| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
De dwaasheid van wyze mannen.
(Eene Proeve van henry fielding, niet in 's Mans uitgegeevene Werken voorkomende.)
Nimirum insanus paucis videatur eo quod,
Maxima pars hominum morbo jactatur eodem.
Daar is eene soort van misselyke knaapen, welke ik my niet herinner dat genoegzaam gadegeslaagen zyn, door eenig Schryver, 't zy van ouden tyd, of hedendaagsch. Veelen, 't is waar, hebben ons sterke wenken, hun betreffende, gegeeven, - hun als van ter zyde en in 't duister aangetast, - maar niemand hun gezet den oorlog verklaard, of het gewaagd, hun in 't open veld aan te vallen: de waare reden hier van schynt te zyn, dat de wereld, in 't algemeen, zeker op hunne zyde is, en hunne zaak zich aantrekt.
Om den Leezer van deeze myne Proeve niet te lang in het onzekere op te houden, zyn de misselyke knaapen, die ik bedoel, de zodanigen, die de wereld in 't algemeen met den naam van wyze Mannen bestempelt; een Volk, 't geen, hoe zeer het ook moge ondersteund en beschermd worden, noodzaaklyk tegen te gaan en uit te delgen valt, eer het mogelyk zal weezen, eenige regtmaatige begrippen van braasheid, deugd, of gezond verstand, onder het menschdom in te voeren: want van deeze zyn de gemelde wyze Mannen verklaarde vyanden; alle zodanige begrippen zullen zy zeker belachen, of liever uit de wereld zoeken te verbannen, door dat gevaarlyk schudden hunner hoofden, waarmede zy zich doorgaans verzekerd houden, de zegepraal over hunne tegenstanders te zullen behaalen.
| |
| |
Het is, dunkt my, naauwlyks noodig, hier, by voorraad, aan te merken, dat ik door wyze Mannen niet verstaa Persoonen, begaafd met die Wysheid, welke salomo bezat, en die hy waardiger keurt dan Goud, - voor welker stem hy wil dat wy onze ooren openen, en daartoe ons hart neigen; of die Wysheid, welke, naar davids taal, uit den mond der Regtvaardigen komt, en, volgens salomo, door de Dwaazen veragt wordt.
Ook bedoel ik die Wysheid niet, welke eene Godin was by de oude Wysgeeren, en door seneca vermeld wordt als boven de nukken der Fortuin verheeven, en, volgens horatius, den Mensch tot een Koning der Koningen maakt, en tot den naasten rang by jupiter zelven verheft.
Door de Wysheid verstaa ik, in deeze Proeve, die Wysheid deezer Wereld, welke Apostel paulus uitdruklyk Dwaasheid noemt; die Wysheid, welke hy, in zamenstemming met den Propheet jesaïa, met verderf bedreigt: eindelyk verstaa ik 'er door die Wysheid, in welker veelvuldigheid, naar de taal des Predikers, veel verdriets is; 't welk, waar zynde, alleen genoegzaam zou weezen om de groote dwaasheid te doen bezeffen van allen, die na zulk eene Wysheid haaken en zich in de verkryging daarvan afslooven.
Dan, schoon de Gewyde Schryvers, in de boven vermelde plaatzen, en in veele andere, met zeer veel strengheids, dit character van aardschgezinde of gewaande Wysheid bestraffen, hebben zy, zo 't my voorkomt, zich 'er niet breed over uitgelaaten; of salomo moest het gedaan hebben, wanneer hy dezelve spottenderwyze onder den naam van Dwaasheid voorstelt: en, in de daad, 't geen wy in het X Hoofdstuk van den Prediker leezen, van de groote zelfsverheffing eens Dwaazen, moet verstaan worden van een Dwaas by uitneemenheid; en zodanig is de wyze Man, in deeze Proeve bedoeld.
Op dezelfde wyze hebben de beste Schryvers onder de Heidenen deeze Wysheid aangeduid en spottenderwyze beschreeven. Wat is een Gierig Man? vraagt horatius, en antwoordt: hy is beide gek en dol. Gierigheid nu is de hoogste volmaaktheid, en als 't ware de ziel, van deeze Wysheid. Dezelfde horatius schryft: Neem een man, naar welgevallen, uit den hoop; hy is
| |
| |
of met Gierigheid of met Staatzugt behebt. Hier hebt gy de twee groote Charactertrekken van deeze Wysheid - Gierigheid en Staatzugt: deeze, zegt ons die Dichter, waren de voorwerpen der najaaging van alle wyze Mannen in Rome; en, in de daad, zy zyn het geweest in alle andere Landen.
Met dit gevoelen heeft het oordeel der wereld zo volkomen zamengestemd, dat ik wel zeer twyfel, of men door een wys Man, in 't algemeen, wel iemand anders verstaat, dan een Man, die den weg tot Rykdom en Eere opslaat, hoe vuil, hoe doornagtig dezelve ook zyn moge. Een wys Man, met één woord, overeenkomstig de gewoone waardeering, is hy, die groot of ryk wordt; en neemt men al de moeite, welke hy aanwendt, alle de laagheden en bedriegeryen, welke hy pleegt, niet in aanmerking; althans komen zy nooit in als tegenwerpingen tegen zyne Wysheid.
Dan, hoe zeer hy een wys Man moge zyn, die anderen te loos is en voorbystreeft, schynt hy dien naam niet zeer te verdienen, die zichzelven bedriegt en voorbyloopt: en dit is, vrees ik, altoos het geval van allen, die slaaven zyn van een der beide gemelde driften, - ik wil zeggen met die wysten der Menschen.
Het is zeker, dat een mensch (schoon waarschynlyk met grooter moeite) zichzelven zo wel als anderen bedriege: want men heeft wel gezegd, (met hoe veel waarheids laat ik aan zyne plaats) dat een hebbelyke leugenaar met den tyd gelooft dat zyne eigene leugens waarheid zyn. Op dezelfde wyze kan een Man zichzelven tot een gek maaken; en dit is misschien het hoogste toppunt van wereldlyke gesteepenheid. Zo gebeurt het zomtyds, dat listige kinderen de zodanigen, die over hun gesteld zyn, bedriegen; waardoor zy tot allen kwaad vervallen: in welke gelegenheden ik denk, dat die kleine slegt handelenden zich het grootste onheil berokkenen.
De Godgeleerden, afgaande, zo ik veronderstel, op de boven aangehaalde getuigenissen van salomo en paulus, hebben zich zeer beyverd om te bewyzen, dat de man, die zyne hoop op de goederen der toekomende Wereld opoffert aan de verkryging van goederen in deeze, hoe wys hy zich zelven achte, hoe wys hy door anderen gerekend worde, in de daad een groote Dwaas is. Zy hebben getragt aan te toonen, dat hy, die den moeite- | |
| |
vollen berg der Eerzugt beklimt, of in het slyk der Gierigheid omvroet, in de daad een Dwaas is, en van zyne dwaasheid eenmaal te laat zal overtuigd worden.
Maar, indien 'er lieden gevonden worden, die, in weerwil van deeze aangevoerde bewysredenen, nog hun gevoelen en gedrag regelen naar het spreekwoord, ‘één vogel in de hand is beter dan honderd in de lugt,’ en besluiten, dat de zodanigen de wysten zyn, die zich wegens de goederen deezer wereld verzekeren, zullen, myns bedunkens, allen moeten bekennen, dat hy een Dwaas is, die de goederen der beide Werelden opoffert; die, zonder eenig vooruitzigt of hoope op eene toekomende belooning, voor het tegenwoordige zich zo elendig maakt, als hy met mogelykheid kan.
Dat dit nu het geval is met de Slaaven der Eerzugt en Gierigheid is zo openbaar, dat zulks te willen betoogen een schande zou weezen, het gezond verstand aangedaan. Men neeme slegts deeze afbeelding in 't klein, van den eerstgemelden, door Dr. south, opgehangen: ‘De Eerzugtige moet vroeg opstaan en laat opblyven, en zyn oogmerk met onaflaatende bevlytiging doorzetten; hy moet ten uitersten geduldig en slaafsch zich aanstellen, en afhangelyk van allen, door welker hulp hy bevordering wagt; hy moet allerlei soort van slegte bejegeningen verdraagen, - den voet, die hem trapt, eerbiedigen, en de hand, welke hem slaat, kusschen.’
Van den Gierigen heeft Dr. barrow dit toonbeeld opgehangen: ‘Andere ondeugende neigingen stryden met de Rede, en doen dezelve menigvoud zwygen; doch zelden overwinnen zy haar zo volkomen, dat de Mensch, daar aan verslaafd, zyn misdryf goedkeure, of zich daar over toejuiche: maar de Gierigheid overmeestert onze Rede zelve, en zet zich op haaren throon, ons aanzettende om het verkeerde te begunstigen en staande te houden. De Wellusteling wordt geslingerd door het geweld zyner ontstookene hartstogt; doch de Gierigaart wordt verleid door de voorschriften van zyn oordeel; hy raapt en schraapt deswegen, en laat niets, 't welk binnen zyn bereik valt, onaangehaald, dewyl hy Schatbezit voor het beste in de wereld houdt, en zich het wyste rekent, wanneer hy allerlaagst handelt. Werkt niet om ryk te worden, zegt salomo, en staat ten dien opzigte van uw
| |
| |
verstand af: met dit laatste doelende op het oordeel, 't welk zodanige persoonen gewoon zyn over den Rykdom te vellen: deeze is, van alle neigingen tegen Godsvrugt aangekant, de allerverderflykste.’
Van voorbeelden, die de elende, de dwaasheid en onzinnigheid van der zodanigen bestaan aantoonen, vloeit de Geschiedenis dermaate over, dat 'er misschien geen beter middel is, om ons te waarschuwen tegen Gierigheid en Eerzugt, dan de Geschiedenis. De Geschiedenis moge een halfgeleerden knaap tot een Staatkundigen maaken, en hem de middelen aanwyzen om Magt en Rykdom te verkrygen; maar zy strekt mede om den man van verstand tot een waar Wysgeer te vormen, en hem de versmaading van Eer- en Geldzugt te leeren.
Croesus, Koning van Lydia, een verpligtenden dienst ontvangen hebbende van alcmaeon, den Athener, schonk hem zo veel gouds als hy kon draagen. Alcmaeon, niet te vrede, met zyne zakken, welke hy ten dien einde verbaazend groot hadt laaten maaken, gevuld te hebben, deedt zulks ook zyne wyde laarzen, bondt stukken gouds in zyn hair, en nam in zyn mond zo veel mede als hy daar in bergen kon. Wanneer croesus alcmaeon in dien staat ter schatkamer uit zag komen, borst hy, naar het verhaal van herodotus, in een sterke vlaag van lachen uit, over de verregaande inhaalige Gierigheid deezes Mans.
In goeden ernst gesproken, is 'er niets belachlyker dan de werkzaamheden van Gierigheid of Eerzugt; en wel byzonder om deeze reden, dat de zodanigen, die 'er zich aan overgeeven en verslaaven, zulks doen zonder vrugt. Geen Fabel ooit fraaijer uitgedagt, dan die van tantalus, om een Gierigaart af te schetzen, ‘die,’ gelyk biron geestig zegt, ‘het opeengestapelde van een ander aanziet als ware het zyn eigen, en zyn eigen als ware het eens anderen; den Rykdom niet bezittende, maar door den Rykdom bezeten wordende.’ - En welk is het geval van den staatzugtigen Man, wanneer hy tot de door hem gewenschte hoogte is opgesteegen? Kan hy deeze zyn eigen noemen, of zich des genots verzekeren? Ondanks al de kruipery en de onvermoeidste poogingen, ten aanziene van de onderschraagers zyner grootheid aangewend, hoe ligt kunnen zy hem ontvallen? Welk een voordeel be- | |
| |
haalde die Keizer van Rome, die de Keizerlyke waardigheid kogt, en naa het verloop van twee maanden vermoord werd door de krygslieden, die het aan hem verkogten? En nogthans leezen wy in de Spaansche Geschiedenis van eenen, die te vrede zou geweest zyn met een nog korter tydsbestek in de Koninglyke waardigheid. Ten tyde van de hoogloopende verdeeldheden onder de Mooren in het Koningryk van Cordova, wanneer omtrent een twaalftal Koningen voor de scherpte des zwaards gevallen waren, stondt, naar het verhaal van mariana, een Jongeling op, van Koninglyken bloede: ondersteund door een hoop losbandige knaapen, tradt hy het paleis in, en begeerde van de Soldaaten dat zy hem voor Koning zouden uitroepen. Zy hielden hem voor oogen de ongenegenheid der Burgeren, en raadden hem, zich te spiegelen aan zo veelen, die reeds waren omgekomen; dan hy antwoordde: ‘Roept my slegts éénen dag voor Koning uit, en brengt my morgen om!’ -
‘Zo groot,’ schryft mariana, ‘is de onbegrensde zugt om te heerschen;’ en ik voeg 'er by: Zodanig is de alles te bovengaande dwaasheid der Staatzugt.
En nogthans zyn Rykdom en Eere de twee groote voorwerpen, door de Wereld volyverig gezogt, aan welker najaaging men den naam van Wysheid geeft, en waaraan men alle andere weezenlyke genietingen des leevens, overeenkomstig met die Wysheidsregelen, moet opofferen.
Doch het is openbaar, dat, indien het zo zeker ware, dat wy geen Leeven naa dit Leeven te wagten hadden, als ik my verzekerd houde dat dit Leeven te volgen staat, hy de wyste Man zou weezen, die het meest mogelyk genot van deeze Wereld nam; terwyl de Elendeling, die zyne dagen slyt in Staatszorgen en Geldschraapen, ten einde hy grooter of ryker dan anderen sterve, de grootste Dwaas is op den geheelen aardbodem. |
|