| |
Waarneemingen, over den regen. Door Richard Kirwan, L.L.D.F.R.S. Voorzitter van de Koninglyke Iersche Academie.
(Overgenomen uit The Transactions of the Royal Irish Academy.)
De vermindering van de warmte der lugt, met vogtige dampen vervuld, beneden den graad, op welken de verzadiging daar van plaats grypt, 't zy deeze verkoeling ontstaa door verdunning, of door het inmengzel van kouder lugt, heeft men, in 't algemeen, verondersteld de oorzaak te zyn van den Regen; doch deeze veronderstelling is in beiderlei opzigt voldoende wederlegd, de eerste door saussure, de tweede door de luc. Verkoeling, in de daad, zal de vogtigheid van de lugt afscheiden, als dezelve verkoeld is beneden de maate, noodig om dezelve in ontbinding te houden. Maar deeze scheiding zal uitloopen, indien dezelve allengskens geschiedt, in de voortbrenging van Dauw, of, indien schielyk gebeurende, in het daarstellen van een Wolk; gelyk de proeve van Tornea, door maupertuis vermeld, uitwyst; doch kan, in geen geval, Regen veroorzaaken.
Regen is het onmiddelyk uitwerkzel van de vereeni- | |
| |
ging der deelen, die de wolken uitmaaken; en deeze vereeniging is het gevolg van de wegneeming der electrieke dampkringen, welke dezelve van elkander afgescheiden houden. Deeze wegneeming zelve is het gevolg, of van de meerdere aantrekking van betere geleiders, of van de aantrekking of wegstooting van andere wolken. Het gevolg der aantrekking van de wolken is derzelver zamenvoeging; en uit deeze zamenvoeging ontstaat de vermeerderde grootheid van derzelver zamenstellende deelen; een aangroei, geëvenredigd aan de aantrekking, welke dezelve veroorzaakte: de grootere wolken, hier door voortgebragt, vormen dt druppels, wier verzameling wy Regen noemen. Derzelver zwaarte grooter zynde dan de wederstand der lugt, daalen zy noodzaaklyk neder; en de oorzaak van derzelver verschillende grootte ontdekt men dus ten klaarsten.
De afstooting der wolken, met gelyke electrieke stoffe belaaden, en niet zeer in grootte verschillende, loopt uit in eene enkele vermeerdering van afstand; maar indien derzelver grootheden zeer veel verschillen, kan het uitloopen op aantrekking, of ten minsten in de bestanddeelen nader tot een te brengen, en dus, door de grootte te doen toeneemen, dezelfde uitkomst te baaren.
Wanneer de aantrekking plaats heeft tusschen wolken, ongelyk, maar teffens sterk geëlectriseerd, en valt binnen 't geen de Electriseerkundigen het raakpunt noemen, wordt de electrieke vloeistoffe vry gesteld; als dan geschiedt de zamenvloeijing der wolkdeelen veel schielyker en volkomener. Van daar die groote druppels, welke by den blixem plaats hebben, of zelfs wolkbreuken, wanneer de hoeveelheden van vogt en electrieke stoffe groot zyn; als tusschen de Keerkringen.
Op deeze gronden zyn, myns oordeels, de meeste verschynzels, den Regen betreffende, zeer gemaklyk te verklaaren. Van deeze zyn de opmerkenswaardigste.
1. Dat de Regens ryklyker, doch zeldzaamer zyn, in de Zuidlyke deelen van ons Halfrond, niet zeer boven de Zee verheeven, dan op de Noordlyker breedten. Zy zyn ryklyker, wanneer derzelver voortbrengende oorzaaken zamenloopen, blykbaar uit oorzaake dat de hoeveelheid van hangende dampen veel grooter is in heete, dan in kouder gewesten; doch zy zyn zeldzaa- | |
| |
mer, om dat de veranderingen van wind in onderscheide streeken, die wolken, onverschillig geëlectriseerd, aanvoeren en ondereenmengen, min veelvuldig zyn. Dit zou men kunnen bewyzen, door het voorbeeld by te brengen van de Regentyden tusschen de Keerkringen, indien de opheldering, daar uit ontleend, niet te breedvoerig ware voor dit Vertoog. Zelfs op gemaatigd hooge liggingen tusschen de Keerkringen, wanneer zy op zich zelve staan en van kleine uitgestrektheid zyn, als het Eiland St. Helena, regent het zeldzaam.
2. Dat, op gemaatigde breedten, de Regens ook overvloediger, schoon doorgaans min veelvuldig zyn, in den Zomer, dan in den Winter, om de reeds aangevoerde redenen. Drooge Zomers zyn dan het gevolg van eenpaarige winden, uit welk eenen hoek dezelve dan ook mogen waaijen; en natte Zomers ontstaan uit de windveranderingen, bovenal wanneer dezelve uit tegenovergestelde streeken waaijen, en hoogten bereiken, genoegzaam om de wolken ondereen te mengen, die bestonden geduurende den tyd dat de strydige winden heerschten.
3. Dat Zuidlyke winden meest met Regen vergezeld gaan, althans in de meeste deelen van Europa, en zeer waarschynlyk in de meeste deelen van ons Halfrond; doch de Noordlyke en Oostlyke gepaard gaan met helder, droog en schoon weêr; dewyl de Zuidlyke winden niet alleen warmer zyn, uit warmer gewesten opblaazende, maar ook meer geëlectriseerd dan de grond van de kouder streeken, waarin zy komen. Hierdoor worden de veelvuldige dampen, welke zy behelzen, schielyk beroofd van een gedeelte van derzelver electrieke stoffe, en dus veranderd in wolken; maar de hoogere beddingen van den dampkring, onder welke de Zuidlyke lugt wordt ingevoerd, niet onderschraagd zynde door eene lugt zo digt, als die, welke bestondt vóór derzelver aanvoering, moeten zy noodwendig nederdaalen en zich vermengen met de laagere Zuidlyke lugt: door deeze vermenging worden zy verwarmd, en berooven de reeds in dien omtrek gevormde wolken van een gedeelte der electrieke stoffe; of misschien worden zy zelve door deeze wolken daar van verstooken: op een van deeze beide wyzen moeten 'er verschillend geelectriseerde wolken gevormd worden. Hier uit ontstaat derzelver onderlinge aaneentrekking, welke eindigt
| |
| |
in die zagte regen-vlaagen, welke gewoonlyk deezen wind vergezellen. - Noordlyke en Oostlyke winden, in tegendeel, voortkomende uit kouder landstreeken, zyn minder sterk geëlectriseerd, dan de grond der landen, waar zy inkomen: te deezer oorzaake brengen dezelve, om tegenovergestelde redenen, helder weêr aan, en eene gesteltenis, strydig met ruw weêr.
De redenen, tot deezen tyd toe, bygebragt, om de onderscheidene uitwerkzels van deeze verschillende Winden te verklaaren, hadden blykbaar haaren oorsprong in de onkunde van de oorzaak en voortgang deezer Winden. Men verbeeldde zich, dat de Zuidlyke winden, in koeler gewesten komende, schielyk verkoeld wierden, door de vermenging met de kouder lugt dier landstreeken, en dat dus de dampen tot Regen verdikten; nogthans kon, op die wyze, deeze vermenging alleen Wolken, maar geen Regen voortbrengen: maar in de daad kan deeze vermenging geene plaats grypen, uitgenomen met de bovenste en onbewoogene beddingen van den dampkring; en deeze kan geen veelvuldige Wolken, veel min overvloedigen Regen veroorzaaken: want de lugt van de landen, waarin deeze Zuidlyke winden waaijen, moet zelf noordwaards gevoerd zyn, vóór dat de Zuidlyker lugtstroom kon indringen.
Daarenboven hebben de Zuidlyke winden veel warmte in zich, en Noordlyke winden zyn zo veel koeler in de landen, in welke zy ingevoerd worden, dat derzelver gesteltenisse niet verondersteld kan worden genoegzaam veranderd te zyn, om veel dampen, in 't eene geval, af te leggen, of veel te ontbinden van het reeds verdikte, in 't andere geval; in tegendeel, de warme Zuidlyke wind ontbindt de reeds gevormde Wolken, en de Noordlyke zal, door vermeerdering van koude, veel meer Wolken voortbrengen.
Te deezer oorzaake moet men noodzaaklyk tot de electrieke werkzaamheid de toevlugt neemen; schoon ik niet twyfel, of dit stuk zal met meer naauwkeurigheids bepaald kunnen worden door lieden, in de Electriciteit meer dan ik bedreeven. Lugtstroomen, loopende in verschillende richtingen, op onderscheide hoogten in den dampkring, moeten ongetwyfeld naauw verbonden zyn aan deeze uitwerkzels: maar van deeze hebben wy tot nog toe weinig kennis.
4. Dat eene geschiktheid tot Regen veelal gepaard
| |
| |
gaat met eene vermindering van de zwaarte des dampkrings, even gelyk eene geschiktheid tot helder weder met de vermeerdering van de zwaarte der lugt: naardemaal, by eene vermindering van de zwaarte des dampkrings, de opklimming van dampen, zo uit het land als uit het water, zeer veel meerder is; eene gesteldheid, allergeschiktst tot wolkvorming; en de wolken, reeds gevormd, daalen laager, zyn dikker opeengepakt, en te dier oorzaake meer geschikt om op elkander te werken, elkander aan te trekken, en dus in Regen neder te daalen. De toegenomene zwaarte van den dampkring moet tegenovergestelde uitwerkingen baaren, en eene gesteltenis te wege brengen, ongunstig tot het doen gebooren worden van Regen.
5. Dat 'er meer Regen valt op de oppervlakte der aarde, dan op kleine verhevenheden boven dezelve, als van 30 tot eenige honderd voeten. Dit uitwerkzel schynt my toe voort te komen van de grootere stilte en bedaardheid der lugt naby 's aardryks oppervlakte, dan op grooter hoogten. Om dit te bewyzen, is alleen noodig, den Regen te verzamelen, welke, by gemaatigd weder, valt, op beide de standen, en die, welke by stormagtig weder nederstort. Indien deeze uitlegging de waare is, zal het verschil der hoeveelheid, in beide die standen verzameld, in het laatste geval grooter dan in het eerste gevonden worden.
6. Dat de hoeveelheden van Regen, verzameld op den top van hooge bergen, en op vlakten, omtrent eene halve myl van die bergen af gelegen, omtrent gelyk zyn; doch in den zomer valt 'er lets meer in de vlakten, in den winter iets minder. - De grootere hoeveelheid van Regen, in den zomer op de vlakten verzameld, schynt my voort te komen uit de evengemelde oorzaak, - den min beroerden staat des dampkrings; maar de hoeveelheid van Regen, door den invloed van deeze oorzaak gewonnen, wordt dikwyls in eene groote maate vergoed door die, welke ontstaat uit de verdikking van dampen, gevormd op de toppen der bergen, bovenal des nagts, wanneer 'er beneden noch nevel noch Regen gevonden wordt. Maar in den winter deeze nevels veel menigvuldiger en digter zynde op den toppen der bergen, is de hoeveelheid van vogt, welke zy agterlaaten, veel aanmerkelyker.
7. Dat het veel meer regent op de Westlyke kusten
| |
| |
der meeste deelen van Europa, inzonderheid wanneer dezelve bergagtig zyn, dan in het binnenste gedeelte dier landen, of op de Oostlyke kusten van de Groot-Brittannische Eilanden. - De oorzaak deezer verschynzelen doet zich gereedlyk op. Westlyke inden zyn verreweg de veelvuldigste in meest alle deelen van Europa: deeze komen over de Atlantische Zee, en brengen veeltyds met zich mede zee-wolken, verschillend geëlectriseerd, naar den aart van den grond, of het land, waar over ze heen gaan, alsmede van de hoogere wolken, onder welke zy heenen trekken. Hier uit ontstaat derzelver onderlinge aantrekking, en daar uit weder Regen, Deeze uitwerking grypt meest stand op de Westlykste kusten: wanneer zy verder gaan, moet die verschillende electrieke staat, óf ophouden, óf verminderen. Wanneer de kusten bergagtig zyn, zullen deeze bergen schielyk de electrieke stoffe opslorpen, die de Westlyke windvlaagen vergezelt; en door vermenging verdikken de dampen, daar in opgeslooten, eerst tot Wolken, en storten eindelyk in Regen neder. Te deezer oorzaake ziet men dikwyls, dat Westlyke winden, bovenal in den Zomer, geen Regen veroorzaaken, óf omdat zy geen Wolken aanvoeren, óf geene in eene onderscheide maate geëlectriseerde Wolken ontmoeten.
8. Dat het in zommige landen nimmer regent. - Zulks ontstaat uit plaatslyke omstandigheden; gelyk de volgende voorbeelden uitwyzen: 1. Het regent nimmer in de vlakten van Peru, van de Golf van Guyaquil, ten naasten by onder de Evennagtslyn gelegen, tot op de Zuiderbreedte van 30o; nooit ook hoort men 'er donder, schoon deeze vlakten grenzen aan de Stille Zee; doch 'er valt alle nagten een zagte daauw; blykbaar om de volgende reden: deeze vlakten zyn geheel zandig, en ryzen gevolglyk uit dezelve weinig dampen op, die ook door de daar heerschende hette schielyk opdroogen: by gevolg kan het inmengzel van Zeedampen geene uitwerking baaren. Wyders worden de Wolken in deeze oorden tot eene groote hoogte opgevoerd, en aangetrokken door de electrieke werking van de Cordelieres, die deeze vlakten omringen, tot derzelver hooge toppen, en brengen 'er overvloedigen Regen voort. Van hier ook, dat de wyduitgestrekte woestynen van Arabie en Africa zeldzaam door Regen verfrischt worden. - 2. Het regent bykans nooit in Egypte, byzonder in Opper- | |
| |
Egypte. Hier staat aan te merken, dat Egypte zodanig gelegen is tusschen hooge Bergen, dat geen wind 'er in kan komen, zonder dezelve over te trekken, behalven de Noordlyke Winden, die van de Middellandsche Zee waaijen! want de Zuidlyke Winden moeten over de bergen van Abyssinie trekken; en de Oostlyke over die, welke liggen tusschen de Roode Zee en den Nyl, en, uit de woestynen van Arabie voortkomende, weinig of geen dampen aanbrengen; de Westlyke Winden moeten gaan over de woestynen van Africa en het Gebergte Atlas. De Noordlyke Winden beginnen niet op te blaazen dan in de maand Juny,
wanneer Egypte zodanig uitgedroogd is, dat het naauwlyks eenige dampen uitgeeft; en de weinige Wolken, welke 'er ontstaan, worden aangetrokken door de Bergen van Abyssinie, werwaards deeze Winden dezelve voeren, en met Regenvlaagen overstorten. Alle de andere Winden leggen derzelver vogtigheid af op de Bergen, welke zy overtrekken.
| |
Voortekens van regen.
Wanneer de Barometer zakt en de Hygrometer ryst, kondigt zulks Regen aan.
Wanneer de Barometer klimt en de Hygrometer daalt, mogen wy schoon weêr wagten, indien 'er geene verdere veranderingen in deeze weêrkundige werktuigen plaats grypen; 't welk zomtyds zeer onverwagt het geval is.
Wanneer de Barometer zakt, en de Hygrometer desgelyks, zal 'er waarschynlyk winderig weêr volgen - in 't byzonder wanneer de Barometer veel beneden de natuurlyke hoogte valt.
Voorts staat de Hygrometer 's morgens doorgaans hooger dan op den middag; 't welk toe te schryven is aan het verschil der warmte; maar indien dezelve op den middag laager staat, in eene grooter evenredigheid dan de lugtsgesteldheid medebrengt, voorspelt zulks schoon weder. In tegendeel, op den middag hooger staande dan 's morgens, mag men Regen verwagten.
| |
Om het ryzen of daalen van den barometer op den dag te voorzien.
Neem den Barometer waar, 's morgens ten zeven, en
| |
| |
vervolgens ten negen en tien uuren. Indien dezelve stand blyft houden, zal de volgende beweging waarschynlyk nederwaards weezen. Zakt dezelve in dien tusschentyd, is het waarschynlyk, dat dit zakken zal aanhouden; maar klimt dezelve in dien tusschentyd, dan staat de kans van een meerder ryzing of een grooter daaling gelyk.
Wederom. Neem den Barometer waar, 's naamiddags ten één uuren, en vervolgens ten drie uuren: blyft dezelve staan, dan is het ryzen waarschynlyk; maar daalende, zyn de kanssen van een verder ryzen of daalen gelyk. |
|