Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag van de inwoonderen op het eiland Ceylon.(Overgenomen uit Mr. percival's Account of the Island Ceylon.)
‘Hebben wy, naar de jongste keurige Beschryving des Eilands Ceylon, 't zelve in verscheide opzigten doen kennenGa naar voetnoot(*), en een byzonder berigt van de Paarlvisschery gegeevenGa naar voetnoot(†), wy moeten onze Leezers, uit dat zelfde Werk, met de Inwoonders bekend maaken. Deeze voordragt zal onze Menschkunde uitbreiden. Dan wy treeden zonder verdere inleiding ter zaake; alleen nog aanmerkende, dat wy, 't geen van de Hollanders gezegd wordt, en onzen Landgenooten niet tot lof verstrekt, opgeeven zo als het door eenen Engelschman gezegd wordt, | |
[pagina 207]
| |
en het geheel voor zyne rekening laaten. Men kent de ingenomenheid der Engelschen met zichzelven, en hunne doorgaande gewoonte, om, wanneer zy hun eigen Landaart met den onzen in vergelyking brengen, die zeer ten nadeele van den laatstgemelden te doen uitvallen: den kundigen percival kunnen wy niet vrykennen van die voor- en tegen-ingenomenheid.’
De Bewoonders der Zeekusten van Ceylon zyn uit eene groote verscheidenheid van Menschen rassen zamengesteld. Te Columbo inzonderheid schynen de Inboorelingen van elk Land in Indie hunne vertegenwoordigers te hebben. In dit berigt zal ik my egter bepaalen tot de beschryving van die Rassen, welke zich bestendig op dit Eiland bevinden, en een aanmerkelyk gedeelte van deszelfs Bevolking uitmaaken; en vooreerst van de Portugeesen, Hollanders en Malaijers, die, zints langen tyd, zich hier, uit hoofde van Vermeestering, of van wegen den Koophandel, hebben nedergezet. Het Ras der Portugeesen zou men veelligt, uit hoofde van den naam, veronderstellen, afstammelingen te zyn van dat Europische Volk, welks naam zy draagen: doch zulks is in geenen deele het geval. De naam is, in de daad, ontleend van de verbasterde afstammelingen diens Volks, verwekt by Ceylonsche Vrouwen, die in grooten getale over het Eiland verspreid zyn, en zich in alle hunne andere Vastigheden van Indie bevinden. Maar en de zeden en de kleur van die oorspronglyke Indiaan-Portugeesen zyn nu gelykerhand verlooren geraakt onder dat Ras, 't welk tegenwoordig dien naam draagt. De tegenwoordige Portugeesen van Ceylon zyn een mengzel van de bastaard-naakomelingen, door de onderscheidene Europische Bezitters van dat Eiland verwekt by aldaar geboorene Vrouwen, vereenigd met een aantal Mooren en Malabaaren. Eene kleur, meer naderende aan het zwarte dan aan het blanke, met eene byzondere soort van kleeding, half Indiaansch, half Europisch, is alles, wat vereischt wordt om den naam van een Portugees te draagen. Dit slag van Volk wordt op alle Europische Vastigheden in Indie gevonden, bovenal die aan de Hollanders behooren, als die dikwyls huwelyksverbintenissen met de Inboorelingen aangaan. | |
[pagina 208]
| |
De gewoonten deezer Portugeesen verschillen van die der Mooren, Malabaaren en andere Mahomethaanen. Zy leggen 'er zich op toe om die der Europeaanen aan te neemen. Zy draagen hoeden, in stede van tulbanden; broeken, in plaats van de stukken doek, welke de andere Indiaanen om den middel slingeren, en tusschen de beenen zamentrekken. Het is tegenwoordig algemeen, dat een Zwart, die zich een hoed, schoenen, broek en vest kan aanschaffen, en eenige kundigheden van den Catholyken Godsdienst kan napraaten, na den tytel van Portugees dingt; eene onderscheiding, op welke hy zich niet luttel laat voorstaan. Schoon de zwarte Portugeesen in 't algemeen den Christlyken Godsdienst belyden en doorgaans Roomsch-Catholyk zyn, behouden zy nogthans veele Heidensche Gewoonten, en hun Godsdienst mag gezegd worden een mengzel van beide uit te maaken. Zy zyn 'er altoos op uit om hun Godsdienst zo wel als hun afkomst van de Europische Portugeesen af te leiden, schoon de naam bykans het eenige zy, 't welk zy van beiden behouden hebben. De Hollanders stonden toe, dat Priesters en andere Zendelingen zich onder hun vervoegden: veelen zyn 'er, die belydenis van den Protestantschen Godsdienst doen, en in de Hollandsche Kerk hun Godsdienst gaan verrigten. Over 't algemeen zyn zy iets schooner dan de Mooren en Malabaaren; doch die hierop in eenige aanmerklyke maate kunnen boogen, mag men aanmerken als afstammelingen der Hollanderen in laateren tyd: want het bloed der Europische Portugeesen is dermaate vermengd geraakt, dat 'er zich bykans geen spoor van opdoet. Kleuren van allerlei soort ziet men by het Mongrelisch Ras, van gitzwart tot flaauwgeel of taankleurig. Hun hair, 't welk zwart of donkerbruin is, draagen zy lang, en doorgaans opgebonden, tegen de gewoonte der Mahomethaanen. Eenige hunner Vrouwen zyn aartig, en worden wegens derzelver gestalte bewonderd. De Mannen zyn middelbaar van grootte, maager, lang, en niet welgemaakt. Veel leggen zy aan hunne kleederen te koste; zy zyn gesteld op den opschik; nooit gaan zy uit, dan naa hunne beste kleederen aangetrokken te hebben. Zy zyn lui, verraadelyk, verwyfd, driftig tot buitenspoorigheid; en zy hebben zo veel van het Character hunner Voorvaderen, op | |
[pagina 209]
| |
welken zy roemen, overgehouden, dat zy zich onderscheiden door een belachlyken trots. Gelyk de Europische Portugeesen, hebben zy altoos een lange reeks hoogklinkende Naamen, beginnende met Don juan, Don fernando enz. - Zy hebben geen geregelden Stam, tot welken zy behooren, en worden voor het slegtste Menschen-ras in Indie gehouden. Oorspronglyk een vermengd bloed, behouden zy alleen de ondeugden, welke de Characters hunner Voorouderen bevlekten. Zy vereenigen in zich alle de ondeugden der Europeaanen en Indiaanen, zonder eenige van hunne deugden over te neemen. De Hollanders, en, in de daad, de Europeaanen van elk ander Volk, behalven de Engelschen, die in Indie gebooren zyn, of daar woonen, verschillen veel in hunne zeden en leevenswyze van die in Europa. De Engelschen alleen behouden, onder welk eene lugtstreek of in welk land zy woonen, steeds de zeden en gewoonten van Groot-Brittanje; en, schoon de vooroordeelen van het Volk, waaronder zy leeven, en de aart der lugtsgesteltenisse, hun mogen noodzaaken tot eenige toevallige afwykingen, verliezen zy nimmer hunne aangeboorene geaartheid uit het ooge. De hoofdtrek van het oorspronglyk Hollandsch Character, welken de Hollanders op Ceylon behouden, is hunne gesteldheid op Tabak en Genever; in andere opzigten neemen zy de gewoonten en lustlooze hebbelykheden des lands over. Zy wenden geene poogingen aan om hunne kundigheden te vermeerderen; zy schynen zelfs geene nieuwsgierigheid te bezitten, noch smaak in eenig ding te vinden, dan in tabakrooken en bezoeken af te leggen: in gevolge hier van zyn zy onkundig en bot, en zonder eenige zugt om ergens in uit te munten. Hunne kinderen behandelen zy met dezelfde verwaarloozing als andere zaaken. Zy worden doorgaans aan de bezorging der slaaven overgelaaten. Hunne zelfzoekende en bekrompene zielen zyn verhard tegen het gevoel van menschlykheid; en hunne arme slaaven behandelen zy, by de minste terging, en dikwyls uit enkele grilligheid, op de wreedaartigste wyze. De verkeering met Vrouwen, die zo zeer veel toegebragt heeft tot de beschaaving der wereld, maakt een gansch gering deel uit van het vermaak der Hollanderen. Schoon de Juffrouwen een gedeelte zyn van hunne ge- | |
[pagina 210]
| |
zelschappen, bejegent dezelve niets van die oplettenheid en oppassende beleefdheid, aan welke de Schoone Sexe in Europa gewoon is. Naa het afleggen der eerste en onvermydelyke pligtpleegingen, schynen de Mannen geheel te vergeeten dat 'er Vrouwen tegenwoordig zyn, en zitten den geheelen avond onder hun pyp te praaten, zonder zich tot de Vrouwen te wenden, of 'er eenige acht op te slaan. In de daad, zy vermyden, zo veel mogelyk, dit byvoegzel van hun gezellig zamenkomen, en gaan zomtyds in eene andere kamer zitten, of, laat de huislyke gelegenheid zulks niet toe, dan vervoegen zy zich zamen in het eene einde des vertreks, laatende het andere aan de Vrouwen over. Naardemaal zy deezerwyze door de Mannen bejegend worden, kan men niet verwagten, dat de Vrouwen zeer beschaafd, of bedreeven zyn in de kunst van behaagen. Daarenboven is derzelver opvoeding zodanig, dat begaasdheden van eenigerlei aart by haar niet kunnen verwagt worden. Van de vroegste kindschheid af worden zy geheel aan de bezorging van Slavinnen overgelaaten: van deeze ontleenen zy zeden, hebbelykheden en bygeloovige begrippen, van welke zy zich vervolgens bezwaarlyk of geheel niet kunnen ontdoen. Onder zodanig een opzigt blyven zy tot haaren trouwdag; en, naa zulk eene opvoeding, kan men niet verwagten, dat zy, in deezen nieuwen leevensstand, eenige aanmerkelyke vorderingen zullen maaken. Dewyl zy zo koel by de Mannen ontvangen worden, zyn zy blyde, wanneer zy wederkeeren tot de Slavinnen, die haar met ontzag bejegenen, en aan wier ommegang zy gewoon zyn. De zeden der Vrouwen, in die zelfde school geleerd, hebben zo weinig van het eerwaardige en deugdzaame, als haare manieren van het beschaafde. Schoon de Mannen aan de Britsche Dames niet zeer beminnelyk zouden voorkomen, zien de Hollandsche Vrouwen hun met eerbied en genegenheid aan. Haarer eigene gebrekkigheid bewust, en altoos door haare Mannen op een grooten afstand gehouden, rekenen zy de liefdesbetooningen voor eene groote eer, en zyn zeer jalours op derzelver gunste. En egter is de leevenswyze naa het Huwelyk allerminst geschikt om de genegenheid der Egtgenooten uit te lokken en te vestigen; by Mannen van eenige kieschheid moet dezelve alleen weerzin en afkeer baaren. De Hollandsche Juffers, nog jong en on- | |
[pagina 211]
| |
getrouwd, kleeden zich wel, zyn over 't algemeen niet onbevallig van persoon; ja men treft 'er schoone en bevallige aan: doch naa den voltrokken egt neemen zy eene zo vadzige leevenswyze aan, dat zy lomp en dik worden, en lichaamsreinheid verwaarloozen; de kleeding is by uitsteekenheid slordig en veronagtzaamd. - De kleur der Vrouwen is meestal doodbleek; schoon op deeze beschryving uitzonderingen vallen, en 'er gevonden worden, die in het denkbeeld van eenen Europeaan fraai zouden weezen. - Vrouwen, die een mengzel hebben van het bloed der Inboorelingen, worden ligt onderscheiden door een tint in de kleur des vels, en het sterk dik zwart hair; merktekens, die in den loop eeniger opeenvolgende Geslachten niet uitslyten. Dansen is het voornaamste vermaak der jongere Vrouwen; terwyl dat der getrouwden en oudere Jufferen gelegen is in staatlyke bezoeken by elkander af te leggen. Na deeze bezoeken gaan zy, vergezeld door een aantal Slavinnen, alsdan op 't best gekleed. Deeze Slavinnen wandelen agter de Vrouwen, draagende de Beteldoosjes, of Zonneschermen over de hoofden haarer Meestressen, die zeldzaam het hoofd gedekt, doch het hair neergestreeken hebben, blinkende van cocusnootolie. Haare grootste pragt bestaat in deeze Oppasters, en het vermogen wordt geschat naar derzelver aantal. Deeze Slavinnen zyn de bevalligste meisjes, die zy kunnen bekomen, en zy worden doorgaans wel behandeld; nogthans met die grilligheid, welke altoos de gezellinne is van magt in de handen van onkundigen of bekrompen denkenden: hier uit ontstaat, dat de Hollandsche Ceylonsche Vrouwen deeze Slaavinnen wel eens onregtmaatig en wreed behandelen, by beuzelagtige voorvallen, doch wel byzonder by het geringste vermoeden, 't welk jalousy verwekt. De Malaijers maaken een groot gedeelte der Inwoonderen van Ceylon uit. Dit Menschen-ras, onder de Europeaanen voornaamlyk bekend door de berigten van deszelfs barbaarsche woestheid, is wyd verspreid over de Oostlyke gedeelten van Indie. Het oorspronglyk Ryk der Malaijers ligt op het Schier-eiland Malacca; van daar hebben zy zich uitgebreid over Java, Sumatra, de Moluccas, de Philippynsche en een groot aantal andere Eilanden in den Archipel van Indie. Bezwaarlyk valt het te bepaalen, op welken tyd zy eerst op Ceylon kwa- | |
[pagina 212]
| |
men: doch het is voor veele jaaren de gewoonte der Hollanderen geweest, om de Malaijers in hunne Asiatische en Africaansche Vastigheden in te voeren, ten einde 'er zich van te bedienen in verscheide takken van handel en handwerken, en hun tot soldaaten en knegten te gebruiken. De Godsdienst, wetten, zeden en gewoonten der Malaijers, zo wel als hunne kleeding, kleur en gestalte, verschillen zeer veel van die aller andere Inwoonderen van Asia. De Malaijers van de onderscheide Eilanden en Vastigheden verschillen ook onderling, naar de hebbelykheden en het voorkomen der Volken, onder welken zy verspreid zyn. Nogthans kan men hun gereedlyk onderscheiden en kennen als tot de Malaijers behoorende: want schoon zy met de Mooren en andere Volksstammen trouwen, bovenal op Ceylon, en hierdoor eene veel donkerder kleur krygen, dan een Malaijer eigen is, - zyn nogthans de kenmerktekenende trekken zo treffend doorsteekend, dat men 'er zich niet in kan vergissen. De Malaijers, die in Europische Volkplantingen gebooren en opgevoed zyn, hebben natuurlyk meer van de hebbelykheden der beschaafde maatschappye overgenomen: nimmer, in de daad, leggen zy hunne aangeboorene woestheid af; doch zy worden min wreed, min wraakzugtig, dan dat gedeelte, 't welk zich onthoudt op het Schier-eiland Malacca en hunne andere oorspronglyke bezittingen. De Mannen zyn van eene middelbaare gestalte, welgeëvenredigd, van een sterkgespierd gestel. Hunne beenen en armen zyn by uitstek welgemaakt, dun aan de vuist en enkels, en een niet welgevormd been is by hun zeldzaam. Zy zyn van eene ligtbruine of geelagtige kleur, welke nader aan de koperkleur komt in den ouderdom, of wanneer zy zich veel aan de zon blootgesteld vinden. Hun voorhoofd is breed en plat; hunne oogen zyn klein, zwart, staan diep in 't hoofd; de neus is platagtig, breed by de neusgaten, met eene soort van kromte den lip naderende. Hun hair is lang, zwaar en zwart, en altoos met eene hoeveelheid van Cocusnoot-olie besmeerd. Eenigen draagen het los over de schouderen hangende, terwyl anderen het zamenbinden en van agteren met een kam van schildpad gemaakt vaststeeken. Lieden van een armer soort gebruiken ter zamenbinding een gekleurden doek. Geen der Malaijers | |
[pagina 213]
| |
laat den baard groeijen; zy plukken de hairen, zo ras ze te voorschyn komen, uit; het strydt met hunne Godsdienstleere, dezelve te laaten blyven. Het meerendeel der Malaijers is zeer leelyk van gelaat; de trekken van 't zelve geeven zeer sterk te leezen hun woesten, verraadlyken en wraakzugtigen aart. Nogthans hebben eenigen een beter uitzigt; veele der Vrouwen mogen schoon genaamd worden, inzonderheid de zodanige, die zich niet te veel aan de zon blootgesteld vinden, en wier neuzen niet ingedrukt zyn. Het is by de Moeders vry algemeen in gebruik, om, kort naa de geboorte hunner kinderen, door drukking het bovenste gedeelte des neusbeens te breeken; dewyl een platte neus onder dit volk voor een teken van schoonheid wordt gehouden. De Mannen zyn zeer jalours, byzonder ten aanziene van de besliste voorkeuze, die de Vrouwen aan de Europeaanen geeven. Nimmer schenken zy vergiffenis, wegens de ontrouw in eene Egtgenoote; en, schoon zy toestaan, dat een Europeaan gemeenschap hebbe met eene ongetrouwde, loopt hy nogthans weinig minder gevaars van het voorwerp zyner genegenheid, dan van eenen minne-yverigen Man. De driften der Vrouwen zyn zo geweldig als die der Mannen, en zy zyn even zeer in staat om de schriklykste wraak te neemen. Indien haar Europische Minnaar het minste teken van verzuim laat blyken, of verdagt gehouden wordt van eene andere liefdesverbintenis, zullen zy niet marren zich te wreeken, door hem te vermoorden, of te vergiftigen; een bedryf, waarmede zy zeer gereed zyn. De leefwyze der Malaijers, van de vroegste kindschheid, dient om hun hardvogtig te maaken. Tot den ouderdom van twaalf jaaren gaan zy naakt, en trouwen kort daar naa. Dewyl zy van de Mahomethaansche Godsdienstbelydenis zyn, trouwen de lieden van de hoogere rangen zo veele Vrouwen als zy onderhoud kunnen verschaffen; terwyl de armoede de laagste volksklasse tot ééne Vrouw bepaalt. Overeenkomstig met den aart der Malaijeren, zyn hunne Vermaaken stout, geweldig of wreed. Beide Mannen en Vrouwen zyn zeer op het baaden gesteld, en gaan dikwyls verscheide keeren op een dag in 't bad. Zy hebben een spel, 't welk zeer veel overeenkomsts heeft met ons kaatzen; alleen de bal, door hun gebruikt, is van gevlogte ratain. Dan de vermaakneemingen, waar | |
[pagina 214]
| |
op zy het meest gesteld zyn, is het spel en haanengevegten. De drift daartoe wordt niet zelden tot zulk een uiterste botgevierd, dat het van de schriklykste gevolgen vergezeld gaat. De armer soort van lieden in 't byzonder zullen, naa alles verspeeld te hebben, zichzelven en hun gezin verkoopen, ten einde middel te vinden om aan de zugt tot het spel te voldoen; en naa het laatste spel verlooren te hebben, offeren zy niet zelden zichzelven en hun gelukkige party in 't spel aan hunne wanhoop op. Eene groote verscheidenheid van Speeltuigen hebben de Malaijers; vereenigd bedienen zy 'er zich van by hunne Godsdienstplegtigheden, Huwelyken en Feesten. By dusdanige gelegenheden wordt de praalzugt, waarin barbaarsche volken zo veel stellen, op het uitbundigst ten toon gespreid. Eene groote menigte van vlaggen en wimpels, afbeeldingen hunner Goden, van menschen en beesten, die te meer vermaaks schynen te verschaffen naar gelange zy 'er verschriklyker uitzien, worden met groote staatlykheid omgedraagen. - De Gonggong is een hunner voornaamste Speeltuigen. Dezelve bestaat uit een groot hol stuk metaal, zodanigerwyze gemaakt, dat het, geslaagen wordende, een vry sterk geluid geeft. De Tom-tom is een trommel van eene byzondere gedaante. De andere Speeltuigen zyn gemaakt van Bamboes, zamengebonden met yzerdraad. Door middel deezer onderscheidene Speeltuigen, die van allerlei grootte zyn, van de lompste tot de kleinste, wordt geen onbevallig geheel voortgebragt, door de tegenstrydigheid der geluiden. Eene kunde in geneeskragtige Kruiden is bykans algemeen onder de Malaijers; en zy hebben eene verscheidenheid van voorschriften, welke zy in ziekten volgen. Deeze kunde zyn zy verschuldigd aan hunne byzondere liefhebbery in het tuinieren, en het kweeken van allerlei soorten van planten; eene bezigheid, waarin zy zich van hunne kindschheid af oefenen. De Europische Heeren zyn 'er zeer op gesteld om tuinlieden van dit volk te hebben. Zy zyn ongemeen vernuftig in het vervaardigen van alle soorten van mandenwerk, in stoelen te maaken, en worden voor de voornaamste bouwlieden gehouden in het vervaardigen van de Bungaloes, of huizen van den Cocoa-boom. | |
[pagina 215]
| |
In andere opzigten, zo als het eeten hunner spyzen, en hunne wyze van groeten, gelyken zy zeer veel op de Inboorelingen van de Malabaarsche en Coromandelsche kusten. Genoegzaam, egter, zyn zy 'er van onderscheiden, alsmede van alle de andere Inboorelingen van Indie, door het verschil van hunne instellingen en de byzondere wreedheid van hunnen aart. De Malaijers, eene weezenlyke of ingebeelde belediging ontvangen hebbende, twyfelen geen oogenblik om hun eigen leeven in gevaar te stellen, ter beneeming van het leeven des geenen, die het voorwerp van hunne wraak geworden is, en doen ongelooflyk veel kwaads met een wapentuig, 't geen zy altoos draagen. Dit is eene soort van dolk, welke zy den naam geeven van Kreese of Griffe. Het blad is van het beste staal, en dikwyls van eene kronkelende gedaante, ten einde 'er de allerverschriklykste wonde mede toe te brengen. De greep is van yvoir of hout, gesneeden in de gedaante van een menschlyk lichaam met uitsteekende armen; het hoofd verbeeldt iets tusschen een menschen-aangezigt en een vogelen-kop. Deeze noemen zy hun Swammy of God; aan deeze Figuur doen zy hunne Salam of Gelofte, eer zy hun Kreefe trekken om eenig bloedig oogmerk te volvoeren. Naa dat zy door deeze plegtigheid hunne gelofte verzegeld hebben, ontblooten zy dit ysselyk werktuig der wraake, en steeken het nooit op, dan naa dat zy het met bloed bevlekt hebben. Zo volstrekt is deeze wreede bepaaling, dat, indien hun tegenpartyder buiten het bereik hunner wraake is, zy veeleer, dan dezelve te verbreeken, den dolk zullen steeken in het lyf van een Big, een Hond, een Vogel, of eenig leevend dier, 't welk zy ontmoeten. De scheede van dit werktuig der wraake is van hout, doorgaans vercierd met goud- of zilver-draad. Het geheele voorkomen van dit wapentuig, zo wel als de wyze om 't zelve op de rechter zyde te draagen, heeft veel overeenkomsts met de afbeeldingen, welke wy aantreffen van de oude kleeding der Celtische Volken. Dit verschriklyk werktuig wordt het des te meer, doordien het altoos vergiftigd is; doorgaans met het vogt van eenige vergiftige kruiden, en bovenal, indien zy het kunnen magtig worden, met het vergif van den Upa-boom. In het gebruiken van dit heilloos wapen zyn zy zeer behendig, en zy maaken, even als andere Barbaaren, | |
[pagina 216]
| |
geene zwaarigheid om van verraad en verrassing zich te bedienen, tot verdelging hunner vyanden. Veeltyds wagten zy eene gunstige gelegenheid af, en stooten het meergemeld wapentuig in den rug of schouder van het voorwerp hunner wraake, eer hy ontwaare dat 'er eenige toeleg op hem plaats hebbe. Deeze Dolken zien zy met eene soort van eerbiedenis aan. Zy gaan, als een allerheiligst overblyfzel, van Vader tot Zoon over, en van geslachte tot geslachte. Geen geld kan 'er de waarde van opweegen, en geen geweld den eigenaar dwingen om 'er afstand van te doen. Wanneer een Malaijer in den stryd in 't naauw gebragt is, zal hy zich liever laaten doodslaan, of zichzelven ombrengen, dan zyn Kreese aan den vyand overlaaten. Eer de Malaijers eene hachlyke onderneeming bestaan, is het by hun de gewoonte, Opium te neemen, of, gelyk zy het noemen, zich te bangen. Deeze plant, de Bang, welke gebruikt wordt door de Inboorelingen van Indie als een middel om zich dronken te maaken, wordt in dit geheele Vasteland, zo wel als op Ceylon, gevonden. Het is een kleine plant, in blad en gedaante niet ongelyk aan den Tabak, doch niet breeder dan het blad van de Sago. Uit deeze plant haalt men eene soort van Opium, en tot balletjes gemaakt slokken zy het in, en het werkt op dezelfde wyze als de sterke drank op de Europeaanen. Het blad van de Bang wordt ook gedroogd en gerookt als Tabak, en heeft een nog bedwelmender kragt dan de Opium. Naa dit middel gebruikt en zich ongevoelig voor gevaar gemaakt te hebben, zyn ze toegerust tot de bloedigste verrigtingen en pleegen alle wreedheid. De verschriklyke barbaarschheden, welke zy by zodanige gelegenheden pleegen, zyn egter niet meer toe te schryven aan hunne verstandsbedwelming door dronkenschap, dan aan de woeste wreedheid van hunnen aart. De wyze, op welke de Malaijers hunne wraak zoeken te volvoeren, verschaft het treffendst blyk van hunne wreede geaartheid. Wanneer een Malaijer eenig ongelyk of leed wedervaaren is, 't zy weezenlyk of ingebeeld, hoe gering ook, neemt de dorst van ziedende wraak zyne geheele ziel in. Hy doet eene gelofte, om het voorwerp zyner wraake, te gelyk met elk, die hem ontmoet, te verdelgen, tot hy den dood van de eene of andere hand ontvangt. Om zich tot dien | |
[pagina 217]
| |
tocht van wraake toe te rusten, neemt hy eene groote hoeveelheid Bang, trekt dan zyn vergiftigden Dolk uit, en, dolzinnig langs de straat loopende, stoot hy toe op elk, die hem tegenkomt: ten zelfden tyde schreeuwt hy uit al zyn magt, Amok! Amok! of, ‘Slaa dood! Slaa dood!’ De woede van zulk een aan wraak overgegeeven persoon is onbeschryflyk, en het kwaad, 't welk hy aanricht, eer een gelukkige schoot hem nedervelt, zeer groot. De veelvuldigheid van deeze Amok-roepers in de Vastigheden der Hollanderen schynt te moeten toegeschreeven worden aan de wyze, waarop zy de Malaijers, die van hun afhangen, behandelen. De Slaaven en Slavinnen der Hollanderen bestaan voor het grootste gedeelte uit dit slag van menschen; en het is onder deeze klasse, dat men de voorbeelden van woeste wraak, welke wy vermeld hebben, meestal ontmoet. Zints de aankomst der Engelschen op Ceylon is die barbaarschheid bykans onbekend geworden; en kan men dit niet wel aan eene andere oorzaak toeschryven, dan aan de meerdere zagtheid van het Britsche Bestuur. De Krygsmagt, uit Malaijers bestaande, is gekleed en gewapend, bykans op dezelfde wyze als de Europische; alleen draagen zy geen schoenen, 't welk met de voorschriften van hunnen Godsdienst strydt; in stede van dezelve gebruiken zy een byzonder soort van voetzoolen. Behalven hunne andere wapenen, draagen zy altoos hunne vergiftigde Dolken. In de hitte eens gevegts werpen zy menigwerf hun snaphaan en bajonet weg, en, met hunne Dolken op den vyand inloopende, voeren zy schrik en vernleling mede, waar zy komen. Ter oorzaake van hunne natuurlyke onverschrokkenheid, zyn ze zeer berekend om dienst te doen, wanneer ze wel aangevoerd worden. Veel omzigtigheids is hiertoe noodig, veel achtgeevens op hunne geaartheid, veel kunde in het regelen van hun onderhoud, veel vastheids in het handhaaven der krygstugt, en teffens veel voorzigtigheids in het straffen van misdryf, om al het voordeel van hunnen dienst als soldaaten te trekken. De geduldigheid, waarmede de Malaijers zich onderwerpen aan het vonnis van hun Krygsgeregtshof, en dat zy zich onthouden van wraakneeming, wanneer zy overtuigd zyn dat de straf- | |
[pagina 218]
| |
fe regtmaatig is, strekt ten ondersteunenden bewyze van 't geen wy reeds bybragten, dat eene zagte behandeling, in 't einde, de uitwerking zal te wege brengen, van hunne natuurlyke wreedaartigheid te verzagten.
(Het Vervolg by eene andere gelegenheid.) |
|