| |
Eliza Lascells.
(Vervolg van bl. 237.)
De Heer freelove vertrokken zynde, riep Mr. herbert uit: ‘Groote god!’ (terwyl de traanen van medelyden over het lot van eliza hem in de oogen dreeven) ‘welk eene snoodheid heerscht 'er in de Hoofdstad! Arme bedroogene Maagd! en nog ongelukkiger Moeder van haar! hoe zal ik moeds genoeg hebben om haar dit booze stuk te vertellen?’ - De waardige Heer charles charlton antwoordde: ‘Wy moeten dit in onzen boezem smooren; en bovenal moet het slagtoffer van deeze trouwloosheid voor altoos onkundig blyven van zyne misdryven. Ik zal onverwyld last tot een rydtnig geeven; gy moet maaken een Verlof te bekomen; en door de wenken, die freelove ons gegeeven heeft, zullen wy gereed hun verblyf ontdekken.’
Het Verlof werd verkreegen, vier postpaarden besteld, en het waardig tweetal reedt, met allen spoed, na York. Als zy op den afstand van dertig mylen van die Stad kwamen, lieten zy het rydtuig in de herberg, en namen te voet alle de hutten, die 'er meer dan gemeen uitzagen, op. Drie dagen bragten zy door in vrugtloos zoeken. Op den vierden dag begaven zy zich na eene andere zyde van York. In de eerste herberg, waar zy aftraden om de noodige naspeuringen te doen, vernamen zy, dat een Heer en eene Dame, larchton geheeten, omtrent twee mylen van daar woonden. De letters, die de naamen van larchton en charlton uitmaaken, met elkander vergeleeken zynde, deedt het zich onmiddelyk op, dat het dezelfde waren. Geen twyfel bleef 'er dus over voor de relzigers, dat zy de voorwerpen. welke zy zogten, ontdekt hadden. Zy vernamen uit den Waard, dat dit landhuis gehuurd was door den Heer george freelove; dat het Paar, daar woonende, diens vrienden waren, en dat de Heer en Dame, naa dat zy daar den intrek genomen hadden, nooit na de nabygelegene Stad wandelden.
Sir charles beval terstond dat het middagmaal zou gereed gemaakt worden, alsmede dat 'er omstreeks agt uuren aan de deur een postchais gereed moest weezen. Hy vervoegde
| |
| |
zich daar op by den Geestlyken van die parochie, en verzogt tegen morgen ten half negen het gebruik van de kerk.
Ten gestelden tyde was de postchais aan de deur: de avondschaduwen begonnen te vallen. Zy gingen, eenige honderd roeden van de aartige landwooning, waar de niets kwaads vermoedende Onschuld en de grootste Snoodheid huisvestten, uit het rydtuig. Zagtlyk aan de deur kloppende, werd dezelve geopend door edwards knegt, wiens bleek gelaat schrik en verbaasdheid te leezen gaf. - ‘Geen enkel woord!’ zeide Sir charles, op een zagten maar beslissenden toon; ‘gaa gy na de keuken; ik zal by myn Zoon gaan.’ - De verschrikte knegt gehoorzaamde terstond aan dit bevel; terwyl Sir charles en Mr. herbert de kamerdeur naderden. Deeze met alle omzigtigheid geopend hebbende, zagen zy edward op eene sofa zittende en slaapende; terwyl elizas aangezigt de zigtbaarste kenmerken droeg van haar geween. - Een onverhoedsche schreeuw van de bedroogene Schoone deedt edward ontwaaken; doch, wanneer hy zo gansch onverwagt zyn Vader en Mr. herbert voor zich zag, was zyne bedwelmdheid zo groot, dat hy geen woord kon spreeken.
De doodlyk ontstelde eliza, zich in de armen van haaren vermeenden Egtgenoot werpende, riep uit: ‘Bewaar my, edward, voor de gevoeligheid van uwen Vader!’ - Sir charles zeide op een zagten toon: ‘Wees niet ontsteld, Mejuffrouw! Myne gevoeligheid, verzeker ik u, bepaalt zich geheel tot myn Zoon. Voor een half uur, Mr. herbert, wil ik Mevrouw charlton onder uwe bescherming laaten, en by onze wederkomst hoop ik het genoegen te zullen hebben om haar bedaarder aan te treffen. - Kom, Mynheer!’ voer hy voort, den arm van edward vattende, ‘ik heb u, onder vier oogen, iets te zeggen.’ Hy wagtte geen antwoord op deeze verklaaring, maar leidde zyn Zoon buiten de kamer.
Op een afstand gekomen, dat het geen hy zeide niet in de kamer kon gehoord worden, sprak de Vader zynen Zoon in deezer voege aan: ‘Is het dus, myn Zoon! dat gy de pligten, aan uwen Vader verschuldigd, volbrengt? Is het dus, dat gy voldoet aan de verbintenis, welke gy aangegaan hebt met de Dogter van myn' Vriend? Hebt gy my niet ontelbaare keeren gezegd, dat gy eene Vrouw van rang en middelen moest trouwen?’ - De doodlyk verlegene edward antwoordde: ‘Dit heb ik dikwyls verklaard, en, in vervolg van tyd, heb ik voor, aan uw verlangen te voldoen. Juffrouw lexington kan nooit dit kleine stukje van galanterie te weeten komen; en myne verdeediging by u moet bestaan in de meerderheid van elizas bekoorelykheden.’ - ‘Zyt gy dan niet getrouwd?’ vroeg de Vader, zich geheel onkundig houdende van het voorgevallene. - ‘Neen, Mynheer! ik ben niet getrouwd. Ik
| |
| |
verzeker het u, by myne ziel, ik ben niet getrouwd!’ - ‘Schurk!’ riep charles uit, ‘verfoeilyke Schurk! op ééne voorwaarde alleen wil ik u voortaan voor myn' Zoon erkennen. Jong zyt gy in jaaren, maar oud in boosheid. Het grieft my, dat eene zo beminnenswaardige Jongedogter als Mejuffrouw lascells zulk eene keuze gedaan heeft; doch haar character moet opgehouden worden, schoon ik vrees dat zy haar geluk 'er by zal inschieten; en vóór negen uuren morgen zal ik haar uwe Egtgenoote doen worden.’ - Edward wilde zyn' Vader in de reden vallen. - ‘Zwyg, Mynheer!’ sprak hy, ‘want ik wil geen tegenspraak dulden. Het is niet alleen genoeg, dat gy haar trouwt in myne tegenwoordigheid; maar gy moet my, op de staatlykfte wyze; zweeren, dat gy haar nimmer uw gepleegd bedrog zult ontdekken. 'Er zyn slegts weinige persoonen, die van uw snood plan weeten, - uw Knegt, de Dienstmaagd, die uwe vermeende Vrouw oppast, en de Schurk, die zich dursee on derwinden, de Egtverbintenis te voltrekken, en werkzaam was in het volvoeren van het snoodste misdryf. De eerstgemelden zal ik onmiddelyk na elders verzenden: indien zy het geheim bewaaren, wil ik hun een jaargeld leevenslang toestaan; maar, indien zy het uitbrengen, zullen de wetten des Lands, die gy weet dat op dit stuk geftreng zyn, hun straffen. - Wat den Schelm bullard betreft, ik weet middel om hem te doen zwygen: want hy heeft eene daad gepleegd, die zyn leeven in myne hand stelt; - het zou even zeer het character van den Heer george freelove onteeren, indien het openbaar werd, dat hy de hand geleend hadt tot een zo snood bedryf. - Om aan de ongelukkig misleide Jongedogter reden te geeven van myne verkiezing om de Huwelyksverbintenis onder myne oogen voltrokken te zien, heb ik Mr. herbert verzogt, haar te zeggen, dat heimlyk
voltrokke Egtverbintenissen onvoegelyk zyn, waar de Kinderen kans staan om Erfgenaamen van groote goederen te worden; dewyl zy niet alleen aanleiding geeven tot regtsgeschillen, maar de daar in betrokkene partyen op noodlooze kosten jaagen.’
Geduurende die lange aanspraak onderstond edward niet, zynen Vader in de reden te vallen; doch, wanneer deeze uitgesproken hadt, verklaarde hy alleen, dat zyn Vader te goed was, zonder iets het minste te laaten blyken van die blydschap, welke het eigenaartig was te veronderstellen, dat hy gevoelde, op het vooruitzigt, dat hy zyns Vaders toestemming kreeg, om de beminnenswaardige eliza ter Vrouwe te mogen neemen. Deeze onverschilligheid ontstondt uit de hem natuurlyk elgene veranderlykheid van neiging. Bezit verstompte by hem het vermaak: want de eigenste Vrouw, die hy met verrukking bemind hadt, kon hy niet zonder tegenzin tot zyne Egtgenoote neemen. De groote rykdom van Mejuffrouw lexing- | |
| |
ton zweefde hem voor den geest, en hy wierp een verlangend oog op de schitterende genietingen, welke deeze hem kon verschaffen. Thans, egter, vondt hy het noodig, zyne gevoelens voor zynen Vader te verbergen, en verzogt hem, van dit snood bedryf niet meer te spreeken.
Op het oogenblik, dat eliza zich alleen bevondt met Mr. berbert, scheen de ontsteltenis, welke haar hadt aangegreepen, toe te neemen. Wanneer hy in 't einde haare hand tederlyk nam, sprak zy zugtende: ‘Ik ben die goedheid onwaardig; - maar zeg, ô! zeg my, vaart myne beminde Moeder wel?’ - ‘Zo wel, myne lieve eliza, als zy kan vaaren, naa zo onverwagt een schok als gy haar hebt doen ondergaan,’ gaf Mr. herbert haar, op een aandoenlyken toon, te verstaan; ‘maar,’ voegde hy 'er onmiddelyk nevens, ‘ik vertrouw, zy zal in het verloop van slegts weinige dagen veel beter weezen: want, schoon Sir charles eigenaartig te onvrede moest weezen op zyn' Zoon, wegens eene daad van volstrekte ongehoorzaamheid, heeft hy ten oogmerk, u openlyk voor edwards Egtgenoote te erkennen; en, naardemaal geheim voltrokke Huwelyken zomtyds met onaangenaame gevolgen vergezeld gaan, zal ik morgen ogtend de trouwplegtigheid verrigten in de naastbygelegene Parochie-kerk, ten einde 'er een openbaar Register is, 't welk spreekt van de Huwelyksvoltrekking, en uwe Kinderen (zo gy die krygt) de ontwyfelbaare Erfgenaamen zyn.’ - Mr. herbert, een nog minzaamer toon aanneemende, voer voort: ‘Maar, lieve Meid, wat was de oorzaak van de traanen, welke ik u zag schreijen, by het inkomen? Geen verschil, hoop ik, heeft reeds tusschen u en den Heer edward plaats gehad; want de speelman is nog niet van het dak, gelyk men zegt.’ - De bloozende eliza antwoordde: ‘Neen, myn waarde Heer herbert! - maar de Heer charlton heeft verlangd, dat ik hem na de Stad zal vergezellen; schoon hy my, vóór het voltrekken van ons Huwelyk, volstrekt beloofde, dat ik, binnen eene maand, tot myne dierbeminde Moeder zou wederkeeren:
maar ik geloof dat hy de plaats voor hem te eenzaam vindt, en hy heeft Sir george freelove verzogt hier te komen, 't geen ik zeide niet voeglyk te vinden, voor dat hy antwoord van zyne Tante ontvangen hadt.’
Het onderhoud werd afgebroken door het wederkeeren der Heeren, wanneer eliza voor Sir charles wilde te voet vallen; doch in deeze daad van vernedering werd zy tegengehouden door den Baron, die haar hartlyk omhelsde en na een stoel geleidde, zeggende: ‘Myn waarde Vriend herbert! ik denk dat Mevrouw charlton u gezegd heeft, dat ik een vreemd soort van een man ben: - in 't kort, het is zo langen tyd geleden, dat ik by het Trouwen geweest ben, dat ik beslooten heb u nog eens te doen trouwen.’ - Eliza hernam hier op:
| |
| |
‘Mr. herbert heeft my overtuigd, Sir charles, dat gy de goedheid zelve zyt, en ik kan geene gepaste woorden vinden om u uit te drukken wat ik voel: maar myn gansche leeven zal eene onaftaatende pooging zyn, om u te overtuigen, dat ondankbaarheid geen der gebreken van myn hart is.’
Was Sir charles getroffen geweest van wegen elizas bekoorelykheden, toen hy haar voor de eerste keer zag, hy was nog meer over haar voldaan deezen avond, en wenschte bykans, dat zy minder beminnelyk ware, dewyl hy vreesde, dat zyn Zoon onbekwaam zou weezen om haar op haare waarde te schatten.
Toen eliza na bed gegaan was, onderhieldt hy edward over het plan door hem gevormd tot onderhoud der Vrouwe, die hy misleid hadt; waar op hy koeltjes antwoordde, dat hy voorneemens was, weder na het Collegie te gaan, en dat eliza ten huize haarer Moeder zou blyven.
‘Hooglyk,’ sprak hier op Sir charles charlton, ‘keur ik uw plan, om weder na het Collegie te keeren, goed, dewyl het noodzaaklyk is, dat gy gepromoveerd wordt; maar, het geld, 't welk ik u, tot hier toe, gegeeven heb, in aanmerking neemende, denkt gy dan niet, dat het noodig is, aan Mevrouw lascells iets toe te voegen tot kostgeld voor uwe Vrouw?’ - ‘Dat toevoegzel,’ hernam edward, ‘veronderstel ik, dat gy haar zult betaalen; dewyl het in gehoorzaaming van uwe bevelen alleen is, dat ik een getrouwd Man gaa worden. Ih bemin Juffrouw lascells, 't is waar, - ik bemin haar vuurig; maar ik had het nooit in myn harssens om haar na de Kerk te vergezellen!’
Sir charles was dermaate gebelgd over deeze losbandige begrippen, dat hy zich niet, dan met veel moeite, liet bevredigen; en hy verklaarde, ten plegtigsten, dat, indien hy zich niet als een goed Egtgenoot gedroeg, zyne Vrouw en Kinderen de volstrekte Erfgenaamen van hem zouden worden. - Mr. herbert hadt altoos eene vaderlyke tederheid voor eliza in zyn hart gekoesterd; en hy begon te denken, dat het beter zou weezen, openlyk voor haare misleiding uit te komen, dan toe te laaten, dat zy zulk een Man trouwde, dien hy by zynen Vader openlyk dusdanig eene verklaaring hadt hooren afleggen, en wiens liefde reeds aan het bekoelen scheen. Wanneer hy nogthans de kieschheid van Mevrouw lascells in aanmerking nam, hieldt hy zich verzekerd, dat zy de onteering van haare Dogter niet zou overleeven; en, schoon hy voorzag, dat elende het gevolg van dit Huwelyk zou weezen, oordeelde hy, in 't einde, zulks beter dan openbaaare schande.
Naa dit alles stelde Sir charles voor, dat, den dag naa de Egtverbintenis, het geheele gezelschap na het Huis van Mevrouw lascells zou gaan; en dewyl edward dit afgezonderd
| |
| |
leeven reeds begon te verveelen, stemde hy gereedlyk in dit plan. - Het thans betrokken verblyf behoorde aan Sir george freelove; de man, die 'er het opzigt over hadt, woonde slegts op ééne myl afstauds; het viel dus gemaklyk, dit alles weder op den ouden voet te brengen: maar het was noodig, peggy en edwards Knegt onmiddelyk na de Stad te zenden. - Verschrikt door 's Barons bedreigingen, stemden zy in diens voorslag; en daar Sir charles een eigendom in de West-Indiën hadt, besloot hy, deeze beiden derwaards te schikken; en daar thompson, zo heette de Knegt, een kloeke knaap was, werd de Bestuurder der Plantadie bevolen, hem opziender te maaken.
De dag der Huwelyksvoltrekking werd voorts besteed in het maaken van de noodige schikkingen tot het vertrek van het geheele Gezin op den volgenden morgen. Een Knegt van Sir charles werd gezonden aan Mevrouw lascells, om haar voor te bereiden tot het ontvangen van haare Dogter en Zoon.
Aan die tederste aller Moederen hadt Mr. herbert geschreeven, onmiddelyk naa zyn gesprek met Sir charles; doch voor haar zorgvuldig bedekt de snoode plans van edward; haar alleen zodanige kundschap geevende, als kon strekken om haar hart gerust te stellen. Hy onderrigtte haar, dat zy kennis gekreegen hadden van den weg, door het weggeloopen paar genomen; dat zy 't zelve, met allen spoed, nazetten; dat Sir charles ten vollen met het Huwelyk te vrede was, en hy zich vleide, dat alles zich ten beste zou schikken.
Mevrouw lascells, deeze aangenaame tyding van Mr. herbert ontvangen hebbende, was eenigermaate voorbereid tot het ontvangen dier Gasten; nogthans werd zy, op het oogenblik dat zy den brief van Mr. herbert las, zo geheelenal vermeesterd door eene verscheidenheid van aandoeningen, dat zy 'er onder bezweek. Die zeer groote maate van aandoenlykheid, welke zy gepoogd hadt in haare Dogter te verminderen, deedt thans haare geheele ziel met de vervoeringen van blydschap aan; en zy ondervondt, in eene hooge maate, de waarheid, dat vreugde tot zekeren trap zegen is, doch daar boven zielsangst.
Verdrietig vielen haar de uuren, traag spoedden de minuten, eer de tyd aanbrak, op welken zy haare Dogter weder in haare armen zou drukken. In 't einde zag zy twee postchaisen naderen: doch zo sterk waren haare aandoeningen, dat zy van haar stoel niet kon opstaan. In de voorste zaten Sir charles en Mr. herbert; in de tweede eliza en de Man, aan wien zy gehuwd was. Sir charles hielp haar uit het rydtuig, en moest, haar ondersteunende, haar by Mevrouw lascllls inleiden. De uitgebreide armen der
| |
| |
Moeder stonden open om haar te ontvangen; zy riep, de wedergekeerde aan haar boezem drukkende, in driftvervoering uit: ‘Mag ik myn Kind eens weder omhelzen! Ach! myne eliza! gy zyt my waardiger dan het leeven! Maar ach! welke folteringen heb ik geleeden!’ - Eliza, beevende, en den boezem haarer Moeder met haare traanen besproeiende, sprak: ‘Elendige, die ik ben! Zeg my, myne dierbeminde Moeder! of gy het my wilt vergeeven? of gy my wilt kwytschelden een diep betreurd misdryf?’ - De aan haar vast kleevende Moeder antwoordde: ‘Ik vergeef het u van harten, en mogt myn zegen uw geluk en vrede verzekeren! - En gy, edward,’ dus vervolgde zy, de hand hemwaards uitstrekkende, ‘ik zal u voortaan als myn Zoon beschouwen; ik vind al myn leed en lyden ryklyk vergoed door deeze onverwagte ontmoeting, en myne dankbaarheid aan Sir charles zal niet dan met myn leeven eindigen.’ - Sir charles hernam hier op: ‘Het woord dankbaarheid klinkt niet wel tusschen Vrienden; en onder deezen hoop ik dat gy my voortaan zult rangschikken. Dit jonge paar heeft goedgevonden, onze belangen één te maaken; wy moeten, zo veel in ons is, toebrengen om hun geluk te voltooijen.’
In verdere gesprekken op dien dag nam Sir charles de gelegenheid waar, om Mevrouw lascells te onderrigten, dat hem voor zynen Zoon een aanzienlyke post in het Bewind was toegezegd; doch dat hy wenschte, dat deeze, op de Universiteit, daartoe den noodigen rang beklom, en het dus voor edward noodig zou weezen, na Cambridge weder te keeren, binnen den tyd van eene maand; doch dat hy, van heden af, vyfhonderd Ponden bestemde voor zyne Behuwd-dogter. - Woorden kunnen niet uitdrukken wat Mevrouw lascells gevoelde: haar geluk beklom zeker, deezen dag, het hoogste toppunt: zy was toen te eenemaale onbewust van den aart en de neigingen haars Behuwd-zoons; en, in die onkunde, zag zy voorwaards elkander steeds opvolgende tooneelen van aardsch geluk.
(Het Vervolg ter naaste gelegenheid.) |
|