Trek van dapperheid en tegenwoordigheid van geest in een Zwitzer, en van menschlievenheid in een Fransch officier.
In een der jongste gevegten, die de Helvetiers voor hunne oude Vryheid streeden, werd een hunner Aanvoerderen, de Capitein hauser, zwaar gewond: hy lag, naa het eindigen van den slag, kragtloos in zyn bloed baadende, onder de gesneuvelden op het slagveld. Een Fransch Officier, fressinet genaamd, bemerkte deezen gekwetsten, en hieldt hem voor een Franschman. Nog leeven in den daar uitgestrekt liggenden bespeurende, richtte hy hem op, en voerde hem ondersteunende te gemoet: ‘Moed, Kameraad, moed!’ - Hauser, als uit eene doodlyke sluimering ontwaakende, staarde hem met gebrokene oogen aan, en antwoordde met eene zwakke stem: ‘Het ontbreekt my niet aan Moed, maar aan Kragten!’ - De Franschman, schoon ontdekkende dat de door hem opgeholpene en bemoedigde een Zwitzer was, voelde zich door dit rustig antwoord eens bykans stervenden dermaate getroffen, dat hy op 't oogenblik bevel gaf, den zwaar gewonden te verbinden, en alle mogelyke zorge voor hem te draagen. Voorts werd hauser na Wadenschweil gebragt, en korten tyd daarnaa volkomen van zyne wonde hersteld.