| |
| |
| |
Verslag van de inwoonderen op het eiland Ceylon. Door Mr. Percival.
(Vervolg van bl. 218.)
De onderscheidene Volks-rassen, die zich, met oogmerk om vermeesteringen te doen, of om koophandel te dryven, op de kusten van Ceylon nedergezet hebben, beschreeven hebbende, treed ik thans om de Inboorelingen zelve bekend te maaken.
Wanneer de Portugeezen eerst op Ceylon kwamen, werd het geheele Eiland, uitgezouderd de bosschen, bewoond door de wilde Bedahs, bezeten door één Menschen-ras. De Inboorelingen, die de zeekusten bewoonden, werden, egter, welhaast, genoodzaakt, óf tot behoud hunner onafhangelykheid na het gebergte te vlugten, óf zich te onderwerpen aan de Invallers. Een groot gedeelte koos het laatste, en stelde de aangenaamheden van in de vlakte te woonen boven de armoede en onafhangelykheid, van de dorre wildernissen. Het was, in de daad, onmogelyk voor hun allen, na het gebergte te vlieden; naardemaal de binnenste gedeelten des lands schaars voorzien in de behoeften der dun gezaaide bewoonderen. Het is openbaar uit hunne herhaalde opstanden, dat zy het juk der Portugeezen met wederzin droegen: de tyd, egter, maakte 'er hun aan gewoon, en zy zyn nu gebragt tot eene groote maate van laage onderwerplykheid, waarin zy moeten verblyven, ten ware een zekere buitengewoone zamenloop van omstandigheden diende om hunne natuurlyke aandrift op te wekken.
De Ceyloneesen behouden, onder de heerschappy der Europeaanen, hunnen oorspronglyken naam van Cinglesen; terwyl de zodanigen, die woonen in de gedeelten, welke alleen het gezag hunner eigene Prinsen erkennen, onderscheiden worden door de benaaming van Candiaanen, naar het land, 't welk zy bewoonen.
De gestadige ommegang van de Cinglesen met de Europeaanen, en de afkeer, dien de Candiaanen eenpaarig behouden hebben van hunne onderscheidene aanvalleren, zyn oorzaak van zeer groote schaduwen van onderscheid tusschen de zeden deezer twee takken van hetzelfde
| |
| |
Volk. In de meeste stukken blyven zy egter op elkander gelyken; en de beschryving van het eene kan niet missen de meeste byzonderheden te bevatten, welke het andere kenmerken.
Of de Cinglesen de oorspronglyke Bewooners van dit Eiland waren, dan of zy uit een ander Land kwamen, en op welken tyd zy zich hier hebben nedergezet, zyn stukken, waarvan noch zyzelven, noch iemand anders een onderscheiden berigt kan geeven. Daar is onder hun eene oude overlevering, dat, naa de uitdryving van adam uit dit Eiland, 't geen zy in 't algemeen houden voor het oude Paradys, 't zelve eerst bevolkt is door een hoop Chineesche Gelukzoekers, die toevallig op deeze kust kwamen. Deeze overlevering is nogthans hoogst onwaarschynlyk; dewyl zy met de Chineesen niets gemeens hebben, in taal, zeden, of kleeding.
De zodanigen, die veronderstellen, dat Ceylon, ten eenigen tyde, een gedeelte des Vastenlands van Indie uitmaakte, en van 't zelve afgescheiden werd door een hevigen schok der natuure, vinden geene zwaarigheid in het Eiland te bevolken met hetzelfde Ras, 't geen het bewoonde, eer het een afgezonderd Eiland wierd. In de daad, de afstand tusschen Ceylon en het Vasteland is zo gering, dat het geene sterkte of inspanning der verbeelding behoeft, om te veronderstellen, dat het bevolkt is van de Coromandelsche of Malabaarsche kust; en dit, in de daad, is het aangenomen denkbeeld onder de meesten. Eenige omstandigheden, egter, schynen aan te wyzen, dat zy van eene wyder afgelegene plaats komen: hun kleur, gelaatstrekken, taal en zeden zyn zo gelykvormig aan die der Maldiviaanen, dat ik, wat my belangt, gereedlyk kan besluiten om ze beiden van denzelfden stam af te leiden. De Maldivische Eilanden liggen slegts twee of drie dagen zeilens van Ceylon; en uit het verschil van gewoonten by hun, en die by de Indiaanen op het Vasteland, zou men mogen opmaaken, dat de Inboorelingen van deeze Eilanden niet rechtstreeks afstammen van die van Hindostan.
De Ceyloneesen zyn middelmaatig van grootte, en haalen vyf voeten en agt duimen; zy zyn helderder van kleur dan de Mooren of Malabaaren van het Vasteland, doch zyn teffens noch zo welgemaakt, noch zo sterk. De Candiaanen zyn schooner, welgemaakter, en min verwyfd, dan de Cinglesen. De Vrouwen zyn, naar
| |
| |
evenredigheid, zo kloek niet als de Mannen; zy zyn veel schooner, en haare kleur nadert tot de geele of mulatte kleur. Zy zalven bestendig haare lichaamen met olie van cocusnooten, en houden, in 't byzonder, haar hair daar mede steeds vogtig. Beide de Sexen zyn byzonder net en rein op 't lichaam en in 't huishouden. In het bereiden der spyzen zyn ze zeer zindelyk. Zy draagen zorg, om zelfs het vat, waaruit zy drinken, niet met hunne lippen aan te raaken; maar zy houden het, op eenigen afstand, boven hun hoofd, en gieten letterlyk den drank in hunne keel. Nimmer gebruiken zy de slinker hand in het bereiden of neemen der spyzen. Ten maaltyd gezeten, houden zy zeldzaam met elkander eenig gesprek. Zy schynen het eeten eer aan te zien als eene bezigheid van noodwendigheid, dan met welvoegelykheid strookende; by het drinken wenden zy nooit de aangezigten na elkander toe.
In het neemen van spyze zyn zy zeer maatig. Vrugten en ryst maaken het voornaamste van hun voedzel uit. Op zommige plaatzen, waar overvloed van visch is, maakt deeze een gedeelte van hunne spys uit; doch nergens is vleesch in algemeen gebruik.
De Ceyloneesen zyn beleefd en beschaafd in den ommegang, zelfs in eene maate, den staat hunner beschaaving verre overtreffende. Zy kunnen niet beschuldigd worden dieven of leugenaars te zyn; gebreken, die bykans gezegd mogen worden in de natuur van een Indiaan te liggen. Zy zyn zagtaartig en geenzins vitzugtig of driftig in hunne verkeering met elkander; schoon, wanneer hun toorn eens is gaande gemaakt, dezelve woedend is en langduurig. Hun haat is in de daad doodlyk; en zy zullen niet zelden zich zelven nadeel berokkenen, om het verderf van een gehaat voorwerp te bewerken. - Een voorbeeld kan dienen om te toonen, tot welk een uiterste zy deeze drift laaten werken. Indien een Ceylonees het geld, 't welk een ander hem schuldig is, niet kan krygen, gaat hy na den schuldenaar, en dreigt zich zelven te dooden, indien hy niet terstond betaald worde. Deeze bedreiging, welke zomtyds met de daad volvoerd wordt, beweegt den schuldenaar, als het in zyn vermogen is, tot het onmiddelyk voldoen der aanvraage; naardemaal, volgens hunne wetten, de man, die oorzaak is van het verlies van eens anders leeven, zyn eigen verbeurd heeft. Zulks is, by andere gele- | |
| |
genheden, eene zeer algemeene wyze van wraakneeming onder hun; en men heeft te meermaalen gezien, dat een Ceylonees zich zelven in het byweezen van zynen vyand omhals bragt, ten einde deeze de daarop gestelde straffe mogt lyden.
Deeze schriklyke geest van wraakzugt, zo onbestaanbaar met de doorgaans zagte en menschlievende gevoelens der Ceyloneesen, en veel meer strookende met den bloedgierigen aart der Malaijeren, wordt nog aangekweekt door de heilige gewoonten der Candiaanen. Onder de Cinglesen, egter, is dezelve, op eene aanmerkelyke wyze, verzagt, door hunne verkeering met de Europeaanen: want in alle die streeken, welke onder onze beheersching staan, is de Europische wyze van de misdaaden te onderzoeken en te straffen in zwang gebragt.
'Er is geen Volk, by 't welk de onderscheiding in rangen met eene zo groote zorgvuldigheid wordt in acht genomen, als onder de Ceyloneesen: zelfs in de grootte en het uiterlyk vertoon hunner huizen schynen zy onder bepaalingen te liggen; en een huis van zekere grootte kundigt doorgaans aan, dat de bewoonder in zekeren rang gebooren is. Deeze sterke trek van barbaarschheid laat zich veel duidelyker zien by de bewoonders van het binnenste gedeelte, dan by de zodanigen, die beschaafd geworden zyn door den ommegang met de Europeaanen. Het staat den Candiaanen niet vry, hunne huizen te witten, of dezelve met pannen te dekken; dit is een Koninglyk voorregt, en alleen bewaard voor den grooten Koning. Zelfs onder de Cinglesen is iets meer, dan het onderscheid in rykdommen, 't welk invloed heeft op hun huishouden.
Het valt bezwaarlyk te bepaalen, of het de overblyfzels zyn van een dwinglandsch verbod, of een bygeloof, ontstaande uit de vrees voor den donder in deeze lugtstreeke, dat de Ceyloneesen zich nimmer van spykers bedienen in het bouwen van hunne huizen. Hunne kleine laage hutten, zo los en ligt ineengezet, dat ze niet meer dan ééne verdieping hebben, zyn geheel verbonden met bindzels van coya touw. Zy bestaan uit dunne stukken van hout of bamboe, overstreeken met klei, en gedekt met ryst-stroo of de bladen van den cocao-boom. Rondsom de wanden hunner wooningen staan smalle banken, of hoogten van
| |
| |
klei, geschikt om op te zitten en te slaapen. De banken zo wel als de vloeren van hunne huizen zyn overstreeken met koedrek, om het ongedierte te weeren en de oppervlakte gelyk te maaken, en niet zo ligt vuil gemaakt te worden door den regen, als wanneer dezelve van klei waren.
In zulk een staat van zamenleeving, en waar de weelde geheel onbekend schynt, kan men geen kostbaar huisraad verwagten, zelfs in de beste huizen. Dat der hutten is de eenvoudigheid zelve, en bestaat enkel uit de onmisbaare werktuigen tot het gereedmaaken der spyze. Een klein getal aarden potten om ryst in te kooken, en een of twee koperen bakken om uit te eeten; een houten stamper en vyzel om ryst te maalen, met een platten steen om peper fyn te maaken; een soort van raspen om de cocusnooten te raspen: deeze en eenige weinige andere noodwendigheden zyn hun geheele huisraad. Zy gebruiken noch tafels, noch stoelen, noch lepels, maar zetten zich, gelyk andere Indiaanen, op den grond neder, en brengen het voedzel met de hand in den mond.
De huizen der Candiaanen zyn netter en beter zamengesteld dan die der Cinglesen: want, schoon de laatsten betere modellen voor oogen hebben, heeft nogthans de vernederde staat, tot welken hunne zielen gebragt zyn, door de opeenvolgende dwinglandy der Portugeezen en Hollanderen, hun eer agter- dan voorwaards doen gaan, zints zy ophielden een gedeelte uit te maaken van een barbaarsch Ryk.
Hunne Dorpen en Steden, in plaats van dat zamengedrongen voorkomen te hebben, waaraan wy gewoon zyn, gelyken meer naar een aantal onderscheide huizen, hier en daar verspreid in 't midden van digt bosch. Geen de minste geregeldheid wordt 'er in acht genomen; maar elk zet zyn hut in 't midden van een cocaoboschje, op de voeglykste plaats, welke hy kan vinden. - In die bergagtige streeken, waar men bezwaarlyk leevensonderhoud kan bekomen, en waar de inboorelingen leeven in geduurig gevaar van wilde beesten, of geplaagd worden door kruipend gedierte, of gevaar loopen van schielyke overstroomingen, is men gewoon de hutten te bouwen op den top van rotzen, of zelfs in hooge boomen de wooning te vestigen. Eenigen steeken een aantal lange staaken in den grond,
| |
| |
en plaatzen daar op eene soort van platting, welke hun ten nagtverblyf dient. Om zich tegen de felsteekende zonnestraalen te dekken, draagen zy vry algemeen het blad van den Talipot-boom op hunne hoofden.
De Ceyloneesen zyn zeer beleefd en pligtpleegend; zy missen nimmer om by het ontmoeten elkander een betelblad aan te bieden, hun bestendig teken van agting en vriendschap. Lieden van allerlei rang kaauwen het betel-blad; dit maakt het nageregt uit op alle hunne onthaalen, en is eene onmisbaare noodwendigheid in alle hunne zamenkomsten. Het betel blad gelykt in gedaante veel naar klimop, maar in kleur en dikheid meer op dat van een laurierboom. Met dit betel-blad mengen zy tabak, arkea-noot, en den kalk van gebrande schelpen, om den smaak prikkelender te maaken; gelyk dit ook de gewoonte is der andere Indiaanen. Dit mengzel, gekauwd zynde, wordt zo rood als bloed, en verwt hun mond, lippen en tanden met een zwarte kleur, welke nimmer kan afgewischt worden. Deeze uitwerking, welke by een Europeaan het gelaat zou misvormen, wordt by hun geoordeeld hetzelve te verfraaijen: want zy zien witte tanden aan als voegende aan honden, en slegt staande aan menschen. Het voorbeschreeven heete mengzel bederft de tanden welhaast, en doet hun zeer vroegtydig tandloos worden. Dikwyls ook besmeeren zy hunne nagels en vingers met het sap van het betel-blad; doch dit schynt geene schadelyke gevolgen naa zich te sleepen, dewyl hunne handen fraai zyn en in een hoogen graad welgevormd.
De Inboorelingen van Ceylon zyn maatiger omtrent de Vrouwen, dan de andere Asiatische Volken, en de Sexe wordt 'er met meer onderscheidings bejegend. Eene Ceyloneesche Vrouw ondervindt zelden de behandeling alsof zy eene Slaavin ware, maar wordt van haaren Egtgenoot, op de wyze der Europeaanen, meer aangezien als eene Huisvrouw en Leevensgezellin. Onbestaanbaar mogen deeze trekken van vryen ommegang tusschen de beide sexen schynen met de Asiatische gewoonten en denkbeelden, welke, zints onheuchlyken tyd, op dit Eiland geheerscht hebben. Een Cinglesche Man is in 't minst niet jalours over zyne Vrouw, en veeleer 'er op gesteld om haar in 't openbaar te vertoonen. Hy vindt zich niet zeer gebelgd over haare ongetrouwheid aan hem;
| |
| |
ten zy het gebeure, dat zy op de daad betrapt worde; in welk geval hy zich geregtigd acht om de regten van een Asiatisch Egtgenoot uit te oefenen. Het schenden van den pligt der kuischheid onderwerpt zeldzaam eene Vrouw, 't zy gehuwd, 't zy ongehuwd, aan de minste opspraak; ten ware zy gemeenschap gehad hebbe met iemand van een laageren rang; eene daad, welke aangezien wordt als de verregaandste schanddaad, welke iemand kan pleegen. Onder de Cinglesen heeft men op het onderscheid van Rang min strikt beginnen te worden; doch zonder dat men een anderen beteren grenspaal in stede gezet heeft.
Ernsthaftigheid, dat kenmerk van den wilden staat, blyft alsnog onder de Ceyloneesen in eene veel hooger maate stand houden, dan men zou verwagten uit den trap van beschaafdheid, welken zy beklommen hebben. Deeze moet waarschynlyk toegeschreeven worden aan de duistere bygeloovige vreeze, welke zy, van de vroegste kindschhéid af, inzuigen, en die by volduuring hun bestaan verbittert. Spelen en vermaaken zyn bykans onder hun geheel onbekend. Geen hunner legt zich toe op die grappen en aartigheden, van wegen welken de Inboorelingen van Hindostan zo vermaard zyn: want alle de toveraars, danssers en bezweerders, die men, ten eenige tyde, op Ceylon aantreft, komen doorgaans van het Vasteland.
De Geleerdheid der Ceyloneesen bestaat voornaamlyk in eene gewaande bedreevenheid in de Astrologie of Starrewichelaary. Het blykt, dat zy voorheen eenige Letterkunde bezeten hebben, zo wel als eenige bedfeevenheid in de Kunsten. Op Adams-piek, hun voornaamste plaats van Eerdienst, en in de ruïnen van eenige hunner Tempelen, heeft men eenige opschriften ontdekt, welke zy thans niet in staat zyn te leezen of te ontcyferen. De Hollanders hebben, herhaalde keeren, eenigen der kundigste Malabaaren, zo wel als Persoonen uit de onderscheidene Stammen van het Vasteland, gezonden, om deeze opschriften te onderzoeken; doch, schoon zy vergezeld waren door de Inboorelingen, en ondersteund door alle hunne overleveringen, kon men geene uitlegging bekomen. In de nabuurschap van Sittivacca had ik gelegenheid om verscheide van deeze opschriften te zien op de ruïnen van eene Pagode.
Het leezen en schryven behoort niet tot de algemeene
| |
| |
bekwaamheden by de Inboorelingen van Ceylon. Deeze kunsten zyn onder de Candiaanen meestal bepaald tot de Geleerden van de Secte Gonies geheeten, die door den Koning onderhouden worden om alle Staatsstukken op te stellen, alsmede die tot zaaken van den Godsdienst behooren. Arabische letters zyn de characters, van welken zy zich bedienen.
Om op te schryven gebruiken zy, de kunst van papiermaaken niet verstaande, het blad van den Talipot-boom. Van deeze bladen, welke verbaazend groot zyn, snyden zy stukken af van een voet en anderhalf voet lang en omtrent twee duimen breed. Deeze stukken worden effen gemaakt en alle de ruwe kanten met een mes afgesneeden, wanneer dezelve, zonder eenige verdere toebereiding, ten gebruike gereed zyn. Een scherp gepunte staalen pen, gelyk aan een els, en gezet in een yvoiren of houten handvatzel, vercierd naar den smaak des eigenaars, gebruiken zy om mede te schryven, of liever hunne letters of characters op deeze Talipot-strooken te graveeren. Om de letters te zigtbaarder te maaken, en te onderscheidener te doen uitkomen, bestryken zy dezelve met olie, gemengd met fyn gestooten houtskool: hier door worden de letters zo vast en duurzaam, dat zy nooit uitgewischt kunnen worden. Wanneer één strook niet genoeg is om iets op te plaatzen, 't geen behoort tot een byzonder onderwerp, hegten zy verscheide bladen aaneen, door nog een strook 'er aan te hegten, even als wy de nieuwspapieren te zamenvoegen.
Palmboombladen worden zomtyds tot het zelfde einde gebezigd; doch aan die van den Talipot geeft men de voorkeus, en om de breedte en om de dikte. Weinigen van de Inboorelingen, en de zodanigen alleen, van eenen hoogen rang, die veel met de Europeaanen te doen en te verrekenen hebben, bedienen zich van ander dan het gemelde schryfgereedschap. 'Er is ook eene soort van papier, van boombast vervaardigd, by hun zomtyds in gebruik.
De vorderingen der Ceyloneesen in de andere kunsten des leevens zyn geëvenredigd aan hunne Letterkunde. Hunne Landbouw is nog in een zeer onvolkomen staat; en misschien is 'er geen gedeelte in Indie, waar de landen slegter bebouwd worden. De Ceyloneesen zyn natuurlyk, even als andere Volksstammen, die een
| |
| |
bergagtig land bewoonen, en aan het herderlyk leeven gewoon zyn, in eene groote maate werkloos. Hun grond, waar dezelve kan bewaterd worden, verschaft hun eene genoegzaame hoeveelheid van ryst om het leeven te onderhouden; en dit schynt zo veel als zy begeeren. Het water, behalven dat hetzelve de ryst doet groeijen, dient om het onkruid te doen rotten. Water is de eenige bemesting, welke zy oordeelen noodig te hebben.
De verbaazende gevoelloosheid, waarin de Ceyloneesen thans verzonken liggen, doet hun alles zoeken om den arbeid te ontgaan; en de geringe hoeveelheid van spyze, welke zy noodig hebben ten leevensonderhoud, stelt hun in staat om het grootste gedeelte van het jaar te leeven zonder iets te doen. Hoe gering ook de arbeid zy, noodig op hunne rystvelden, verhuuren veelen hunne grouden aan hunne buuren, die niet zo volstrekt onder den overheerschenden invloed der luiheid staan, voor eene zekere hoeveelheid van het gewas, en wel doorgaans voor een derde gedeelte van de opbrengst. 'Er is een aantal afkortingen, welke te wege brengen, dat zy geen grooter aandeel krygen: een groot gedeelte wordt weggehaald door de Priesters, ten dienste van den Tempel, of opgeofferd om bescherming en tot dankerkentenisse, zo voor de weldaaden, welke zy outvangen hebben, als in hoop op verderen bystand.
(Het Vervolg hiernaa.) |
|