| |
Aandoenlyke gebeurtenis, geduurende den jongsten burger-oorlog in Ierland voorgevallen.
(Uit het Fransch.)
De Oorlog is iet verschrikkelyks, en de Burgerkryg de verschrikkelykste van alle Oorlogen. Wy weeten 'er iets van; en evenwel moet men zich niet verbeelden, dat in ons Land de Burger-oorlogen erger geweest zyn dan elders. In het vak der gruweldaaden is 'er geene Natie, die geregtigd is om aan eene andere veel verwyts te doen.
Eene Iersche Dame, die zich onlangs te Parys bevondt, verhaalde, dat zy, om de rampen te ontvlugten, met welke, nu vier jaaren geleeden, haar Vaderland bezogt wierdt, zich na een haarer Landgoederen in de Provincie Cornwallis hadt begeeven. Genoodzaakt om Ierland te verlaaten, hadt zy zich op den kortstmogelyken afstand van daar verwyderd.
Terwyl zy, op zekeren morgen, onder den lommer van het hoog geboomte voor haar huis zat, kwam een man, in gescheurd krygsgewaat gekleed, draagende een' zak op zyn' rug, en met moeite voortgaande, haar om een aalmoes vraa- | |
| |
gen. Hy hadt eene wondo, zeide hy, die hem belette verder te gaan, en moest van vermoeidheid, pyn en gebrek sterven, indien men zich zyns niet ontfermde.
De Dame nam hem in huis, en deedt hem een bed aanwyzen in eene soort van koornschuur, die op eenigen afstand van haar huis stondt: want zy hadt een kwaad oog op hem. Niet lang, egter, leedt het, dat zy overtuigd wierdt, dat zyn hart beter was dan hy zich uitwendig vertoonde; de zorge, die voor hem wierdt gedraagen, verzagtte het woest voorkomen, welk het ongeluk meestal op het gelaat drukt. Hy gaf aan zyne weldoeneresse te kennen, dat hy een Deserteur uit het Engelsche leger in Ierland, en door een Sluiker 's nachts te vooren op de kust van Cornwallis was aan land gezet. - ‘Maar waarom zyt gy gedeserteerd?’ - Ik heb een afgryzen van deezen Oorlog, was het antwoord. Liever wil ik my laaten gevangen neemen en doodschieten, dan te rug keeren. Ach! zoo denk ik vooral, zints hetgeen my laatst is bejegend .... Thans viel zyn gelaat op zyne beide handen, en de traanen gudsden heen door de vingeren.
Alwat Ierland betrof, was belangryk voor de Dame; zints twee jaaren pynigden haaren geest de rampen haarer landgenooten; doch hoe grievende voor haar dat schouwspel ware, zy konde 'er haare gedagten niet van aftrekken. Leevendig wierdt haare aandoenlykheid door de laatste woorden des Soldaats geroerd; niet terstond, maar allengskens vernam zy van hem een Verhaal, welk zy, zedert, op het papier gesteld, en my heeft medegedeeld. Zie hier dat Verhaal, in des Soldaats eigen woorden.
Ik was in dienst, en myn batailjon wierdt, voor omtrent drie maanden, na Ierland gezonden, om de rebellen t'onder te brengen. Ik bedagt niet, toen ik de wapens opvatte, dat men my zou dwingen, myne medeburgers te dooden: want ik ben van oordeel, dat de Ieren onze broeders zyn. Ik meende geroepen te zyn, om het Engelsche gebied, en niets anders, te verdeedigen. Maar in dit vrye land doet men niet 't geen men wil!
Welhaast zetteden wy te Dublin voet aan land. Aldaar wierd ik, nevens myne spitsbroeders, gebruikt, om menschen in de gevangenis te werpen, en anderen te gaan opzoeken. Voor 't overige, slegt gevoed, mishandeld, en verre van myne arme moeder.....
Op het gerugt, dat een aanzienlyk getal rebellen zich aan den kant van Waterford bevondt, wierdt myn batailjon tegen dezelve afgezonden. Naar gelange onze bende voortrukte, waren wy genoodzaakt, onze behoedmiddelen te verdubbelen. Indien een van ons zich een weinig van de anderen verwyderde, wierdt hy door de muitelingen gedood,
| |
| |
die het geheele land besloegen, zich in de boerenwooningen versterkten, en agter de hooibergen in hinderlaage lagen. Wy oeffenden weêrwraak; alle boeren, die ons ontmoetten, schuldig of niet, wierden vermoord.
Op zekeren dag (niet zonder traanen kan ik 'er aan denken) ontmoetten wy een kind van tien jaaren, draagende een pot met soep, ongetwyfeld om dezelve na zynen broeder of vader in het leger der muitelingen te brengen. Naa de soep op den grond te hebben geworpen, vraagden onze Officieren aan het kind, waar de muitelingen waren; doch het wilde niet antwoorden. O! ik kan niet zeggen, wat al mishandelingen het leed. Kortom, het kind liet 'er het leeven.
Niet lang leedt het, of wy ontmoetten de hoofdbende der muitelingen, en wy wierden handgemeen. Wy hadden de overhand; veelen van hun sneuvelden; de overigen namen de vlugt. Het waren meestal boeren van allerlei ouderdom en wapenrusting, aangevoerd door lieden van betere opvoeding, door Artzen, Priesters en Advokaaten. Nooit gaven onze Soldaaten lyfsgenade; de dooden plonderden zy uit. Wat my belangt, ik maakte my meester van een zilveren horologie van iemant, welken ik voor een landman aanzag, met wien ik lang worstelde, en dien ik eindelyk dood ter aarde velde.
Op deeze woorden verschrikte de Dame. ‘Dat was eene yslyke daad!’ - Helaas, Mevrouw, 't is de Oorlog! Maar ik wierd genoeg gestraft!
De muitelingen, ging hy voort, die slegts verstrooid waren, keerden tegen den avond te rug. Zy overvielen ons, en richtten eene schroomlyke slagting onder de onzen aan. Hier ontving ik deeze wonde. En ik weet niet, hoe ik 'er niet straks het leeven by inschoot. Ons volk wierdt zeer lang vervolgd; dit was myn behoud: want de vyanden hadden geen tyd om my af te maaken, en s anderendaags waren zy wel dertig mylen verwyderd.
De eerste straalen der zonne deeden my eenigzins bekomen; en, hoe verzwakt ik was, had ik, egter, nog kragts genoeg om my na eenige boerenhutten te begeeven, die niet verre van my stonden. Dewyl 'er geene mannen meer in het land waren, hoopte ik, in weerwil van myn krygsgewaat, dat men my niet zou dooden; maar toen ik kort by de eerste hut was genaderd, zag ik duidelyk dat eene vrouw met een snaphaan op my mikte: de kogel ziste langs myne ooren. Een drooge sloot, waarin ik op handen en voeten kroop, behoedde my voor een tweede schot. Door een langen omweg vermydde ik deeze gevaarlyke plaats. Om my voor dergelyk een gevaar te behoeden, keerde ik myn kleed het buitenste na binnen, en zette mynen moeilyken togt voort, water zoekende: want ik had de koorts, en smagtte
| |
| |
van dorst. Geen droppel water vindende, en eene eenzaame wooning ziende, besloot ik, my aan alle de gevaaren, die my dreigden, aldaar bloot te stellen. Ik beval myne ziel aan God, en riep met eene smeekende stemme aan de deur: Heb medelyden met een armen gekwetsten Engelschman!
Eene vrouw kwam, niet zonder veel schrooms, ten voorschyn, welhaast gevolgd van eene volwassene dogter en twee veel jongere kinderen. Zy waren zeer beangst: want de uitslag van het gevegt, in den voorgaanden avond, was haar nog onbekend. Helaas! myne goede menschen, zeide ik, gy zoudet nog benaauwder zyn, indien de Engelffen overwonnen hadden. Zy worden agtervolgd.
Op deeze woorden hieven de moeder en haare drie kinderen eenpaarig haare handen hemelwaarts, en riepen: God zy geloofd! - Doet my geen kwaad, vervolgde ik; ik verzeker u, dat ik geen lust had om u te komen beoorlogen. Wy zyn slegts in dienst genomen om de kusten te verdeedigen; maar onze bevelhebbers hebben ons, goed of kwaadschiks, tegen de goede lieden hier te lande doen optrekken.
Vrees niet, zeide de vrouw tot my, op een' toon van goedwilligheid, met droefheid gemengd; gy zyt elendig: myn arme man, die in ons leger is, is 't misschien niet minder. De goede God zal het goede, welk wy u doen, op eene of andere wyze vergelden. Spoedig, ketty, water, linzen. - Spoedig gehoorzaamde ketty; het ontbrak haar niet aan plukzel; met het maaken daar van waren zy den geheelen nacht bezig geweest.
Bekommer u niet over uwen man, zeide ik tot de moeder; hy is verre van hier, onder de vervolgers van ons leger. Ik geloof niet, dat 'er aan uwe zyde een enkel man is gevallen. - Een straal van vreugde flikkerde in de oogen der goede moeder, terwyl ik aldus sprak. Myn papa, riep een kind van zes jaaren, zal welhaast t'huis komen! - Hy is onze eenige steun, vervolgde de moeder, de steun van onzen ouden vader, die daar boven te bed ligt, en van nog een dogtertje, dat nog zuigt en thans slaapt. Wy hebben, wel is waar, nog een anderen zoon van goede verwagtinge; hy is slegts elf jaaren oud, en zynen vader van grooten dienst ... ‘Waarom zie ik hem niet hier?’ - Ach! antwoordde de moeder met eene zucht: voor drie dagen ging hy na het veld, om aan myn man eenigen lystogt te brengen. Zints dien tyd heb ik niets van hem vernomen ....
Eene rilling ging my door de leden, op de gedagte, dat dit, veelligt, het vermoorde jongetje was. Ik liet het niet blyken; doch verbeeld u myne droefheid, toen de byzonderheden, door de moeder vermeld, my deswegen geenen twyfel overlieten!
Zy bemerkten myne ontroering niet, en zetteden my de
| |
| |
soep voor, ten dienste van het hoofd des huisgezins gereed gemaakt; men voegde 'er een stuk ossenvleesch en eene teuge jenevers by.
Naa verloop van twee dagen vond ik my in staat om mynen weg te vervolgen. Ik nam afscheid van myne weldoeners, niet om na myne bende, maar, indien het mogelyk ware, na myn vaderland te rug te keeren. Myn gewaat maakte my verlegen; een Engelschman liep, in deeze omstandigheden, hier te lande groot gevaar. Ketty en haare moeder waren my in myne vermomming behulpzaam.
Goede God, zeiden ze, terwyl zy daar mede bezig waren, patrick blyst wel lang uit! Nooit is hy, in deezen tyd, zoo lang afweezig gebleeven. - Mogt hem niets zyn overgekomen!
Zoo dra myn gewaat gereed was, nam ik afscheid van het gezin, aan 't welk ik myn leeven was verschuldigd. Met loedweezen scheen my de goede vrouw te zien vertrekken, en iet kwaads voor my te vreezen. Zy wees my den weg, en langs welke omwegen ik den zeekant konde bereiken. Aldaar, zeide zy, zult gy zekerlyk visschers of smokkelaars vinden, die u na Engeland kunnen overbrengen.
Zoo veel goedheids deedt my traanen storten. Ik wilde myne dankbaarheid betoonen, doch vond my daar toe buiten staat. - Neen, zeide ik haar, ik wil u niet verlaaten, zonder u een blyk myner dankbaarheid te betoonen. - Thans greep ik myn' zak, dien ik reeds over myne schouderen had gehangen. - Niets, hoe gering ook, wil ik uit dit goede land wegvoeren. Ik heb daar iets, 't welk ik aan een ongelukkigen heb ontnomen, dien ik in den stryd gedood heb. Het regt des oorlogs schonk het my; dat het ten minste de schuld myner erkentenisse betaale! - Nu haalde ik het zilveren horologie ten voorschyn, en gaf het haar.
Groote God! groote God! riep de vrouw: het horologie van myn man! gy hebt myn' man gedood! - en zy viel ter aarde. De kinderen snikten. Allen sloegen op my een vreeslyken blik; ik zelf liep als een krankzinnige in de kamer rond. - Monster, riep zy, toen zy eenigzins was bekomen, geef my myn man, en aan de kinderen hunnen vader weder! - Ik stamelde eenige verontschuldigingen; maar wat was zulks in omstandigheden als deeze? - ô Myne ketty! ô myne anna! en gy kleine elendeling! sprak de moeder, hen met traanen besproeiende; gy allen zult van honger sterven!
Neen, 't zal niet gebeuren, riep ik, dat myn bloed door u zal gestelpt zyn, terwyl ik het uwe deed stroomen! - en scheurde meteen het verband van myne wonde. De vrouw, dit ziende: wat begint gy? roept zy: zal ik mynen echtgenoot in uwe wonden wedervinden? - spaar uw leeven; 't is een
| |
| |
getuige, die voor ons by God zal spreeken: gaa heen; want de schim van myn man staat naast u, en doet my schrikken! -
Ylings verliet ik dit huis, nog meer te beklaagen dan toen ik 'er binnen trad. |
|