsgevaar ontrukte, en hem liefderyk koesterde in haaren schoot. Ja toen was ook waarheid, 't geen de Geschiedschryver hooft op vroegere tyden van beroering hier te lande toepaste: ‘Dat, te midden der onlusten, het niet zoo onvruchtbaar een tyd is geweest, of zy heeft ook stichtelyke exempelen voortgebragt: Erntfeste trouwhartigheid aan persoonen van verschillende gezindheid bewezen. Brand van yver voor godsvrucht en goede werken. Kloekheid van raad. Staag wakende achterzorg, en voorzienigheid ten nutte van die zich getroostten het verlaaten van huis en hof voor 't best gekozen verstand.’ - In het goede, door zulke exempelen gesticht, heeft kamphuizen niet alleen met dankbaarheid gedeeld; maar hy heeft ook in eigen voorbeeld een brand van yver voor godsvrucht en goede werken getoond. | |
[pagina 497]
| |
Menschlievendheid behoorde onder de trekken van zyn edel Charakter. Deswegen zyn byzonderheden voorhanden, die hem, in zynen toestand beschouwd, vereeren, ofschoon zy weinig voor het oog der waereld schitteren. Het verdient daarom, ten besluite, met lof vermeld, dat: Twee rokken te bezitten, en den besten daarvan ter dekking eens verarmden wech te schenken; - Zelf in wezenlyk behoeftigen staat, nevens een talryk gezin, en de traanen eener Weduwe op te droogen door aanmerkelyken onderstand; - Nevens eenen Vriend en Lotgenoot proeven te geeven van heldenmoed en liefddaadigheid, met gevaar van gezondheid en leven; - Te midden eener Pestziekte, die, binnen weinige dagen, eene verbazende menigte wechrukt, en de Inwooners der besmette Stad voor elkander beangst maakt - te midden deezer besmetting zich het lot der hulpelooze armoede aan te trekken - dagelyks van huis tot huis te gaan, en, by voedzel en verkwikkingen, geneesmiddelen en troost toe te dienen - trouwhartig hierin vol te houden, terwyl ruimer bedeelden helpen bydraagen, het geen daartoe in onderscheiden opzigten vereischt wordt; - het verdient, zeg ik, met lof vermeld, dat kamphuizen, door deeze en andere in zyne Levensgeschiedenis verhaalde blyken van menschlievend hulpbetoon, ook in deezen de lessen en het voorbeeld van zynen oversten Leidsman heeft opgevolgd. Voegen wy nu by dit menschlievende, 't geen voorheen gezegd is nopends zyn geduld en lydzaame onderwerping; kloekmoedigheid in 't voorstaan van 't geen hy als waarheid en pligt beschouwde; tederheid van geweten, en oprechte pooging, om, in den stryd met verzoekingen, als een Christenheld te zegevieren; - voegen wy hier by zyne bekwaamheden, opgeklaarde denkwyze en schrander oordeel; dan zal ons hart zyner gedachtenisse, als de gedachtenis van eenen edelaartigen sterveling, de betamelyke hulde niet kunnen weigeren; en dan zal het ons ook niet bevreemden, dat zyn einde vrede was, toen hy in den jaare 1627 ontsliep, gesticht blyvende in de hoope op een beter Vaderland. Hiermede oordeel ik nu myne voorgenomen taak volvoerd, en genoeg te hebben gezegd, ten bewyze, dat kamphuizen behoort onder de voorbeelden, welke, bekwaamheid met loffelyke beginzelen en zeden paarende, niet alleen op verwondering, maar tevens op hoogach- | |
[pagina 498]
| |
ting aanspraak hebben. Mogt dan deeze overeenstemming van leer en leven, by de achting, kamphuizen verschuldigd, ook den lust hebben opgewekt, om zyne verdiensten als Dichter nader te leeren kennen! - Dan hoe zou dit kunnen uitblyven, by hoogachters van 't geen edel is en welluidt; daar dit edele en welluidende de kern, het pit, of de ziel is van alle de dichtkundige Werken deezes voortreffelyken Mans. En gy, lofwaardige beminnaars en beoeffenaars der hemelsche Kunste, die stichtende vermaakt, ook uit dit oogpunt beschouwd, zult gy moeten hoogschatten, het geen ik nader van kamphuizen's dichterlyk vernuft hoop in 't midden te brengen. Want, schoon de smaak van zynen en onzen tyd verschille, - schoon de kunst thans tot hooger volkomenheid gevorderd zy, zult gy echter met my overtuigd weezen, dat eene onzer Vaderlandsche Dichteressen, met allen recht, der Dichtkunst deeze taale tot haare vereerers voeren liet:
Hoe groot een roem g'ook moogt erlangen,
Al hadt g' Amsions lier en Orfeus stem ten deel,
Denkt niet dat z'ooit het oor van eenen wyzen streel',
Ten zy de zuivre deugd de ziel is van uw zangen!
Gy ziet haar Priesteres, haar steun, haar tolk in my;
Bedenkt hoe wel 't u voegt voor haar gezag te waaken,
En, zo gy door myn kunst haar glory wilt volmaaken,
Dat uw gedrag haar' eer, en steeds myn lofspraak zy!
|
|