| |
Verslag van de inwoonderen op het eiland Ceylon. Door Mr. Percival.
(Vervolg van bl. 365.)
De Kleeding der armste soort van Cingleesen vertoont, op eene uitsteekende wyze, hunne traagheid en armoede. Dezelve bestaat alleen uit een stuk grof doek om de lendenen geslaagen, de dyen bedekkende, of alleen die deelen, welke de welvoeglykheid vordert te verbergen. Hun hair is of in een bundel op het hoofd gebonden, of kort afgesneeden; welk laatste de doorgaande gewoonte is der geringste lieden en boeren. De Vronwen draagen het hair op dezelfde wyze opgebonden, of vastgemaakt met een kam van schildpad. Deezer kleeding is een stuk doek om den middel geslaagen, en tot de enkels afhangende; doch by de
| |
| |
armoedigste soort niet langer dan de kniën. Zy draagen ook een kort jakje, 't geen doorgaans den boezem en de schouders bedekt, het middenste van den rug bloot laatende; de boezem is ook niet zelden ongedekt. Deeze soort van Vrouwen doen allerleien slaafschen arbeid: zy brengen vrugten en moeskruiden ter markt.
Doch, schoon de armoedigste soort van Cingleesen niet meer kleedings gebruiken, dan een weinig in agtneemens van het welvoeglyke vordert, zyn lieden van een hooger rang onder hun verre van onoplettend te weezen ten aanziene der kleeding. De Mannen onder hun draagen doorgaans een stuk Chitz om den middel geslingerd, en of lang tot de enkels nederhangende, of tusschen de beenen opgeschort by wyze van een broek. Het lyf is bedekt met een rok met mouwen, en heeft het voorkomen van een kamizool, met knoopen aan den hals en op de hand. De knoopen zyn de stukken, van welken de pracht in die kleeding voornaamlyk afhangt; men spaart geen kosten om dezelve zo schitterend mogelyk te hebben. Groot is het aantal van knoopen; dezelve zyn van goud, zilver, of edelgesteente. Verbaazend groote oorringen maaken een ander stuk van opschik uit, waarin de Ceyloneesen met hunne nabuuren, de Malabaaren, wedyveren. Om de ooren tot het draagen deezer verbaazend groote ringen bekwaam te maaken, die dikwyls tot op de schouders afhangen, bedient men zich van stukjes hout, om de opening, van de kindschheid af daar in gemaakt, te vergrooten. Naardemaal de warme lugtstreek bykans geene kleeding vordert, laat men de schouders en het bovenlyf veelal bloot. Op hunne hoofden draagen zy mutzen van veelerlei gedaante; anderen slaan een doek om 't hoofd, naar dat hunne zinnelykheid wil, of de regels van de Caste, waar toe zy behooren, hun voorschryven. De kleeding der Vrouwen van hoogen rang is gelyk aan die de zwarte Portugeesche Dames draagen. De jonge Cingleese-Vrouwen kleeden zich niet onbevallig, en haar voorkomen heeft niets onaangenaams. Zy kwamen dikwyls op de partyen der Hollanderen, die meer op haar gezelschap gesteld waren, dan de Engelschen.
Men mag de Cingleesen rangschikken onder de vernuftige en afgerigte werklieden: byzonder betoonen zy zulks met in goud, zilver en hout te werken. In dit laatstgemelde vak hebben zy groote vorderingen gemaakt,
| |
| |
zints de komst der Engelschen. Hunne werktnigen zyn weinig, en eenvoudig van maakzel: de wyze van dezelve te gebruiken wordt gemaklyk geleerd; by wylen bedienen zy zich zo wel van hunne teenen als van hunne vingers. Zy hebben geene van die zwaare werktuigen, welke de Europeaanen bezigen, om het bewerken van groote stukken te bespoedigen. Gemaklyk valt het hun, de werktuigen te vervoeren en te bezigen. Roept men, by voorbeeld, om een Smit, hy draagt met zich blaasbalg, aambeeld, hamers en vylen enz., en slaat, ter plaatze gekomen, binnen weinig minuten, de hand aan 't werk. Het groot aantal persoonen in allerlei soorten van handwerk maakt alles goed en goedkoop.
Onze krygsbezettingen worden ryklyk door de Cingleesen voorzien van vleesch, vogelen en eijeren, en dergelyken spysvoorraad, voor een maatigen prys, dewyl zy voor zich zelven die spyzen schaars gebruiken. Rundvleesch eeten zy nooit, dewyl de Koe een voorwerp van hunnen Eerdienst is. Eenigen onder hun, bovenal die het meest met de Europeaanen omgaan, waagen het, Arak te drinken, en lieden van allerlei rang maaken gebruik van anderen sterken drank, zo als medicyn, als om den smaak. De vaten, waarin zy het vogt van den Palm- en Cocusnooten-boom bewaaren, zyn gemaakt van den bast van Betelboomen; in kleur en zamenstelling gelyken zy zeer op schaapenleer, zyn ruim zo sterk, en beter geschikt om vogt te bewaaren dan zakken daarvan gemaakt.
Naardemaal de Cingleesen onder de bescherming van het Britsche Gouvernement leeven, zyn zy aan onze Wetten en het uitoefenen des Geregts onderworpen, uitgenomen in eenige weinige byzonderheden, waarin hunne oude gebruiken, als niet lynrecht tegen de onze strydig, onveranderd gelaaten zyn. Dezelfde Wetten op de Erfenissen blyven in kragt by de Ceyloneesen: de landen gaan over op den oudsten Zoon, indien de Vader by uitersten wil geene andere beschikking maake; doch een zeker gedeelte der nalaatenschap is altoos bestemd tot onderhoud der Weduwe en de jongere Kinderen.
De Cingleesen, onder ons beheer, worden bestuurd door hunne eigene Overheden; alleen berust de opperste magt altoos by de Bedienden van het Engelsche
| |
| |
Gouvernement. Alle onze bezittingen op het Eiland zyn verdeeld in Corles of Districten; het ondergeschikt opzigt daar over is opgedraagen aan de Moodeliers of Magistraatspersoonen uit de Inboorelingen, die altoos verkoozen worden uit de Edelen, Hondrews en Mahondrews geheeten. Deezen hebben het op- en toevoorzigt over landen en dorpen, en oefenen eene magt uit, gelyk aan onze land- en stad-overheden in Groot-Brittanje. Het is de zaak der Moodeliers, de hand te leenen in het verzamelen der inkomsten, het regelen der belastingen en opbrengsten, het opontbieden der boeren tot 's lands dienst, het verzorgen van voorraad voor de bezettingen, het beschikken van 't geen noodig is om goederen van de eene plaats na de andere te vervoeren: met één woord, het is hun opgelegd om het gedrag der Inboorelingen gade te slaan, en voor te komen dat het algemeen en byzonder belang geen schade lyde.
De Moodeliers hebben onder zich een laager soort van amptenaaren, mede uit de Hondrews gekoozen. Hun taak is, de Moodeliers de behulpzaame hand te leenen, en dier bevelen ten uitvoer te doen brengen. In die gedeelten, waar men het niet noodig gevonden heeft krygsvolk te leggen, zyn 'er Inboorelingen bestemd, om in elk dier Districten aan de bevelen des Gouvernements kragt by te zetten; zy bestaan uit Conganies of Sergeanten, Aratjies of Corporaals, en Lascarines of Soldaaten. Zy draagen korte sabels en speeren; een talryke stoet deezer gewapenden vergezelt den Gouverneur op diens tochten, en by andere gelegenheden, of om staatsie te vertoonen, of tot andere einden.
De Moodeliers, zo wel als de mindere Bedienden, staan onder het onmiddelyk beheer van den bevelvoerenden Krygsofficier van de krygspost, tot welke hun District behoort, met uitzondering van eenige weinige Districten aan de grenzen van het Candiaansche grondgebied, waar men niet raadzaam geoordeeld heeft eenige krygspost aan te leggen. Het is door deeze bevelvoerende Officieren, dat alle verslagen, kundschappen en klagten tot den Gouverneur komen. De Moodeliers geeven desgelyks kundschap van het geen in hunne byzondere Districten omgaat aan den Maha of Ma Ma Moodelier, het Opperhoofd der geheele orde, die zich in de Stad der Zwarten te Columbo onthoudt; hy brengt
| |
| |
op zyn beurt alles by den Gouverneur. 'Er zyn byzondere Moodeliers, die het opzigt hebben over de inzameling van de Kaneel; zy zyn verantwoordelyk aan den Europischen Officier, die met de bezorging van dit stuk belast is.
De Mahondrews of Edelen, uit welken de Moodeliers gekoozen worden, maaken eene byzondere Caste uit, geheel onderscheiden van de andere: hun voorkomen, kleeding en zeden, duiden eene meerderheid boven de andere Inboorelingen aan. Zy zyn schooner dan de andere Cingleesen; waarschynlyk is zulks daaraan toe te schryven, dat zy minder blootgesteld zyn aan de zon. Wanneer zy uitgaan, geregtigt hun rang en rykdom hun om in draagzetels gedraagen te worden, of, indien zy verkiezen te voet te gaan, houdt een bediende een Talipot-blad boven hun hoofd. Als zy in 't openbaar verschynen, of Europeaanen gaan opwagten, zyn zy vergezeld door een talryken stoet, of van hunne eigene dienstbaaren, of van boeren uit het District, die de zonneschermen en beteldoozen draagen. De laatstgemelde zyn zeer fraai gemaakt, om daardoor het aanzien des eigenaars aan te duiden, doorgaans van yvoir, schildpad, zilver, of ingelegd calamander-hout. In hun eigen hand draagen zy een kleine zilveren doos, niet ongelyk in gedaante aan een horlogie.
De Mahondrews ontdekken, by veelvuldige gelegenheden, een groot behaagen om de gewoonten der Europeaanen na te bootzen; in hun voorkomen en ommegang straalt deeze voorkeuze allerkennelykst door. De meesten hunner spreeken Nederduitsch; veelen beginnen ook het Engelsch vry gemaklyk te spreeken. Zy kleeden zich prachtig, en geenzins onbevallig, volgens de mode van dat Land.
In deezer voege eene beschryving gegeeven hebbende van de Ceyloneesen in 't algemeen, met aanwyzing van de byzondere charactertrekken der Cingleesen, zyn het slegts eenige weinige byzondere omstandigheden, die aangeduid moeten worden om de zeden der Candiaanen te doen kennen. De verregaande jalouzy, welke deeze laatstgemelden ten opzigte van de Europeaanen koesteren in de verkeering met dezelven, doet bykans elke pooging, om eene naauwkeurige kennis van hun te bekomen, mislukken. Men zou zich eigenaartig verbeelden, dat men des onderrigt zou kunnen bekomen door mid- | |
| |
del van de Cingleesen, in de landen, den Europeaanen onderworpen; doch de gemeenschap tusschen deeze twee Volkstakken is nog volstrekter afgesneeden, dan tusschen de onbeschaafdste en vyandlykste Stammen in Noord-America. Zelfs geduurende de tusschentyden van vrede, is 'er geen weg van gemeenschap geopend, noch wordt 'er eenige pooging aangewend, om, op eenigerlei wyze, onderlinge gemeenschap te houden.
De staat van bestendige vyandschap, in welken de Candiaanen, zo langen tyd, met de Europeaanen geleefd hebben, en de onafhanglykheid, welke hun bergagtig land hun in staat stelt te behouden, hebben de trekken van hun character stouter en meer uitsteekende gemaakt; terwyl de onderwerping en rust der bewoonderen van de laagere landen veel hebben doen afslyten van de ruwe punten hunner natuurlyke geaartheid.
Schoon de Candiaanen onder het juk van het volstrektste Despotismus leeven, worden nogthans hunne vooroordeelen en gewoonten door hunne Monarchen gevierd en geëerbiedigd. Zy zyn 'er trotsch op, dat zy hunne dagen doorbrengen, zonder den hals te krommen onder een vreemd juk, en alleen slaaven zyn van een Heer uit hun eigen Stam. Zy zien de Cingleesen, aan ons onderworpen, aan als een veragtlyk menschenras, als lieden, die, om vrede en bescherming te genieten, hunne natuurlyke regten opofferen. De Candiaanen hebben, in hun voorkomen, iets grootsch en deftigs; zy zyn teffens beleefder, beschaafder, doch ook listiger en verraadlyker, dan hunne mede-eilanderen in de laagere gewesten. Zy zyn grooter van statuur, en overtreffen de anderen in gestalte en houding. Naardemaal zy, van hunne vroege jeugd af, gewoon zyn de wapens te draagen, en te waaken op alle posten, waar men eenig gevaar vreest, verkrygen zy ras eene krygsmans-houding, die op zich zelve genoeg is om hun van de Cingleesen te onderscheiden. Hunne huizen zyn ook netter en beter gebouwd, schoon van dezelfde stoffe en eveneens vercierd.
De kleeding der Candiaanen van hoogen rang bestaat uit verscheide omslagen van katoenen stoffe, styf om den middel toegebonden; terwyl een ander stuk van dezelfde stoffe, naa rondsom het lyf geslaagen te zyn, aan het eene einde by den rug opgehaald is, terwyl het ander tusschen de beenen komt, of regt by de en- | |
| |
kels nederhangt. Hunne armen, schouders en borst zyn bloot. Op hunne hoofden draagen zy een kap, muts, of tulband, van een byzonder hun eigen maakzel: dezelve heeft geene overeenkomst met het hoofddekzel, gedraagen door de Inwoonders van het Vasteland, of door de Cingleesen: 't zelve is breed en plat van boven, en naauw na beneden, en is styf gemaakt door conjee, eene soort van styfzel van ryst. Over hunne schouders of om hun middel draagen zy een gordel, aan welken een dolk of kort zwaard hangt. Een beurs of zak, niet ongelyk aan die men by de Schotsche Hooglanders ziet, maakt een gedeelte van hun tooi uit, en is geschikt om 'er betelbladen, arak-nooten en tabak in te bergen. Een zonnescherm van Talipot - blad is hun gestadige metgezel, als zy over dag uitgaan. Allen draagen zy ringen aan hunne vingers; eenigen ook in hunne ooren; daar dit een dier gedeelten van den opschik is, waaromtrent de Koning zyn gezag betoont, door 'er perk aan te zetten. De voornaame onderscheiding in de kleeding van hoogere Rangen onder de Candiaanen en Cingleesen is de gedaante van de muts, en de verbaazende menigte van doek, by de eerstgemelden om den middel geslaagen.
Het voorkomen der lieden van mindere rangen is onder beiden in alle opzigten het zelfde, alleen dat het verschil in de gedaante des hoofddekzels merkbaar blyft. Ten aanziene van de Candiaansche Mannen en Vrouwen mag in 't algemeen gezegd worden, dat zy beter gekleed zyn dan de Cingleesen en ook schooner van kleur.
De Candiaanen zyn verdeeld in verscheide Casten, die elkander in rang volgen, naar de schroomagtigste regelingen op dit stuk. De eerste klasse bevat de Edelen; deezen rekenen het hun hoogsten roem, het bloed, waaruit zy sprooten, onbesmet te bewaaren, en uit dien hoofde nooit in den egt te treeden met lieden van eenen minderen rang. Indien men bevond, dat eene Vrouw van die Caste zich vernederd hadt door eenige verbintenis met iemand van een minderen rang, zy zou haar leeven verbeurd hebben. Door deeze stipte inagtneeming houden zy het daarvoor, dat hun bloed zuiver bewaard gebleeven is tot op het tegenwoordig geslacht. Deeze Caste is, even als by de Cingleesen, bekend onder
| |
| |
den naam van Hondrews, en de kleeding is by beiden dezelfde.
De Rang, naast aan de Edelen, behelst de Kunstenaars, als Schilders en de zodanigen, die geagt worden de beste werken te verrigten, als Smits, Timmerlieden en Goudsmeden. Deezer kleeding is bykans dezelfde met die der Hondrews; doch het staat hun niet vry, met de Edelen te eeten, of zich in hun gezelschap te mengen.
De zodanigen, die zich onledig houden met het geen men laagere bezigheden noemt, als Baardscheerders, Pottebakkers, Weevers enz., maaken een derde Caste uit, onder welke ook de Soldaaten worden gerangschikt.
De vierde Caste sluit de Boeren in en Arbeidslieden van allerlei benaamingen, die het land voor zichzelven bearbeiden, of gehuurd worden om voor anderen het werk te verrigten. De voorrang, aan de Kunstenaars gegeeven, boven de Landlieden en Soldaaten, is vry algemeen, byzonder op Ceylon.
Alle de gemelde vier Casten blyven, volgens de standhoudende gewoonte by de Indiaanen, onvermengd. De Zoon treedt in het bedryf des Vaders van geslachte tot geslachte, en liefde zo wel als eerzugt bepaalen zich tot de Caste, waarin iemand gebooren wordt.
Maar, behalven deeze Casten, is hier, zo wel als in andere streeken van Indie, een elendig menschen-ras van Uitgeslootenen, de martelaars van eeuw tot eeuw van deeze barbaarsche en onnatuurlyke inrichting. Zy, die, door eenig misdryf, of het verwaarloozen van eenige bygeloovige gebruiken en instellingen, volgens de uitspraak der Priesteren, hunne Caste verbeurd hebben, worden niet alleen zelve tot die schande van eerloosheid verweezen; maar ook hunne kinderen en kindskinderen, door alle volgende Geslachten heen, worden verondersteld te deelen in het misdryf dier besmettinge. Niemand van eenige andere Caste wil met hun in egtverbintenis treeden; zy mogen geen handel dryven, geen beroep uitoefenen, of iemand van het menschlyk geslacht naderen, behalven de deelgenooten hunner elenden: ja, indien zy, by ongeluk, eenig ding aanraaken, wordt het als onrein en vervloekt aangemerkt. - Naardemaal zy geen werk mogen verrigten, zyn zy genoodzaakt, by aan- | |
| |
houdenheid, tot hun leevensonderhoud, te bedelen, en blyven dus, van geslachte tot geslachte, een nutloozen last voor de maatschappy. Naardien deeze elendigen, door den yzeren scepter des bygeloofs, reeds vernederd zyn tot een' staat, die in versmaadheid en schandlykheid niet dieper kan nederdaalen, en nimmer door eenig braaf bedryf hun staat of lot kunnen verbeteren, is 'er niets, 't geen hun terugge houdt van het pleegen der snoodste gruwelstukken. - Het zou zeker een stuk zyn, de aandagt van eenig Bewind ten hoogsten waardig, eene pooging aan te wenden, om dit verlooren deel des menschdoms, tot eenig nuttig einde, werkzaam te doen zyn; en het is openbaar, dat het verdryven hunner bygeloovige begrippen, door het invoeren van een ander Godsdienststelzel, de eerste stap moet weezen, om die heilzaame verbetering daar te stellen.
Deeze Lieden, tot geen der Casten behoorende, zyn verpligt, aan de geringsten der andere Candiaanen zo veel eerbieds en ontzags te betoonen, als Oostersche slaafschheid aan de laatstgemelden voorschryft den Koning te bewyzen. Naardemaal het der overleeveringe, onder onbeschaafde Volken, nooit ontbreekt aan het bybrengen eens voorvals, 't welk gelegenheid gegeeven hebbe tot elke instelling, wordt de gestrengheid, uitgeoesend tegen deeze Uitgeslootenen, geregtvaardigd door het vermelden van een misdryf, 't geen zy, in ouden tyde, zouden gepleegd hebben. Men vertelt, dat dit Volk voormaals eene byzondere Caste uitmaakte, die 'er hun werk van maakten om de Koningen te belaagen en te vervolgen; dat zy, eens getergd, op 's Konings tafel Menschenvleesch deeden opdisschen; en dat de Koning, op de ontdekking van deeze snoode daad, hun tot die uitsluiting voor eeuwig veroordeelde. - Ik vermeld dit belachlyk vertelzeltje alleen om te toonen, tot welk eene wyde uitgestrektheid de Inboorelingen deezes Eilands zich verbeelden, dat de Koning geregtigd is zyn gezag uit te strekken.
Den aart des Ryksbestuurs, alsmede de Burger- en Krygs-inrichtingen der Candiaanen, hebben wy reeds vermeld, in de beschryving van de heerschappy des Konings van Candia.
(Het Vervolg en Slot hiernaa.) |
|