Ontdekte moord.
Zie hier een oud voorval, door een Fransch' Journalist, eenigen tyd geleeden, opgewarmd; doch, voor zoo veel de nutte leering, daarin opgeslooten, ten allen tyde steek houdt, hebben wy geoordeeld, het voorval wel te mogen overneemen. Een Doodgraaver op een Kerkhof een graf delvende, bespeurde onder de beenderen, welke hy ginds en herwaarts smeet, een doodshoofd, 't welk langs een vlakken grond langzaam voortrolde. Verschrikt door dit verschynzel, vervoegde hy zich by den Schout, die, na de plaats zich begeeven hebbende, van het voorval ooggetuige was; doch minder ligtgeloovig dan de Doodgraaver, en de oorzaak willende verneemen, zag hy een Padde, die geen middel vondt om door de opening te kruipen, waardoor zy na binnen was gegaan, en door haare beweeging oorzaak van het zonderling verschynzel was. Terwyl de Schout het doodshoofd beschouwde, viel hem een ander in 't oog, 't welk hem belangryker voorkwam. Hy zag, naamlyk, een langen spyker, waarmede de harssenpan doorboord was. Thans vraagt hy den Doodgraaver, of hy zich het laatste lyk herinnerde, in dit graf begraaven. Deeze meende zich te herinneren, dat het 't lyk van eenen Vleeschhouwer was, nu tien jaaren geleeden gestorven, wiens Weduw met haar' Knegt hertrouwd was. De Schout, by haar gegaan zynde, vraagde haar, aan welke ziekte haar eerste Man was gestorven? - ‘Aan een schielyk toeval,’ was het antwoord, met schynbaare teekens van groote droefheid. - Afzonderlyk ondervraagde nu de Schout haaren Man, en berigtte hem, dat zyne Vrouw alles hadt bekend, dat hy alles wist, en dat het vergeefs was, het vermoorden van zynen Meester te ontkennen. - ‘Ach!’ hernam de moordenaar, door wroeging geperst, ‘zy is het, die 'er my toe gedwongen heeft. Doch zedert dien tyd heb ik geen oogenblik rust gehad; en de dood, dien ik heb verdiend, zal my aangenaamer zyn dan zulk een leeven!’