Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief van den eerw. H. Benzenberg aan de schryvers der algemeene vaderlandsche letteroefeningen.Myne Heeren!
Het strekt my grootelyks tot genoegen, dat het u behaagd heeft, myne Verdediging van het Slot des volmaaktsten Gebeds, Matth. VI:13, vertaald in uw Maandwerk van 1802, No. V en VI, te plaatsen, en 'er ook in No. X eenige ophelderende Aanmerkingen by te voegen. Maar om dat ik, als een Duitscher, deeze stukken eerst na verloop van een jaar van een Vriend te leezen gekreegen heb, zo moet ik 'er nu nog iets van zeggen, 't geen ik eerder niet doen konde. De vertaaling is doorgaans wel getroffen. Alleenlyk is §. 10, waar in het Latynsche door eene drukfout accensum voor accensitum staat, dus te leezen: ja ik zie by griesbach, dat hy op de twee laatste plaatsen marcion onder de getuigen telt, die deeze woorden uitlaaten. In de Aanmerkingen No. X, pag. 416, lees ik ook met genoegen het narigt van colomannus sanftl, wegens het handschrift der Latynsche vertaaling te Regens- | |
[pagina 205]
| |
burg in het Klooster St. Emmerami, dat byna 1000 jaaren oud, en op last van Keizer karel de Kaale geschreeven is, waarin dit slot des Gebeds, alleen met agterlaating van het woordje Amen, gevonden wordt, en dat ook sanftl, by alle hoogagting voor de Vulgata, de echtheid van dit stuk erkent. Maar een ding moet ik toch op pag. 417, nopens de van my geuitte verdenking ten laste der Parysche Uitgeevers van de schriften der Kerkvaderen, aanmerken. Het schynt, dat men in myn stuk, §. 7, op het woordje: in primis editionibus, quae Parisiis lucem viderunt, algemeen niet gelet hebbe, ofschoon juist daarin de nadere bepaaling ligt opgeslooten. Want ik spreek niet van de uitgaven der Benedictynen, maar van de allereerste, als b.v. van origenis Opera, die te Parys van 1512-36 viermaal gedrukt zyn, van cyrilli Catecheses, die 1564, en van maximus Confessor, (niet Martyr) die 1675 aldaar gedrukt is. Want ik vinde by gave, dat in het Opus Imperf. in Evang. Matth., 't welk men gewoonlyk aan chrysostomus toeschryft, in de Parysche uitgave van 1557, een groot stuk, dat tegen de Roomsche Traditien is, met voordagt uitgelaaten is. Zie cave Proleg. ad Hist. Lit. edit. nov. pag: XXII, waar men nog meer van deeze dingen vindt. Ook andere Uitgeevers verstonden dit konststukje; by voorbeeld de Antwerpers. De editie van clemens alexand., 1688 te Keulen naar de Parysche van 1641 gedrukt, is ook van dien aart. En zelfs sylburg, een Protestant, heeft op die plaatse, waar deeze Vader, door de verandering in het tellen der 10 Geboden, met zig zelven strydig isGa naar voetnoot(*), niets veranderd en verbeterd. Indien nu sylburg zelf dit doen moest, of ook de tegenstrydigheid in den text niet merkte, zo kan men dit ook van eerlyke Katholyken denken, wanneer zy eenen verminkten text voor zig hadden, dien zy herdrukten. Maar ik kan dit niet nader bewyzen; 't is het werk van groote Geleerden, die alles by de hand hebben, en homines emunctae naris zyn. Dit alleen | |
[pagina 206]
| |
moet ik nog zeggen: zelfs de Index expurgatorius der Pausen bewyst dit stuk ten volle. En daarom geeft de doorgeleerde cave den raad, dat men de Kerkvaderen die vóór de Reformatie gedrukt zyn, wegens hunne onvervalschtheid, als Manuscripten zou dienen te bewaaren. Maar, helaas! van deeze zyn weinig exemplaaren meer voorhanden, om dat de meeste, gelyk hy ook aanmerkt, vernietigd zyn. En daarom zegt hy pag. XVIII. Eheu, tot pudendis exemplis sole clarius liquet, Patres foede corruptos fuisse, vetustiores editiones, quantum fieri poterat suppressas, sequentes truncatas vel interpolatas, &c. Dit komt nu wel wat laat; maar men begrypt, dat een Duitscher gewoonlyk geene Hollandsche Journaalen leest; hoewel ik dikwyls wenschte ze te leezen, om hun oordeel over Boeken te verneemen.
h. benzenberg,
Gereformeerd Predikant te Schöller by Elberfeld in Bergsland. |
|