Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 168]
| |
Bericht wegens het onweder van 24 february 1804. Medegedeeld door Prof. G. Hesselink, A.L.M. & Phil. Doct.‘Den Uitgeeveren der Vaderlandsche Letteroeffeningen.
Het voorgevallene, in onderstaand Verslag kortelyk geschetst, is my in verscheiden opzichten te merkwaardig voorgekomen, dat hetzelve, in de Nieuwspapieren op onderscheiden tyden medegedeeld, niet byeenverzameld, en aldus voor den beschouwer en naarvorscher der Natuurverschynselen bewaard werde. Acht Gy Uw Maandwerk daartoe een geschikt Blad, zo gunt het eene plaats. Ik ben enz.
Amsterdam, den 16 Maart 1804.
Het Onweder, hier en elders op den 24 Febr. ll. voorgevallen, verdient, in onderscheiden opzichten, de aandagt van den Natuurbeschouwer; zo om het saisoen, waarin hetzelve voorviel, als om de groote uitgestrektheid van deszelfs werking; alsmede om het byzondere, dat de blixemstraalen op zo veele plaatzen getroffen hebben. Het is niet geheel buitengewoon, echter zeldzaam, dit geducht Natuurverschynsel in den Winter op te merken: doch zo algemeen, op plaatzen, zo wyd van één gelegen, bykans op den zelfden tyd, is het misschien nimmer waargenomen; en het is waarschynlyk geheel buiten voorbeeld, dat zo veele Gebouwen door een en hetzelfde Onweder getroffen zyn. Hetzelve strekte zig in zyne geduchte werking uit over eene oppervlakte van ongeveer 2400 uuren. Te Amsterdam zag men slegts éénen blixemstraal, in den namiddag tusschen 3 en 4 uuren, welke spoedig van een vry hevigen donderslag gevolgd werdt, vergezeld van eenen, door sterken wind gedreeven, zeer dichten sneeuwjagt, welke de lucht aanmerkelyk verduisterde. De nevelachtige wolk hing zo laag over de Stad, dat een gedeelte van het dak der Nieuwe Kerk | |
[pagina 169]
| |
onzichtbaar werdt. De blixem trof een Molen buiten de Leidsche Poort aan den Overtoomschen Weg, liet echter den Molen onbeschadigd, loopende langs het natgeworden vangtouw, en doodde den Molenaar, die hetzelve in de hand hadt. Men vondt hem verschroeid aan regter borst en been. - Nog meenen zommigen ten zelfden tyde eene meer dan gemeene beweeging in het water bespeurd te hebben, welke na den donderslag spoedig ophieldt. Op ongeveer dien tyd sloeg de blixem in den Toren van de Domkerk te Utrecht, zonder merkelyke schade te veroorzaaken; alsmede in een Molen. Meer ramp onderging de Toren te Amersfoort, welks spits verbryzeld werdt. Ook werdt de Toren te Loenen, te Delft, in den Haag, alsmede de Kerk te Naarden, getroffen; doch is de voortgang van den brand gestuit, of heeft de blixemstraal zigzelven eenen weg gebaand, zonder brand te veroorzaaken. Op zommige plaatzen werden groote Vuurballen gezien. Te Gornichem werdt een groote Vuurklomp tegen den Toren verbryzeld, zodanig, dat duizenden van vonken over het dak der Kerk en over die der nevensstaande Huizen verstrooid werden; met dat gelukkig gevolg echter, dat daardoor geen brand veroorzaakt is. Dicht by het Dorp Huizen, in Gooiland, op het veld, werdt een Mestwagen gantschelyk verbryzeld, en een gedeelte van denzelven in den harden grond weggeslagen; terwyl de Man, daarop zittende, of 'er nevens gaande, een goed deel wegs heen gevoerd werdt; zynde, zo het schynt, eenigen tyd buiten zigzelven, ten minsten niet weetende, wat 'er gebeurd en hoe hy daar gekomen was; doch heeft voorts geen letzel ontvangen. Te Rotterdam werdt ten zelfden tyde een Watermolen in brand geslagen en een Man getroffen. Deeze zyn de voorvallen in het Zuidelyke gedeelte van Holland en Utrecht, zo verre dezelve ter myner kennisse gekomen zyn. Het Noordelyk gedeelte van dit Gewest is mede niet bevryd gebleeven, schoon de blixem aldaar op minder plaatzen getroffen heeft. In het Nieuwe Diep sioeg de blixem in één van 's Lands Schepen, beschadigende de tuigasie, en doodende éénen der Matroozen. - Te Medemblik heeft zig het Onweêr iets vroeger vertoond, komende uit het Noordwest. Ongeveer half drie uuren zag men twee felle blixemstraa- | |
[pagina 170]
| |
len, oogenbliklyk gevolgd door den donder. Men vernam brand in den Toren, die echter door toegebragte hulp spoedig gebluscht werdt. Aan de Noordzyde was het lood gesmolten, en zyn 'er eenige zwaare brokken steen uit den Toren geslagen, welke, op het dak det Kerk neergevallen, aan hetzelve aanmerkelyke schade hebben veroorzaakt. - Aan het Oosteind van het Dorp Zwaagdyk, in de nabuurschap van gemelde Stad, zyn verscheiden Ganzen dood gevonden, waarschynlyk door den blixem in de lucht getroffen. Buiten Holland heeft het Onweder, op dien zelfden dag, en ongeveer ten zelfden tyde, zyne uitwerksels doen gevoelen. In Friesland is de donder op veele plaatzen gehoord, doch, zo ver ik weet, is alleen de Toren in het Dorp de Jouwer door den blixem getroffen, zonder veel schade; alsmede een Huis te Bolsward, waar dezelve een glasraam verbryzelde. In de meer Zuidelyke Gewesten buiten Holland zyn de uitwerksels menigvuldiger geweest. In Zeeland sloeg de blixem in de Torens te Westkappel, te Middelharnis en te Middelburg; op welke laatste plaats een groote Vuurklomp gezien werdt. Te Antwerpen sloeg de blixem in een Huis, en in den Toren van het naby gelegen plaatsje Merksum. Nog werden getroffen de Torens te Nivelle, Oudenaerde, Boslaer, St. Ernelle, een Dorp by Hal, alsmede in eenige Boerenwooningen. Te Nivelle werden verscheiden menschen op den grond ter nedergeworpen, die geduurende eenige minuuten tyds het gebruik van hun gezicht verlooren. Een gedeelte van de Kerk en eenige nabuurige Huizen zyn een prooi der vlammen geworden. Intusschen is de Onweersbui in die streeken laater waargenomen, ongeveer in het tydsbestek van 6 tot 8 uur. - Wanneer men op den tyd acht geeft, op welken het Onweder op den Noordelyksten uithoek te Medemblik, voorts te Amsterdam, en aan de Zuidelykste grenzen van Vlaanderen, is waargenomen, en tevens de streek, die hetzelve gehouden heeft, in aanmerking neemt, naamelyk uit het Noordwest, blykt het, dat hetzelve de tusschenruimte van ongeveer 40 uuren in nagenoeg 4 uuren tyds is overgewaaid. Uit bovengemelde opgave blykt, dat meer dan 26 voorwerpen door den blixem getroffen zyn. Natuurlyk | |
[pagina 171]
| |
moet hier de vraag ontstaan, wat toch de oorzaak zyn moge, dat dit Onweder zo zonder voorbeeld veele Gebouwen getroffen heeft. De oplossing daarvan zal altyd moeilyk zyn, dewyl ons de byzondere aanleidingen tot dit buitengewoon verschynsel onbekend zyn. De volgende korte bedenkingen zullen echter, myns achtens, niet geheel ongegrond zyn. By de Zomersche onweersbuijen bemerken wy doorgaans eene zwaare opeenpakking van wolken; en uit de rigting der blixemstraalen kan men besluiten, dat de Elektrieke stoffe zig veeltyds van de eene wolk op de andere ontlast; in welke gevallen het Onweder minder gevaarlyk is. Hier vertoonde zig geene verzameling van dicht opeengepakte wolken, maar één, zo het schynt, laaghangende wolk; en uit de rigting van den loop der Elektrieke stoffe kan men meer dan waarschynlyk besluiten, dat hier eene ontlading tusschen den dampkring en het aardryk heeft plaats gehad; 't welk verondersteld zynde, het gemakkelyk te begrypen valt, dat de blixemstraalen regtstandig nederwaards of opwaards gaan; in welk geval dezelve veel gevaarlyker moeten zyn, en natuurlyk de hooge en uitsteekende voorwerpen treffen. Deeze veronderstelling verkrygt, myns achtens, een hoogeren trap van waarschynlykheid, wanneer wy acht geeven op het geen reeds zedert eenigen tyd, en ook omtrend dien tyd, op de aarde, of liever in derzelver ingewanden, is voorgevallen; ik bedoel de veelvuldige Aardbeevingen, welke op onderscheiden plaatzen, vooral in Spanjen, en ook hier te lande op Vrydag 13 Jan. zyn voorgevallen. Volgens berichten uit Parys, meende men op denzelfden dag des Onweders aldaar eenige schokken gevoeld te hebben; waarop aldaar tegen den avond een geweldige orkaan gevolgd is. Dit zelfde vermelden ook de berichten uit Braband, aldaar waargenomen te zyn. Het is toch niet onwaarschynlyk, dat beide verschynsels uit eene zelfde of gelyksoortige oorzaak zyn af te leiden. Ten minsten is 'er eene gelykheid in uitwerkselsGa naar voetnoot(*). Het onderaardsche gedruis, 't geen de aardschokken veeltyds vergezelt of voorafgaat, geeft | |
[pagina 172]
| |
niet onduidelyk te kennen, dat 'er eene losbarsting geschiedt, gelyk aan die in den Dampkring. - Eene verdere overeenkomst of verwandschap van oorzaaken schynen te bewyzen de proeven, door brydone en anderen op de brandende Bergen, door middel van den Elektrometer, genomenGa naar voetnoot(*), dat naamelyk de lucht aldaar met een ongemeenen voorraad van elektrieke stoffe bezwangerd is, en dikwyls blixemstraalen rondom den top van den Aetna, terwyl hy een sterken rookdamp uitwerpt, gezien worden. - Ook is het eene vry algemeene waarneeming, dat veele vuurige luchtverhevelingen de Aardbeevingen zyn voorafgegaan. Het jaar 1750 kenmerkte zig in Engeland, zelfs geduurende den Winter, door veele Onweders, vergezeld van Blixem en Noorderlichten, en is aldaar van Aardbeevingen gevolgd; en het is geenszins ongerymd te stellen, dat de menigvuldige zwavelachtige en ligt ontvlambaare dampen, waarmede de onderaardsche holen op dien tyd opgevuld zyn, door de reeten der Aarde uitwaazemen in den Dampkring, welke toch de naaste oorzaak der Onweders schynen te zyn. Vreemd kan het, in den eersten opslag, schynen, dat, niettegenstaande zo veele voorwerpen, vooral Torens, door den blixem getroffen zyn, echter weinigen in den brand zyn geslagen. Men kan hierop aanmerken, dat vooreerst de Torens weinig brandbaare stoffen aan zig hebben, en voorts dezelve, uit hoofde van het veelvuldige lood en yzer, 't geen wederom met de looden gooten verbonden is, uit hunnen aart Leiders, schoon zekerlyk gebrekkige Leiders, zyn. Zonder dit zouden, myns achtens, de Torens menigvuldiger getroffen worden; en hierin is misschien ook de reden te zoeken, waarom de Huizen in de Steden niet dikwyler geraakt worden. Intusschen zyn verscheidene Molens door de vlammen verteerd. - Vreemd zekerlyk is het, dat men Molens en dergelyke hoogstaande Gebouwen niet met Afleiders voorziet; daar toch de ondervinding van zo veele jaaren genoegzaam schynt bevestigd te hebben, | |
[pagina 173]
| |
dat dezelve als een toereikend behoedmiddel tegen deeze vreezelyke uitwerksels moeten worden aangemerkt. Het is te hoopen, dat deeze ontzagchelyke uitwerksels des Blixems aanleiding zullen geeven, dat men daarop ernstiger bedacht worde. Veelen zyn hiertoe traag te beweegen. Zommigen, zo als my meermaalen is voorgekomen, maaken zwaarigheid, hoe de Afleiders op Molens te plaatzen, ten einde dezelve geen hinder aanbrengen. De beste manier van plaatzing schynt te zyn, dat de boven uitsteekende stang, door middel van een veer, sluitende tegen den band om het agtkant, daarmede verbonden, en aldus langs den Molen naar beneden geleid worde: echter is vooral in acht te neemen, dat de Asleider niet veel omwegen maake, en onafgebroken, zonder schakels, tot in den grond voortgaa. Ik herinner my, dat van dusdanig eene plaatzing, voor verscheidene jaaren, eene beschryving gegeeven is in de Algemeene Konst- en Letter-bode. |
|