Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhaal van eenen tocht na den top van de piek van Teneriffe, in eenen brieve van L. Cordier, mynwerker, aan C. Devilliers, junior.Santa Cruz, op Teneriffe, May 1. 1803.
Waarde Vriend!
Ik heb myn zevenden aardrykskundigen Tocht geëindigd door een allerbelangryksten uitstap. Ik had met neergard de uitgebluschte Volcanos in het midden van Frankryk onderzogt. In de Pyrenees en Catalonia ontdekten wy de verbaazende overblyfzels van de oude beddingen des aardkloots, en de wyze, op welke zy overdekt zyn door laatere beddingen, welke de voetstappen behelzen van eene oude organisatie des aardbodems, geen gelykheid hebbende op de tegenwoordige. - Ik vervolgde deeze waarneemingen in de binnenste | |
[pagina 255]
| |
deelen van Spanje, in de Sierra-Morena, tot de beroemde Straat van Gibraltar, waar myne gissingen over de geweldige omkeering, welke de laatste gedaante van het Vasteland daarstelde, een nieuwen graad van waarschynlykheid ontvingen. Ik had meest alle soorten van beddingen ontmoet, welke in de zamenstelling onzes aardkloots voorkomen; rotszout, bitumen, en zwavel. Ik had my een denkbeeld gevormd van eenige dier gedenkwaardige tydperken, waarin de Natuur de sterke kragt, welke zy voorheen bezat, in scheppen en verdelgen, in op te heffen en neder te drukken, om onze Planeet in derzelver tegenwoordigen staat te brengen, gebruikte. Het bleef voor my over, te treeden in een dier heiligdommen, in welke zy, om zo te spreeken, gegaan is, naa haaren arbeid volbragt te hebben, waar haare werkzaamheid van tyd tot tyd weder opkomt, en proeven van aanwezen oplevert, sterk genoeg om schrik en verwoesting by ons aan te richten. Stemt gy met my niet overeen in gevoelen, dat het daar alleen is, waar iemand in staat kan zyn, om, door overeenkomst, of by afleiding, de soort en de kragt der middelen op te maaken, welke zy moet te werk gesteld hebben in de vroegste tydperken? - De hoop om eenige kundigheden op te doen, het Atlantide betreffende, bepaalde myne keuze. En, in de daad, kon ik ergens beter waagen, gissingen te vormen, betreffende het bestaan van dat land, zo beroemd en zo betwist, dan op de Piek van Teneriffe? Wy vertrokken van Cadix op den 4den April, en hadden eene vermaaklyke reis. Een Haai, twee Schildpadden, en eene soort van Walvisch, waren de eenige voorwerpen, door ons ontmoet. Ik deed eenige naspeuringen, doch zonder vrugt, op de phosphorike lichtjes in zee des nagts. Op den 11den van gezegde maand betrad ik, met volvuurige begeerte ter ontdekkinge, een grond, veelal den Natuuronderzoekeren onbekend. Ik zag met vermaak den Palmboom, de Katoenplant, den Cactus, den Koffy- en Banana boom, te midden eener groote verscheidenheid van andere, die ik geheel niet kende; den Olyfboom van Madera, Olea Madeirensis; den boom, van welken men Draakenbloed krygt, Dracena Draco; de Convolvulus Floridus, en het Lignum Rhodium, waarvan men kostbaar Roozenhout bekomt, en eene onnoemelyke hoeveelheid Euphorbias, onder welken de | |
[pagina 256]
| |
Euphorbia Canariensis en de Euphorbia Mauritanica myne aandagt ruim zo veel trokken, als de breede driehoekige aangezigten en de geele kleur der Inwoonderen des lands. Wat de tegenwoordige Inwoonderen betreft, het valt gereed te ontdekken, dat hun bloed gemengd is met dat der oude Eilanderen. Ik heb zodert gedagt, dat het eene straffe der natuur mogt weezen, die zich bediende van den onbetembaaren wellust der overwinnaaren, om de herinnering hunner wreedheid te bewaaren, door in de gedaante hunner afstammelingen de trekken te drukken van de Guanches, die zy zo wreedlyk uitdelgden, en tot zo gering voordeel. Den 15den bevond ik my op de Noordkust van het Eiland. Myne werktuigen waren in orde gebragt 's morgens ten negen uuren, en ik had alle hinderpaalen weggenomen, die eene kwaalyk gegronde meening hadt daargesteld tegen myn voorneemen om de Piek zo vroeg in 't jaar te beklimmen. Ik moet hier herinneren, dat twee Heeren in 't Gevolg van Lord macartney, in de maand October des Jaars 1792, niet konden slaagen in het beklimmen, uit hoofde van de koude en de sneeuw; en dat, nog laater, Capitein baudin gevaar liep van aldaar om te komen in de maand December. Niemand der Reisgenooten hadt lust my te vergezellen. Ten zes uuren in den morgenstond van den 16den verliet ik de Haven van Orotava, vertrouwende op het schoone weêr, en nog meer daarop, dat ik gewoon was aan sneeuw en ys op hooge bergen. Ik had met my een Gids, een Muilezel, belaaden met eeten en drinken, en een Muilezeldryver. De Piek is gelegen op het Zuidlyk gedeelte des Eilands, op eene hoogte, die meer dan 1100 Toises boven het oppervlak der zee verheeven is. De dag werd besteed in het beklimmen van het benedenste gedeelte van de Piek. Minder tyds kon men niet besteeden, om van de Keerkring-hette in de koude van het ys des Poolcirkels te komen. Wy trokken vyf uuren lang over kleine hoogten, bedekt met het rykste en weelderigste groen. Alle de gewassen in bloem waassemden de lieflykste geuren uit, en de zagtheid der lugtsgesteltenisse was gelyk aan de aangenaamheid der lugt. Te deezer gelegenheid kon ik niet nalaaten voor mynen geest op | |
[pagina 257]
| |
te roepen tasso, armida, en de aangenaamheden der Gelukkige Eilanden van ouds. Wy bevonden ons langen tyd in het midden van een onmeetlyk Laurierbosch, en een groot soort van Heide, welker fraaije steelen eene menigte van witte bloemen droegen. Pynboomen kundigden ons daarop een schraaler grond aan, doordien dezelve hooger gelegen was. De Pynboomen werden welhaast gevolgd door eene groote soort van Brem, Spartium Supranubium, die zeer hoog op blyft stand houden, waar de schraale boschjes verspreid zyn ever een hoop Scoriae, of vlakten van Volcanisch Zand, alleen vermengd met eenige Moschplanten, de plaatsbekleeders uit het groeiend ryk in de dorste woestyn, welke men zich kan verbeelden. Wy hielden stil op eene smalle zandige vlakte vol puimsteen, omringd door twee verbaazende stroomen van glasagtige Lava: eenige brokken van die Lava, geschikt in een halven cirkel, vormen hier de plaats, welke den naam draagt van Stauza de los Ingleses, waar wy den nagt doorbragten onder een allerschoonsten hemel. De Barometer stondt op ruim 19 Duimen, en de Thermometer op 4, 9 Graaden. - Volgens eene daar aan beantwoordende waarneeming aan de Haven gedaan, bevonden wy ons op 1529 Toises boven het waterpas der zee. Ik stond: zeer verwonderd, op die hoogte te zien, dat 'er Brem groeide, schoon in de daad zeer schraal. Een goed vuur, door ons aangestookt, beschutte ons voor de snydende koude. De nagt was aangenaam, de hemel onbewolkt, en 'er woei bykans geen wind. De kleur van het uitspanzel kwam my zeer donker voor; de starren flikkerden met een zeer helder licht, door welks behulp wy zeer flaauw waarnamen de donkere nevels, die alles beneden ons overdekten. Ik rees dikwyls op, om den Thermometer waar te neemen, en bragt veel tyds door met de bekoorelykheden te genieten van een zo zeldzaam en schoon tooneel. Verheven tot die hoogte in den dampkring, gerustlyk gezeten op dien grooten klomp van rookende ruïnen, op zichzelven staande, in 't midden van den Oceaan, alleen waakende, te midden van de stilte der Natuure. Ik bewonderde met een godsdienstig ontzag den grootschen slaap der Natuure; ik haalde het voorledene in mynen geest op, en wagtte, zonder ongeduld, het uur af, waar op ik voldoening zou verschaf- | |
[pagina 258]
| |
fen aan myne nieuwsgierigheid, welke my zo verre gebragt hadt om een der oudste Volcanos op den aardbodem te bezoeken. Een vierde uur van vyf uuren viel de Thermometer tot drie graaden beneden zero. De dageraad brak aan, en ik toog met mynen Gids op weg. De hoogten zyn steil, en gevormd van hoopen brokken, die de oude uitbarstingen overdekken. Wy moesten by aanhoudenheid klimmen over groote stukken Scoriae en glasagtige Lava, zeer scherp en ruw. De sneeuw, opgchouden in de spleeten tosschen de Lavastroomen, was gelukkig vast. Ik bediende 'er my van, om van tyd tot tyd op eene min moeilyke wyze te klimmen. Den top naderende, vonden wy niets dan Puimsteen, en viel het voortgaan zeer moeilyk door de schuinte en het wegrollen. Zonder snel voortgegaan te zyn, bereikten wy, naa drie uuren klimmens, den top van de Piek. In den bodem te zien van den Grater toen agter my, en den onmeetlyken gezigteinder te beschouwen, was het werk van één oogenblik; de vervulling te genieten van een ontwerp, zints zo lang gevormd, het werk van eene seconde. Het eerste, myn waarde devilliers, was zeker het laatste waardig. Wanneer myne eerste driftvervoering bedaard was, verzekerde ik my van een stand op den hoogsten top. Het is onmogelyk, den Crater om te gaan; men moet aan de Noordzyde, by welke men opgeklommen is, blyven. Het kwam my best voor, myne werktuigen iets laager te brengen, om ze te beschutten tegen de zwavelagtige dampen, welke de wind boven den Crzter doet zweeven, eer hy dezelve wegvoert. Toen ik na myne verkoozene standplaats te rug keerde, liet ik myne Vlag waaijen, om myne welgeflaagde beklimming van de Piek aan myne Vrienden in de Haven van Orotava bekend te maaken, en ik deelde hun bedaard, door afgesprooke tekens, de waarneemingen mede, welke ik gedaan had. Een damp duidde aan den gezigteinder aan, de scheiding van zee en lugt, vormende een onmeetlyk volkomen cirkelrond. Uit de effene oppervlakte van dit waarlyk eindloos vlak reezen de Eilanden Ferro, Canary, Gomera en Palmo, die scheenen zamen te schoolen rondsom dien ontzaglyken klomp, welke boven dezelve uit- | |
[pagina 259]
| |
steekt. Elk deezer Eilanden was vercierd met een strook ligte wolken, die zich verscheide mylen Noordoostwaards uitstrekten, in eene richting tegen den Passaatwind overgesteld. De Zon, thans naby den Keerkring, verspreidde zagtlyk het schitterendst licht over de wateren van den Oceaan. De dampkring was zo zuiver en zo doorzigtig als bedaard. Myn oog was egter niet sterk genoeg, om de Eilanden Fuerte-Ventura en Lanzarotta te onderscheiden; iets daarvan deedt zich op aan den gezigteinder, op het oogenblik van het opgaan der zonne. Maar ik zag onderscheiden alles rondsom my, en, met de beroemde plaats van plato in de hand, was ik in staat om te onderzoeken, of ik stond op de overblyszes van het Atlantide. Deeze naspeuring stondt in een natuurlyk verband met de algemeenste waarneemingen; doch ik bevond weihaast, dat dezelve alleen 'er een gevolg van moest weezen. Ik verkreeg, in gevolge alle de proeven, welke ik kon verlangen, de duidelyke onderscheiding, welke ik reeds gemaakt had, van twee rangen van Volcanische stoffen. De hedendaagsche of nieuwe Lava is opgeworpen te midden van de overblyfzels van een oud stelzel van uitgeworpe stoffe veel ouder, de onmeetlyke brokken van welke het geraamte van het Eiland vormen, en de verhevenheid ondersteunen, uit welke de Piek opryst. Derzelver grootste kanten, na den top gekeerd, ryzen meer dan 300 Toises boven alle de nieuwe voortbrengzels. De afgebrookene zyden vertoonen een reek, van dikke beddingen, meest alle zeewaards hellende, en beurtlings zamengesteld uit assche, volcanisch zand, puimsteen en vaste lava, dikwyls prismatiek, doorgaate lava en scoriae. - Eene onnoemlyk groote hoeveelheid van nieuwe uitbarstingen, die van de Piek nedergevloeid of uit de zyden ontstaan zyn, maaken eene menigte van onregelmaatige vooren, die rondsom de kanten van de oude klompen heen of 'er langs loopen, en zich in zee verliezen aan den West- en Noordkant. Meer dan een tachtigtal Craters zyn 'er verspreid door deeze hellingen, en vergrooten, met derzelver overblyfzelen, de verwarring, welke hier allerwegen schynt te heerschen. Met één woord, de onderaardsche werkingen hebben de blykbaare overblyfzels van derzelver vroegere werkzaamheid niet ontzien; zy zyn, op veele plaatzen, door de oude beddingen heen gedrongen, en nieuw | |
[pagina 260]
| |
uitgeworpe stoffen hebben zich vrylyk uitgebreid over derzelver afhellingen. Dit ond volcanisch stelzel strekte zich, vóór deszelfs verwoesting, veel verder uit: verscheide groote brokken, op zichzelven in zee staande, strekken daarvan ten blyke. Het is verwoest door kragten, gelyk aan die, welke de laatste valeyen op de vastelanden geopend hebben: zulks wordt beweezen uit de gedaante en den stand deezer ruïnen. Maar hebbe men die verwoesting tot een en hetzelfde tydperk te brengen? Ik hel over om te denken, dat zulks gesteld wordt in gevolge van waarschynlykheden, ontleend uit alle de daadzaaken, tot dat groote tydperk betrekkelyk. Ik zal niet in 't breede spreeken van alle die waarneemingen, welke geene op zichzelve staande mededeeling gedoogen; als het bestaan van den Lapis Obsidianus en den Petro-silex in de beeken, en den onbetwistbaaren overgang van den Lapis Obsidianus in Puimsteen. Myn stand was te gunstig, om 'er niet op alle mogelyke wyze voordeel van te trekken. Ik verbeterde door het kompas de groote Kaart, die lopes in 't licht gaf; ik herhaalde verscheide keeren de eenige proeve, welke ik op de magneet-naalde kon doen, naamlyk de miswyzing, welke ik meer dan vyf graaden na de Zuidpool vond. De uitbarstingen van damp, welke my van tyd tot tyd verwarmden, bragten my eindelyk in den Crater. Men kan 'er alleen in nederdaalen door drie uithoolingen; de randen zyn volmaakt steil aan den binnenkant, en hoogst aan de noordzyde; dezelve is van eene elliptische gedaante, en haalt omtrent 1200 voeten in den ommetrek, en 110 in diepte. Van de steile kanten nedergaande, bestaat de schuinte in eene sneeuwwitte aarde, welke zeer afsteekt by de schoone oranjekleur en den schitterenden glans der crystallen van zwavel, welke alle de nog vaste deelen bedekt. Deeze aarde komt voort uit de zwartste en hardste glasagtige en porphyritische Lava; dezelve wordt bestendig zagt gehouden door een vry heeten damp: men glydt derhalven eerder in den Crater neder, dan dat men 'er in afdaalt. Het geheel is nogthans vast, en het laagste gedeelte bestaat uit klompen, welke afvallen van de steile kanten, naar gelange die stoffen zich ontbinden, en in het binnenste nederstorten. | |
[pagina 261]
| |
De dampen, die in groote menigte, uit deeze klompen, opryzen, alsmede uit een onnoemelyk aantal spleeten, komen zeker uit eene diepte van verscheide mylen, en behielden eene groote maate van hette. De Thermometer, in een spleet gezet, rees schielyk tot 18 Graaden, en zou zeker hooger geklommen zyn, ware de pyp langer geweest. - Tot myne groote verwondering was die damp alleen zamengesteld uit zwavel en volstrekt smaakloos water. Ik zogt, maar te vergeefs, na eenig blyk van zwavel-zuur, soda, en hydrogeen gas. 't Geen my het meest verwonderde, was, dat ik digt by deeze omkorstingen van zwavel, in korten tyd gevormd, weezenlyke opal vond in dunne tepelagtige plaatjes. My van de ontdekking eener zo zeldzaame vorming verzekerd hebbende, klom ik na boven, om myne waarneemingen met den Barometer te voltooijen. Ik zal hier alleen de eerste vermelden; dewyl de overige my by berekening dezelfde uitkomst gaven, uitgenomen eenige kleine verschillen. Ten agt uuren, op den afstand van één en een halve Toise van den top, stondt de Barometer op 18 Duimen en 4 Lynen, en reaumurs Thermometer op 6,9 Graaden. Op het zelfde uur deedt de Heer little, een Engelschman, zyne waarneemingen aan de Haven, met de beste werktuigen, welker naauwkeurigheid vooraf beproefd was. Hy vondt den Barometer op 28 Duimen 5, 6 Lynen, en den Thermometer op 19, 9 Graaden: de standplaats was zeven Toises boven het waterpas der zee. De uitkomst van deeze waarneemingen, verbeterd volgens de wyze van de luc, en dan vermeerderd met agt Toises en een half, geeft de hoogte van de Piek 1901, 2 Toises boven het waterpas der zee. Dit is verre van de hoogte van tien Italiaansche mylen, daar aan toegeschreeven door ricciolo en kircher; en de laatstgemelde is niets, in vergelyking van de vyftien zeemylen, door thomas nicols als de hoogte opgegeeven. Waarom toch zyn de menschen genegen en gereed, om alles, wat groot en zeldzaam door de Natuur is voortgebragt, in fabelagtige wonderen te verkeeren? Verbeelden zy zich, dat zy, door al het vergrootende, in hunne berigten ingevlogten, de geringe verdienste, van ze gezien te hebben, vergrooten? Wat men verteld heeft, wegens de strengheid der | |
[pagina 262]
| |
koude, den flaauwen smaak van geestryke dranken, en de moeilykheid der ademhaalinge op de Piek, is niet naauwkeuriger. In 't kort, ik heb herhaalde keeren ondervonden, dat de denkbeelden, ten deezen opzigte, gansch vergroot zyn. Ik verzeker u, dat de koude zeer draaglyk was; dat de sterke dranken niets van derzelver kragt verlooren hadden; dat de Hydro-sulphurike dampenGa naar voetnoot(*) der ademhaalinge niet schadelyk waren; dat wy weinig ongemak van de dunheid of ylheid der lugt ondervonden, schoon dezelve ons noodzaakte, veelvuldige maalen op te houden, wanneer wy den top naderden. Wat, in de laatste plaats, gezegd en dikwyls herhaald is, door hedendaagsche Schryvers, ten aanziene van het vertoon van de schyf der Zonne, van den top der Piek te zien, mogen wy voor volstrekt valsch houden. Het genot van drie en een half uur vervloog schielyk. Dit was ongetwyfeld een korte tyd, in vergelyking van de agthonderd mylen, welke ik had afgelegd om dit gezigt te erlangen; maar deeze uuren, besteed op zodanig eene wyze als ik dezelve doorbragt, waren voor my van eene oneindige waarde, en zullen het altoos blyven. Ik had naauwlyks tyd, om de Haven van Orotava, by daglicht, te bereiken, en nog de stukken van alle de onderscheidene soorten van Lava op te zamelen. Ik was genoodzaakt, voor altoos, een der schoonste tooneelen in de Natuur te verlaaten, en ik klom af van deeze wydberoemde hoogte, dezelve, met wederzin, een eeuwig vaarwel zeggende. Wy daalden zeer spoedig na beneden. De Lava, die onzen weg vry moeilyk maakte, kruimelde weg onder onze voeten. Wy toogen schielyk voorby Las norices del Pico; eene plaats, op welke twee kleine lugtgaten onophoudelyk water en damp uitgeeven. De | |
[pagina 263]
| |
sneeuw, door de zon verzagt, was min gevaarlyk te betreeden; doch ik zonk 'er dikwyls tot myne knieën in: dit was niet zeer uitlokkend voor myn Gids, die het niet vertrouwd hadt daar op te gaan in het opklimmen, en die nu vreesde 'er geheel in te zullen wegzinken. Wy hielden voor een oogenblik stil digt by La Cuvea del Gelo. Dit is een van die wonderen by het gemeen, ten welken opzigte zo veele vertellingen loopen by de reizigers. Gy zult 'er u een denkbeeld van kunnen vormen, indien gy u een van die gewelven verbeeldt, welke de vloeiende Lava vormt, en die geborsten is juist boven eene groote holte, welker bodem gevuld is met sneeuw, ryklyk mer water gemengd: in den zomer is deeze plaats zomtyds droog. Een kwartier voor éénen kwamen wy te La Stauze, eenigzins vermoeid door het draagen myner zwaare verzamelinge. Onze kleine Caravane ging welhaast voort, maar met een min snellen tred. Tot dat oogenblik hadt de vaardigheid van onzen marsch, en de menigte der waarneemingen, my naauwlyks tyd gelaaten adem te haalen. Onder het nederklimmen had ik tyd om acht te slaan op alles, 't geen my het meest belangryk was voorgekomen; en het was toen alleen, dat ik genot begon te trekken van alles, wat ik gezien had. - In deeze voldoende rekening, welke ik voor myzelven opmaakte, ontdekte ik welhaast een misslag, hierin bestaande, dat ik geene pooging gedaan had, om my te verzekeren, of 'er iets opmerkenswaardigs bestondt beneden aan de Piek, aan de Zuidwest-zyde. Deeze misslag kon niet verbeterd worden. Gy zult welhaast zien dat het geen kleine was, en of ik denzelven agt dagen laater verbeterde. De staat van den dampkring was, zints den morgen, zeer veel veranderd. De wolken, nu vereenigd, vormden alleen eene beweeglyke bedding, gelykwydig met de hoogten, en die de wind voortdreef zonder dezelve te breeken: wy hadden geen tyd 'er door te komen vóór het ondergaan der zonne. De schuinte van den grond en de donkerheid maakten onzen tocht zeer moeilyk, tot dat wy de eerste wooningen bereikten, waar onze Gids welhaast eenige splinters van droog hout aanstak; wy vervolgden, daardoor voorgelicht, onzen weg, en kwamen 's avonds ten negen uuren aan de Haven van | |
[pagina 264]
| |
Orotava. Ik vond myne Vrienden ongerust wegens myn lang uitblyven. Zy hadden zeer onderscheiden de Vlag gezien, welke ik 's morgens uitstak. Ik heb geen tyd om iets meer te voegen by de schets van een der belangrykste reizen, die ondernomen kunnen worden door de zodanigen, die zich met het nagaan deezes Aardkloots bezig houden. Zints dien tyd heb ik niets verzuimd, 't geen kon strekken om myne waarneemingen te vermenigvuldigen of te bekragtigen. Ik heb de zonderlingste kundigheden verzameld, ten opzigte van de inwendige zamenstelling van meer dan zeshonderd der laatere uitvloeizelen van Lava. Wat zal 'er worden van onze veelvuldige stelzels ten aanziene van de Volcanos, indien het waarheid is, dat wy tot hier toe slegts kennis gekreegen hebben van het opperst gedeelte van derzelver uitwerpzelen, Scoriae en poreuse Lava? Dit is even 't zelfde als of wy over verschillende vogten wilden oordeelen, zonder iets daarvan gezien te hebben dan derzelver damp. De uitbarsting, die de Haven van Guarachio, in den Jaare 1706, verdelgde, ging van deeze byzonderheid vergezeld, dat de Lavastroom zestien mylen wegs in vyf uuren aflei, en eindelyk in zee stortte. Men kan zien, dat deeze zamengesteld geweest is uit prismatike Basalten, zwart en eenigzins poreus, met groote krystallen. De laatste uitbarsting viel voor in den Jaare 1798. Nieuwe monden, drie in getal, openden zich aan de schuinte van de verbaazende verlenging van het voetstuk van de Piek, aan den Zuidwestkant, 1270 Toises boven het waterpas der zee. Naardemaal de gedaante der bergen aan deeze zyde myne spyt, wegens het begaane verzuim, vermeerderde, deed ik alle poogingen om mynen misslag te verbeteren; en ik kan nu zeggen, dat van alle Reizigers, die vóór my geweest zyn, ik alleen gerustlyk drie uuren lang opklom, langs de schuinte van die verlenging. Toen ik de hoogte van 1600 Toises bereikte, bevond ik my op den rand van een zeer wyden Crater, by welken geen der bekenden in vergelyking komt: dezelve is ten naasten by een en een halve myl in den omtrek. Schoon zeer oud, is dezelve ten uitersten steil aan den binnenkant, en vertoont nog de kenmerken van het schriklyk geweld des onderaardschen vuurs. De Piek heeft zich | |
[pagina 265]
| |
verheven uit de kanten van deezen wydgaapenden mond. De onmogelykheid om den top van de Piek rond te gaan, of liever de gewoonte, welke de Reizigers hebben, om juist de voetstappen hunner voorgangeren te volgen, is ongetwyfeld de oorzaak, dat deeze zeer weetenswaardige byzonderheid tot duslange onbekend gebleeven is. Myne tweede beklimming van de Piek was niet alleen eene les; dezelve verschafte my, behalven myne naspeuringen, betreffende eene Uitbarsting, welke, ten Jaare 1705, te Guimar plaats greep, een aantal daadzaaken, van welke ik wel wenschte u verslag te kunnen geeven; maar ik moet my vergenoegen met u te verzekeren, dat weinige myner Reizen my zo veel voldoenings verschaft hebben als de tegenwoordige. - Ik genoot allen bystand en hulpe, welke ik kon verlangen, zo van byzondere Persoonen als van het Spaansche Gouvernement. Ik zal nimmer vergeeten het onthaal, my aangedaan door den Marquis de perlasca, den Gouverneur Generaal deezer Eilanden, en van den Marquis de casa caygal, die onder hem het bevel voert. |
|