Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 272]
| |
Nader caracter en levensberigt van den vredelievenden Antoninus den Vroomen. Uit Beauvais.Aan de Redacteurs der Algemeene Vaderlandsche Letteroeffeningen.
Myne Heeren!
De prys, welken de Heer hanewinckel, by zynen Brief van den 18 October, (No. 14 van Ul. Maandwerk voor 1803.) op myne geringe schets van antoninus wel heeft gelieven te stellen; de eerwaardige wyze, waar op ZEW. daarin myne spelende gedagten beäntwoordde; de dankbaarheid en achting, welke ik ZEW. deswegens verschuldigd ben - noopen my, nog dit weinige hier by te voegen. Het zal de gissing van den Eerw. hanewinckel, zoo ten aanzien van de betekenis der Keerzyde, als van de vinding zelve, van den onlangs, te Cuyck by Grave, opgedolven antoninus-Penning, allezints rechtvaardigen, en dien antoninus-Penning dus, in alle opzichten, als eenen Penning der overwinning, bevestigen. Antoninus (deelt de beroemde oudheidminnende beauvais mede) was welgemaakt, hadt een eerbiedwekkend uiterlyk, en geleek numa pompilius, naar ziel en lighaam. Hy bezat veel verstand, veel geleerdheid, veel welsprekenheid. Bedaard van aart, was hy zich zelven altyd gelyk; vriendelyk, zagt, deelnemend, geneigd om ieder wel te doen, vloog zyne goedheid de wenschen van anderen vooruit, en overtrof dezelve gaarne. Zyne blanke hoedanigheden waren zonder zwarte feilen; geen vuile laster benevelde zyne schoone verdiensten; men noemde hem: de Vader der Deugden. Hy verkeerde met zyne Vrienden, als met zyns gelyken. Hy noodigde ze aan zyne tafel, en ging by hun te gast. Eenvouwig was hy in zyne kleding; weinig behoefde hy in zyne vertrekken; gemaatigd ging het aan zynen disch toe. Hy leefde van de inkomsten van zyn vaderlyk Erfdeel, en beschikte nog een gedeelte van dien voor ongelukkigen. Zyne zeden waren ingetogen, hoe zeer hy niet ten volle van minneneiging was vry te pleiten. Onder deszelfs vaderlyk bewind heerschte 'er een zeldzaame Vrede binnen zyn gebied, en de Voorzienigheid stortte zegen in volle maate over zyn bestuur. Hy regeerde met eene wysheid, het volmaaktste, tot dien tyd ondervonden, verre overtreffende; in zoo verre, dat het Romeinsche nageslagt meêr zynen naam, dan dien van eenige Romeinsche Godheid, eerbiedigde. By | |
[pagina 273]
| |
het aanvaarden van het gewigtig Roer, beval antoninus, den geringsten en den aanzienlyksten der Burgeren gelyk regt te doen wedervaaren. Omzichtig in zyne keuzen, stelde hy niemand te werk zonder verdiensten. Op eigene kosten liet hy de verwoestingen, door den Tiber veroorzaakt, herstellen, en de gesloopte Steden van Gallien en Azien herbouwen. Hy volhardde in meêr dan éénen kryg tegen de Britten, den Germanier en den MauritanierGa naar voetnoot(*), en volbragt dezelven gelukkig. Onafhankelyke Staaten namen hem tot Scheidsman hunner geschillen; anderen onderwierpen zich, vrywillig, aan zyne wysheid. Koningen kwamen, binnen Romen, zyne verhevene deugden bewonderen; hy vestigde, van binnen Romen, nieuwe Koningen op vreemde zetels. Verstoken van het Licht des Christendoms, oeffende hy nogtans Christelyke Pligten, en liet, door Brieven aan de Wingewesten van Azien, den vervolgyver perk stellen, die den ondergang van den Christen bejaagde. Antoninus eindelyk (één der zestig Keizeren ongeveer, welke van het driehonderd-tal, dat 'er regeerde, eenen geweldigen dood ontging, en misschien de eenigste onder allen van eene onbesproke deugd) ontsliep vreedzaam in zyn Paleis, den 7 Maart 161, in het vyfënzeventigste jaar zynes ouderdoms, naa eene Regering van tweeëntwintig jaaren, zeven maanden en zesëntwintig dagen. Die Prins hadt het byzonder geluk, van noch het bloed der zynen, noch dat van uitheemschen, te vergieten. Men betreurde hem, als den Vader der Romeinen, als den Bescherm-engel van het Ryk; en de Raad, naa hem vergood te hebben, gebood ieder Huisgezin, het Standbeeld van antoninus in zyne wooning te plaatzen. - De groote antoninus, mag ik 'er byvoegen, hadt een veel vaster Standbeeld in de harten van alle weldenkenden! Daar naa laat beauvais eene Lyst van de antoninus-Penningen en derzelver Pryzen, met behulp van den grooten barthelemy opgemaakt, volgen; waaruit blykt, dat dezelven in getallen zyn: ettelyke zeldzaam, naar gelang der keerzyde: en dat, in zynen tyd ten minste, de zeldzaamste van allen was, een Grieksche van zilver, op die zyde voerende het Hoofdbeeld van den Koning remetalius; welke Penning zich in het Cabinet van het Hof van Spanje bevond en op honderd Fransche Livres geschat wierdt. De onderhevige antoninus-Penning nu, naa eene naauwkeurige bezichtiging en vergelyking, in eenen gadeloozen Penningschat, by den Penningkundigen Heer van damme, een reeds bekenden, maar door den tyd zeer gesleten, | |
[pagina 274]
| |
Overwinnings-Penning bevonden, en daar by, voorzien van niets geleden hebbend Bywerk (geschikt tot Krygs-eeretekenen) in een ongeschonde Medaillon van gaaf, ander en nieuwer goud, met en beneffens een verdwene Zwaard en eene verrezene rood-aarden Urne, gevonden zynde in die streeken van het voormaalig Menapien, welke aan den linker Maasoever gelegen, onder antoninus - zoo al niet, volgens flinius en tacitus, die ruim een Leeftyd vroeger bloeiden, mede door Duitsche Volkeren bewoond wierden - dan ten minste een gedeelte van het Gallisch Belgien uitmaakten, en zeer zeker niet tot het Grondgebied der Batavieren behoorden (cluver. Introd. ad Geograph. Lib. 2. Cap. 12. Num. 1 & 5): zoo zoude, overeenkomstig de stelling van den Eerw. hanewinckel, ter plaatze der vinding, een Romeinsch Veldheer kunnen begraven geweest zyn, en zullen, ten minste, zeer zeker, Romeinsche Legerbenden mede in die streeken zich hebben opgehouden, al hadden ook dergelyke Legerbenden het Grondgebied van den Cynsbaaren Bataafschen Bondgenoot, onder Keizer antoninus pius, niet betreden; het welk men daarenboven, zoo de ondervinding leert, zeer gewaagd, als onbetwistbaar, zoude willen staande houden. Wordt het my vergund, in navolging van anderen, voorstaande Schets van dien antoninus, door het aanbrengen van eenige schaduwtrekken, nog beter te doen uitkoomen; hoezeer dienen dan daar toe niet deze weinigen van eenen nero, die, zeventig jaaren, meer of min, vroeger, op den onbegrensden Rykszetel van het Oosten en Westen verheven, nimmer het zelfde kleed tweemaal gebruikte; nooit minder, dan met een gevolg reedt van duizend Wagens, welker Muilezels met zilveren hoeven beslagen waren; wiens Roofzucht, met de Praalzucht noodwendig stygende, ten stelregel hadde: Alles ons en niemand iets; die Moeder, Opvoeders, Echtgenooten, de naasten zyner Bloedverwanten, om het leven bragt, en, te regt, als den Vader der uitgezogtste Wreedheid vereeuwigd, aan het Menschelyk Geslagt maar één Hoofd wenschte, en zich zelven den wellust van het te vermorzelen; Romen baldaadig liet in den brand steeken, om, van eenen Tooren, zich in het schouwspel te vervrolyken en den Nagt van Troje's ondergang voor te stellen; daar naa den Christenen die misdaad aantygde, en dezelven, onder dat voorwendzel, het eerst onbarmhartig vervolgde; eindelyk, den Burgerkryg verwekt hebbende, zyn eigen Beul wierdt, om niet onder Beulshanden te sterven; terwyl een kortstondig-Vryheid-ademend Volk zynen Dood, als dien van eenen Slaaven-Beul, zelf het Slaaf-Dier van de laagste Driften, in zege vierde. - Ook van dit Monster zyn 'er, in alle de Metaalen, Penningen in getallen aanwezig! | |
[pagina 275]
| |
Met erkentenis en boogachting, maat geen den minsten Penningschat, zal ik my verder nedrig de vryheid geeven te verblyven UL. bestendige Voor het laatste als φιλαρχατος. Venlo. |
|