partement Jemmappes, heeft men een leevende Pad midden in eene ader Steenkoolaarde gevonden, tusschen twee rotslaagen, zeshonderdtwintig voeten diep in den grond. Dit dier was bykans anderhalf voet dik. Het stierf in 't oogenblik als het gemeenschap met de lucht kreeg.
Is deeze Pad in de Steenkool van zelf voortgekomen? of wierdt zy by het ontstaan dier brandstoffe daar in opgeslooten? Volgens de laatste onderstelling zou zich haar leeftyd in de onmeetelykheid des tyds verliezen.
Wat aangaat het aanweezen deezer dieren, zonder voedzel te gebruiken, hun toeneemende wasdom verbiedt zulks te gelooven. Het is bekend, van welk eene ontzettende grootte de Pad was, in een blok Marmer gevonden, die in het Museum te Florence wordt bewaard. Maar deeze dieren leeven, in hunne gevangenis van marmer en steenkool, in 't midden van zelfstandigheden, zeer geschikt om hen te voeden; koolstoffe, hydrogene en oxigene.
In het lydelyk leeven, welk zy aldaar leiden, en door eene pooging der natuure, waar van men dagelyks voorbeelden voor oogen heeft, kunnen zy zoo wel door de huid als door den mond gevoed worden.