| |
Verslag van een reisje te voet van Hamburg na Lubek, door een Engelschman, in het voorjaar van 1803; briefswyze medegedeeld aan een vriend.
Myn Heer!
Naardemaal gy my menigwerf verzogt hebt, eenige byzonderheden van myne reis te verneemen, zend ik u dit verhaal van een Reisje te voet; eene wyze van reizen, die ik nimmer, zints ik op 't Vasteland geweest ben, volgde, schoon ik zulks wel wenschte: doch thans een Landgenoot aantreffende, die myn Reisgenoot wilde weezen, bepaalden wy een dusdanig reisje van omtrent honderd Engelsche mylen. Wy maakten te zamen een beurs voor de reiskosten. Ik was schatbewaarder.
's Naamiddags den 19 April gingen wy de Stein-poort te Hamburg uit; dus kwamen wy in eene welbevolkte Voorstad, St. George geheeten, waar een fraaije Kerk en een Schouwburg gevonden wordt. Veele Land- of Lusthuizen der Hamburgeren treft men hier aan, die, uitgenomen eene reeks aan den kant van de Alster, zeer weinig verschillen van de wydste straaten in de Stad.
| |
| |
Het is daar meest bestraat; doch alle voorkomen van buiten te zyn is niet uitgeslooten.
Twee andere Poorten en een Barriere doorgegaan zynde, kreegen wy een landgezigt, 't welk, schoon het fraaiste niet, nogthans vermaak en genoegen verschaft aan Menschen, die eenigen tyd zich in Hamburg opgeslooten vonden. Ten welken einde deeze drie Poorten dienen, daar een enkele Barriere genoegzaam zou weezen, laat ik anderen over aan te wyzen; ook wil ik myne onkunde niet aan den dag leggen, door te onderstaan om u eene beschryving te geeven van derzelver gedaante en maakzel; doch vergenoeg my met te melden, dat niets de oplettenheid der Hamburgeren, om deeze verdeedigmiddelen in stand te houden, overtreft, dan derzelver vaardigheid om ze te verlaaten, als 'er iets vyandlyks opdaagt.
De grond, welke Hamburg onmiddelyk omringt, is diep zand, 't welk de Natuur schynt bestemd te hebben om het vrugtbaar oord ten Noord-oosten te meer te doen uitsteeken. De wegen zyn, bykans zo verre als het grondgebied van Hamburg strekt, bestraat, met steenen van zo ongelyk eene grootte, en zo slegt onderhouden, dat de Reiziger op een rydtuig steeds gevaar loopt van om te tuimelen. Deeze bestraate wegen loopen, eenige mylen ver, na verscheiden plaatzen heen; doch waar dezelve ophouden, is de weg zo als dezelve uit de hand der natuure komt - een diep zand; en indien de Reiziger haast heeft om de plaats zyns oogmerks te bereiken, en kennis aan de welaangelegde wegen elders, dan vindt hy veelvuldige stoffe tot klaagen.
Omtrent twee mylen gewandeld hebbende, gingen wy door de Hamburgsche Barriere, die het Stads grondgebied van het Holsteinsche scheidt. Een zandgrond overtrekkende, welke thans voor een groot gedeelte bebouwd wordt, kwamen wy te Wandsbeck. Hier is een Kachelmaakery, een Katoendrukkery en Waschbleekery. De Deensche Lotery wordt daar getrokken; doch het voornaamste, waarin Wandsbeck uitmunt, is, dat deeze kleine Stad, in het Provoostschap van Segeberg, eene uitspanningsplaats op evert voor de vermogende Hamburgers, van welken eenigen hier heerlyke Lusthuizen hebben; ook vindt men 'er Herbergen, die, op Zon, en Feest-dagen, vol volks zitten. De Graaf
| |
| |
schimmelman, een Deensch Heer, wiens Vader te Koppenhagen Financie-raad was, heeft 'er een Huis en Hof met een Bosch: de tuin en het bosch staan ter wandelplaats voor allen open: eenige weinige beelden, daar geplaatst, zyn in een zeer geschonden staat. De Kerk is een net gebouw, met een fraaijen tooren. De begraasplaats des geweezen Financie-raads, by de Kerk, is zo hegt gebouwd, alsof zyn Zoon voor het wederkomen beducht geweest is.
Den geheelen avond en nagt werden wy te Wandsbeck door den regen opgehouden. 's Anderendaags 's morgens vroeg begaven wy ons op weg na Ahrendsberg, laatende den grooten weg na Lubek aan onze regterhand. Wy hadden herhaalde regen- en hagelbuijen, die ons noodzaakten menigmaal te schuilen; doch wy konden in de huizen, waar wy intraden, niets krygen dan jenever en roggenbrood; tot dat wy agt mylen gevorderd waren, wanneer wy koffy kreegen, met een Hapje, of Snapje, - zo noemen zy een klein glaasje met sterken drank, - 't welk ons zeer smaakte. De meesten der Boeren, in wier huizen wy binnentraden, of uit nieuwsgierigheid, of uit noodzaaklykheid, verkogten sterken drank. Het huis van den Boer, by wien wy koffy dronken, was slegt van huisraad voorzien en morssig in den hoogsten graad; de Man en Vrouw waren beiden niet vriendlyk: dan hoe dieper landwaards in wy kwamen, verbeterde de grond, de Boeren waren beleefder, en de huizen, en wat tot het huishouden behoorde, in beter staat.
Ahrendsberg naderende door een Linden-laan, zagen wy, ter rechterhand, op een half myl afstands, een meir, in de laagte. Omtrent den middag bereikten wy onze herberg, waar wy koud Vleesch en Duitsche Worst aantroffen, tot groot geluk voor onze hongerige maagen. De Hospes sprak Engelsch, en vertelde ons dat hy te Londen en te Windsor gewoond hadt. Hier van gaf hy ons een duchtig bewys, door tweemaalen zo veel te eischen als hy hadt behooren te doen. - Hier is een Huis van Graaf schimmelmans Broeder, goed onderhouden, de grond daar omheen welbebouwd, alsmede het land rondsom. Het veld by de Kerk leverde het schoonste groen op, 't geen ik dit jaar gezien had. De Tuinen van het Kasteel waren zeer uitgestrekt, en in den Engelschen smaak aangelegd.
| |
| |
Van Ahrendsberg tot Oldersloh, vyftien mylen wegs, verwisselt de grond eenige keeren van klei in zand; dan de Landbouw vonden wy, voortgaande, steeds toeneemende. Wy trokken, omtrent vier mylen eer wy Oldersloh bereikten, eene kleine Rivier, Barnitz genaamd, over. Hier lag een steenen brug van één boog. Deeze is iets nieuws in dien oord: naauwlyks ziet men in deeze streeken steenen bruggen, dan van nieuw maakzel. - Wy zagen in één of twee gevallen treffende blyken van bewatering der velden, door het afleiden des waters van hoogere gronden, in zulk eene schuinsche rigting, dat het laagere land naar eisch bewaterd werd. Het stuk, waarin zy het agterlykst scheenen, was de bemesting: want, schoon zy zeer zorgvuldig waren in het verzamelen van de Vee-mest, hebben zy geen denkbeeld om dit te verbeteren, door 'er andere dingen aan toe te voegen. De koeijen en paarden liggen op den blooten grond, uit gebrek aan stroo, 't geen zy zeiden daar zeer duur te weezen; doch alle de rondsom heen liggende bosschen verschaffen hun gelegenheid om dit gebrek aan te vullen. Het moge eenen Engelschman vreemd voorkomen, als men hem vermeldt, dat een voetganger, door de bosschen heen trekkende, in de maand April zich belemmerd vindt door de afgevallene bladeren, die op veele plaatzen den weg onkenbaarder maaken dan sneeuw; zyn voorganger laat geen voetstappen agter, en de verraadlyke moerassige grond is niet te ontdekken. De vorst, welke schielyk op het afvallen der bladeren volgt, belet den voortgang der gisting, of liever komt dezelve voor; want de bladeren toonen geen blyken van verrotting, en, in gevalle van droog Lenteweer, vertoonen zy zich als in den Hersst. Wanneer de Boeren dezelve opzamelden en mengden met de koe- en paarden-mest, zouden zy den tyd en de moeite, daar aan besteed, wel beloond vinden.
De wyze van huizen te bouwen is hier dezelfde als in Westphalen. Een groot dak, op weinig voeten na tot den grond raakende, dekt het Huisgezin en het Vee. Aan het eene einde is een groote deur; by het inkomen heeft men de koeijen en paarden elk aan een zyde, met de koppen na u toegekeerd, met een dunne keten vastgemaakt aan de voederbakken, doorgaans wel voorzien. Boven is eene zoldering, of een ruim afdak, waar de voorraad voor menschen en vee is opgelegd. In 't mid- | |
| |
den staan de wagens en de gereedschappen des Landbouws. Voor u ziet gy de vuurplaats; de rook vindt zyn weg door eene opening, waarin vleesch en spek hangt. Aan de eene zyde van de vuurplaats, en zomtyds aan beide, is eene asdeeling, welke tot slaap- en eetplaats van het Gezin strekt. Wanneer de Meester ryk genoeg is om onderscheid tusschen hem en de Dienstboden te maaken, eeten deezen by den haard, en slaapen boven onder het dak. Aan de zuidzyde is een kleine deur, die na den tuin open gaat, waar, zo 't my voorkwam, heerlyke veld- en boomvrugten groeiden.
Oldersloh intreedende, zagen wy een reeks hooge gebouwen, van een zonderling maakzel, welker oogmerk wy niet konden gissen; zy besloegen een groote plek gronds; naderhand ontdekten wy, dat ze tot de Zoutmaakeryen behoorden. Wy gingen de Stad dieper in, en vonden, naa een weinig zoekens, de voornaamste herberg. Koffy gedronken hebbende, gingen wy de Stad verder bezigtigen. De straaten zyn vry geregeld, de huizen van steen, met de agtereinden na de straat, overeenkomstig met den bouwtrant aldaar, uitgenomen eenige, die van den laatsten tyd zyn. In de daad, niet veele huizen zyn oud; vyf jaaren geleden was 'er een felle brand; 330 huizen maaken de Stad uit. De Trava loopt deels door, deels om de Stad, en houdt verscheide molens in den gang. Na een deezer ziende, sprak dezelfde Persoon, dien wy na den weg tot de herberg gevraagd hadden, ons zeer beleefd aan, en vroeg na onze Paspoorten. Op myn antwoord dat wy 'er geene hadden, dewyl wy het niet noodig oordeelden, en ik meermaalen na Lubek gereisd was zonder zulk een geschrist, verzogt hy ons, dat wy hem zouden volgen en na den Burgemeester gaan. Wy werden gebragt na een klein, doch fraai huis; het huisraad was in den hedendaagschen smaak: in een kamertje gebragt, vonden wy 'er eene welvoorziene boekenkas. De Burgemeester, decker genaamd, kwam terstond by ons. Ik sprak hem in 't Fransch aan; zeggende, dat ik te Hamburg myn verblyf hield; dat myn Reisgenoot een Engelschman was, zints korten tyd daar gekomen; dat wy; uit verkiezing, een reisje te voet deeden, en geen ander oogmerk hadden, dan onze nieuwsgierigheid in deezen oord te voldoen. Myn Reisgenoot boodt hem eenen aanbeveelingsbrief aan een Huis te Lubek aan; hy gat
| |
| |
dien terug, met te zeggen, dat hy reeds ten overvloede voldaan was; verschooning verzoekende voor dit ophouden, waartoe hy amptshalven verpligt geweest was: dit zeggende, deedt hy ons uitgeleide, met toewensching van eene vermaaklyke reis.
Wy gingen nu na de Zoutwerken, onder het wandelen eene vergelyking maakende tusschen de beleefde behandeling van den Olderslohschen Burgemeester, en de laage knevelagtige behandeling, welke men in Engeland, by mangel van een Paspoort, van de inhaalige Bedienden ondergaan moet.
De Zoutwerken te Oldersloh zyn, in een land, waar dusdanige bewerkingen in 't groot zeer zeldzaam voorkomen, eene onderneeming van aanbelang. De aanlegger, nogthans, schoon hy lof verdiene voor zyne vaderlandlievende onderneeming, kan men niet pryzen uit hoofde van zyne voorzigtigheid en beleid. De mededingende Zoutwerken te Lunenburg zyn voorzien met zulk eene sterke pekel, dat uitdamphuizen niet te passe komen, en dus veel wordt uitgewonnen. Naa eene mededinging van weinige jaaren, speelde de aanlegger bankroet. De Zoutwerken kwamen daarop in handen van een Deenschen Graaf, die welhaast denzelfden weg ging als zyn voorganger. De Prins Bisschop van Munster sloeg het toen ter hand; doch het leedt niet lang, of hy werd in zyn geldkist gewaar, dat de Zoutwerken hem zo veel voordeels niet gaven als zyne andere betrekkingen. De Kroon van Deenemarken kogt dezelve; en het werk wordt 'er voortgezet met een jaarlyksch verlies, begroot op tusschen de vier en vyf honderd Daalders. De Opzigter, een Chimist en Doctor, sprak Fransch en Engelsch; doch door de onbeleefde wyze, waarop hy ons vryheid verleende om de Zoutwerken te zien, en den trots, waarmede hy ons by de werklieden bragt, kreegen wy weinig lichts uit zyne aanwyzingen. Het arbeidsvolk betoonde ons egter alle beleefdheid, en verklaarde ons met alle breedvoerigheid, tot welke einden de onderscheide gebouwen en werktuigen dienden. Eerst zagen wy het kookhuis, waar toen slegts één der pannen gestookt was. Dit stooken geffiedde met turf en hout; een turfhuis van verbaazende grootte stondt aan den weg: in de wyze, om de hette tot elk deel van de pan te geleiden, betoonden zy eene groote zorgvuldigheid om de brandstoffe te bespaaren, waartoe zy groo- | |
| |
te reden hadden. Wy gingen toen na de uitdamphuizen, die op een opgaanden grond staan, bykans in een halven cirkel,
waarvan de kookhuizen het cirkelstuk uitmaaken. Zy zyn zeven in getal, en vertoonen zich, in den eersten opslag, als hooge houtstapels, met een dak daar boven, aan iedere zyde zamengesteld uit staaken, van hout zamengevoegd, door welke het water steeds afdruipt in bakken daar beneden, vanwaar het allengskens loopt na den top van het naaste damphuis, tot dat het de geheele ry heeft afgeloopen, wanneer de pekel geoordeeld wordt sterk genoeg te zyn tot verdere bewerking. Het water wordt uit de wellen gehaald, en vervolgens na den top van de uitdamphuizen gebragt, door drie windmolens, die tusschen de twee- en driehonderd voeten van elkander staan: dit geschiedt door lange houten gooten, die door eene zeer eenvoudige bewerking aan het pompwerk van de onderscheide uitdamphuizen vast of los gezet kunnen worden, naar welgevallen. Wanneer het stil is, bedient men zich van een waterrad in de Trava, van vyf-en-twintig voeten middellyns, en een ander kleinder wiel in de Besta, die kort daar op in de Trava stort; dit heeft genoeg kragts om de pompen in beweeging te brengeu. Wanneer en wind en water weigeren hulp te bieden, zyn 'er twee wielen, door paarden aan den gang gehouden, die voor een tyd het noodige verschaffen, tot dat een der andere middelen kan werken. De Kroon van Deenemarken doet dit verliezend werk aan den gang blyven, om eene reden, die, myns bedunkens, onvoldoende is; naamlyk, om dat daardoor het gaan van Geld uit den lande wordt voorgekomen.
In onze herberg wedergekeerd, troffen wy daar een vrolyk en kundig Heer aan, uit het binnenste des lands: hy hadt in zyn voorkomen en manieren zo veel van een agtenswaardig Engelsch Landman, dat wy ons zeer genegen vonden om met hem in gesprek te treeden, eer hy ons in 't Engelsch aansprak, en vertelde, dat hy zich verscheide maanden in Engeland hadt onthouden. Hy was gespraakzaam en aartig; wy bragten den avond zeer genoeglyk met hem door. Wy werden wel onthaald, en niet duur. Doch nimmer, zints ik uit Engeland was, verlangde ik sterker na een goed Engelsch Koolenvuur. Onze kleederen waren op den dag herhaalde keeren nat geworden; het was een koude avond;
| |
| |
onze koffer was met een wagen na Lubek voorafgegaan, en wy konden dus geene drooge kleederen aandoen, en alleen ze stukswyze te droogen hangen in den schoorsteen, by rook en roet. Vroegtydig begaven wy ons ter ruste; doch wy waren zo koud, dat wy van het slaapen tusschen twee vederbedden geen hinder altoos hadden.
In den morgen, naa wel ontbeeten, en voor de eerste keer, zints wy Holland verlieten, room aangetroffen te hebben, vervolgden wy onze reize. Naa door een oude steenen poort en een brug over een arm van de Trava gegaan te zyn, bragt de weg ons ter zyde van de Stad, tot de plaats, waar de twee rivieren zamenvloeijen; tot welke hoogte de Trava bevaarbaar is voor kleine platboomde vaartuigen. Als een middel van handelgemeenschap dagt dit ons een gering water; en de groote Werf, met steenen omringd, herinnerde ons aan de groote brug te Blentheim, en eenige der vestingwerken des Hertogs van richmond.
Onze weg, die ons menigmaal op een aanmerkelyken afstand van de rivier bragt, gaf ons geene gelegenheid om een enkel Vaartuig te zien; doch dit gemis werd ruim en ryklyk vergoed, door eenige der schoonste Landgezigten, welke ik op het Vasteland ontmoette. De Trava, vloeiende door een smalle, doch aangenaame valei, welker hellende zyden vercierd zyn met Dorpen, eenige als in het geboomte gedooken, geene aan den rivierkant gelegen, terwyl andere romanesk op hoogten gebouwd zyn, heeft een bogtigen loop na Lubek, waar dezelve de Wakenitz en de Steignitz ontvangt, en voor Schepen bevaarbaar wordt: van daar loopt dezelve, met een even kronkelenden stroom, na Travemunde, onder den weg de Schwartan ontvangende, die, niet verre van Lubek, 'er zich mede vereenigt. Dezelve is dan egter niet in staat om andere dan kleine Schepen toe te laaten, ten ware een gedeelte ontlaaden is, beneden de bank van Travemunde, waar men zegt dat ten meesten negen voeten waters is. - Van Oldersloh stroomt deeze rivier door het schoonste land in het Noorden van Europa, tot op den afstand eeniger mylen van den mond, waar het land minder vrugtbaar wordt. - Hier heeft men egter een Badplaats aangelegd, tegen over Duberton, op de Mecklenburgsche kust. In den laatstverstreeken Zomer hebben de Inwoonders van
| |
| |
Lubek, Hamburg en Altona, met eenige Familien en byzondere Persoonen uit verder af gelegene plaatzen, eene Societeit gevormd, in welke zy veel van hun nationaal character schynen ter zyde gesteld te hebben; dewyl zy 'er bykans met zo weinig pligtpleegings zamenkomen, als die zich te Margate en Brighton vervoegen om te baaden. De badplaats gelykt volkomen op die in Weymouths-baai; doch de werktuigen zyn lomp gemaakt, en het gezelschap moet 'er in een boot heenen gaan, en in deeze moeten de Juffrouwen gedraagen worden, terwyl de Heeren met gevaar van natte beenen derwaards gaan.
Maar, om tot onze wandelende reis weder te keeren; - naa met het uiterste genoegen de Dorpen van buiten, het omliggende welbebouwde land bezigtigd te hebben, zo als de zagtopgaande hoogte ze ons deedt voorkomen, namen wy onzen intrek, om een regenbui te ontwyken, in een huis aan den weg. Toen ik 'er eerst alleen binnen trad, vroeg my de Vrouw, of ik een Hapje begeerde. Ik zei ja. Zy gaf my te verstaan, dat ik welkom was, een Hapje of niet. Onder dit praaten kwam de Man binnen, en bragt ons in eene soort van zydkamer, welke in dit huis, daarin van de andere onderscheiden, naast de voordeur was. De vloer was zindelyk met zand bestrooid, het huisraad by uitstek rein, en het voorkomen van onzen Waard en Waardin wees een yverig en welvaarend paar volks uit. De Man, eerst verschooning gevraagd hebbende wegens zyne nieuwsgierigheid, verlangde te weeten van waar wy kwamen; en verneemende dat wy van Hamburg na Lubek wandelden, en eenen omweg namen, terwyl ons voorkomen uitwees, dat wy geen voetgangers uit noodzaaklykheid waren, behoefde men geen groot gelaatkundige te weezen, om in zyn gelaat eene soort van verlegenheid te ontdekken, ontstaande uit eene ydele begeerte om te weeten cui bono, tot welk een einde wy dit deeden. Zyne Vrouw zag zyne verlegenheid, en redde 'er hem uit, met aan te merken, dat wy misschien begeerig waren om te zien hoe het met den Landbouw in dien oord gesteld was. Ik vermeld deeze beuzelagtige omstandigheid; dewyl ik 'er veelen aantrof, die oneindig meer gelegenheids hadden, dan deeze Vrouw, om ons oogmerk te bevroeden, en even
| |
| |
verlegen waren, om de beweegreden van deeze voetreize uit te vinden, als haar Man, en niet zo zeer daarover voldaan scheenen als deeze. De gewoone weg na Lubek is vyf Engelsche mylen korter dan dien wy namen, en de gewoonte is, om in een slegt rydtuig op éénen dag denzelven af te leggen; en dit is voor een altoos rekenenden Hamburger eene genoegzaame reden om te twyfelen aan de waarheidsliefde of het gezond verstand der zodanigen, die hun afwyken van den gewoonen weg zoeken te regtvaardigen door zulk eene beuzelagtige reden als de goede Vrouw opgaf!
Omtrent zes mylen van Oldersloh loopt een weg, ter slinker hand, na Rheinfeldt; eene kleine, zeer aangenaame Stad, op twee heuvelen gelegen, die gemeenschap hebben door een dyk dwars door de valei; op deezen troffen wy een molen aan, zeer kunstig gemaakt. De Molenaar, ziende dat wy 'er het oog op hadden, zette denzelven in 't werk, en scheen zeer in zyn schik, toen ik hem vertelde, dat ik een Engelschman was, en in myn eigen land dusdanig een molen nooit beter behandeld aantros: Het voornaamste water is een meir, 't welk de valei voor een groot gedeelte beslaat, en een overvloed van uitsteekende karper oplevert. Wy liepen hier eenigen tyd met groot vermaak om, en keerden over de velden te rug na den weg, elkander betuigende dat wy niets zo Engelsch gezien hadden als Rheinfeldt, zints wy uit Engeland waren.
Het grondgebied van Lubek naderende, vonden wy den grond zandiger; en, op de grenzen der Lubekkers gekomen, traden wy eene heide in, die zich omtrent anderhalve myl uitstrekt; de andere halve myl, eer wy de voorstad binnen traden, was moerassiger, doch welbebouwd, en het gedeelte, 't welk wy over gingen, beloofde een goeden oogst.
De voorsteden van Lubek munten boven die van Hamburg verre uit in ligging en bouwtrant. Zy genieten het voordeel van Landleeven in de Stad volkomener dan de meeste plaatzen, die ik immer zag; en de Trava met de schoone weidlanden, die beperkt worden door de groene wallen, met schoon geboomte bezet, maaken eene treffende tegenstelling van den dorren grond, die de landhuizen omringt van baare Zusterrepubliek. - Wy kwamen de Stad in door de Holstein- | |
| |
sche Poort, en gingen na de Herberg, waar de Stad Hamburg uithing. De Hospes ontving my, gelyk hy een oud Vriend zou gedaan hebben, met eene hartlykheid, welke ik wel zou hebben willen ontgaan; want hy viel my om den hals, en kuschte my hartlyk.
Ik hoop met deezen Brief aan uwe verwagting voldaan te hebben, en blyf enz.
Lubek, 22 April 1803.
M.H. |
|