zakte de Thermometer van reaumur tot op 37 Graaden beneden Nul. 's Anderendaags stondt hy op 40 Graaden.’
Merkwaardig is het, dat deeze verheveling op den zelfden dag verscheen, als dien men in Beijeren heeft waargenomen. Het verschil van den tyd der verschyninge, en de omstandigheden des verschynzels, laaten niet toe, hier aan een zelfde lichaam te denken. Indien in 't vervolg door natuurkundige waarneemingen bleek, dat in zekere tyden van het jaar deeze verschynzels menigvuldigst zich vertoonen, zoude men dan daar uit niet mogen besluiten, dat het luchtgewest, welk de aarde alsdan in haaren loopkring bezoekt, met deeze vreemde lichaamen byzonderlyk doorzaaid is, dewyl zy dezelve in grooteren getale ontmoet?
Op 15 April 1804, 's avonds 9¾ uure, zagen alle menschen, die zich buiten hunne huizen bevonden, zommigen eensklaps een licht als dat der volle maane, anderen den verheveling of bol, die dat licht voortbragt. Met verbaazende snelheid bewoog zich dit lichaam van het zuid na het noord, eenige weinige graaden oostwaarts afwykende; loopende nagenoeg door het Zenith van Geneve. Het licht was roodagtig; het wierdt van eenige lichtende punten gevolgd, en verdeelde zich, terstond naa zynen doortogt door het Zenith, in een zeker getal kleinere stukken, die gelyklyk verdweenen.
Omtrent een minuut naa de verdwyning hoorde men een gerommel, naar dat eens afgelegenen donderslags gelykende; eenige oogenblikken daarnaa hoorde men van nieuws dit geraas, doch flaauwer, waarschynlyk door den weerklank der bergen.
Uit de loopstreek deezes verhevelings te oordeelen, moet dezelve overal in het westlyk gedeelte van Zwitzerland gezien zyn. Mogelyk en waarschynlyk zelf is het, dat de slag van het vallen van etlyke steenen zal verzeld gegaan zyn; doch van wegen den tyd des vallens, en omdat zy hun licht verloren, konden ze niet wel gezien worden.
Op Zondag 15 April 1804 vernam men een flaauwen blixemstraal; men zag een vuurigen streep, driemaal zoo sterk als het licht van vallende starren; dezelve wierdt veroorzaakt door eenen vuurkloot, oogschynlyk een weinig grooter dan een gewoone vuurpyl. Met eene tusschenpoozing van twee sekonden telkens gaf hy drie