Bericht van een modder-regen. Door den Heer De Fortis, Uitgeever van het Journal de Physique.
Op den avond van den 27 Maart deezes Jaars viel 'er een Modder-regen, niet verre van Udina. De wind hadt drie dagen lang, met geweld, uit het Oosten gewaaid. De uitgestrektheid gronds, met deezen zeldzaamen Regen besproeid, was, over 't kruis gemeeten, van den Zeekant tot de Alpen van Carnia, twaalf mylen.
Ik weet niet, of de voorstanders van het gevoelen, 't welk brokken Lava tot ons uit de Maan doet komen, iets ter staavinge van hun begrip kunnen ontleenen uit den Modder, welke de vlakten van Friouli overdekt heeft: wat my betreft, in 't eerst verbeeldde ik my, dat de wind in Sicilie, of naby Napels, vervuld met wolken van Volcanische stoffe, dezelve hadt laaten vallen aan den voet der Carniaansche bergen, die het verder voortgaan dier wolken belet hadden. Maar vervolgens, door een zeer sterk vergrootglas, een bezinkzel van dien Modder, my door een Vriend uit Udina gezonden, beschouwd hebbende, hield ik my ten vollen overtuigd, dat dezelve geen de minste gelykheid hadt met die modderstoffe, welke de Volcano's in den dampkring opwerpen. - Veel natuurlyker kwam het my voor, te veronderstellen, dat een storm, of misschien een waterhoos op zee, eenig modderig water opgezoogen hebbende, 't welk de rivieren by derzelver overvloeijing