Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling, ten betooge, dat het godsdienstig gezang, uit zynen aart, een wezenlyk deel der openbaare godsdienstoefeningen uitmaakt, enz.(Vervolg en Slot van bl. 120.)
II. Laat ons nu de aandacht verleenen aan eenige Aanmerkingen, betreklyk het gebruik, 't welk, vroeg en laat, van het Gezang, by de Godsdienstoefeningen der Christenen, inzonderheid in de Onroomsche Kerken, is gemaakt. Slaan wy het oog in de Geschiedenis; zoo wel de gewyde als de ongewyde leert ons, dat men onder genoegzaam alle Volken der Aarde, onder elke luchtstreek, van alle tyden herwaard, het Gezang tot allerleië verrichtingen van den Godsdienst betrokken heeft. En niet alleen het Gezang op zich zelven; maar dat, verëenigd met het een of ander Speeltuig; 't welk ons bewyst, dat onder alle Volken, immer, dat hoofddenkbeeld is gevoed geworden: dat het Gezang een | |
[pagina 158]
| |
wezenlyk deel der Godsdienstoefeningen uitmaakte; gelyk ook: dat men ten allen tyde van begrip schynt geweest te zyn, dat men de Godheid gevoeglykst met Zang en Spel, in het openbaar, konde aanbidden en verheerlyken. Een werk van al te groot een omslag zou het zyn, het bewys hier voor uit de Geschiedenis van alle de oude Volken der Waereld byeen te zamelen. Van de Grieken en Romeinen is het genoeg bekend; van de Israëliten weeten wy het even genoegzaam; en eene aantekening in het boek van Daniël geeft ons eenen wenk, dat men, onder andere Volken van het Oosten, het Gezang, gepaard met de klanken van Speelwerktuigen, by de aanbidding der Afgoden, gebruikte. De bedoelde plaats wordt gevonden Dan. 3. vs. 5. en luidt: Ten tyde als gy hooren zult het geluid des hoorns, der pype, des cithers, des vedels, der psalteren, des accoordgezangs en allerlei soorten van muzyk, zoo zult gy nedervallen en aanbidden het gouden Beeld, 't welk de Koning nebucadnezar heeft opgericht. Waar zich ook Reizigers, onder eenig Volk, in welk deel der Waereld, bevonden, werd het, tot heden ten dage, door hun opgemerkt, dat Gezangen en Speeltuigen, hoe armhartig die dan ook mogten zyn, en hoe verschriklyk krassende in een oor, dat gewoon is beschaafde en zachte, door orde en regelmaat bestuurd wordende, toonen op te vangen, immer by Godsdienstige plegtigheden gevoegd werden. De aanbidders van den waaren God voegden dezelve daar al vroeg by. Wel is waar, van de alleroudste en vroegste tyden der waereld zyn ons geene beschryvingen, de wyze van openbaare Godsdienstoefening betreffende, althans niet van eenige betekenis, overgebleeven; zy, ondertusschen, die in de Geschiedenissen der Volken geene vreemdelingen zyn, weeten, dat de openbaare Godsdienstoefeningen onder de Volken alleen van tyd tot tyd een' zekeren vorm en gedaante hebben verkreegen. Zoo lang de menschen een zwervend leven leidden en hier en daar afgezonderd woonden, bestond de aanbidding en verëering der Godheid, als 't ware, in afzonderlyke, onöpmerkbaare en persooneele verrichtingen. Toen ettelyke familiën te samen schoolden, begon het eene meer gemeenschaplyke zaak te worden; en van daar af heeft men waarschynlyk den aanwas van meêr te samengestelde plegtigheden te stellen. Toen de Gods- | |
[pagina 159]
| |
dienst Priesters verkreeg - eerst de hoofden der familiën, vervolgens lieden daartoe in het byzonder opgeleid - kreeg de aanbidding en verëering der Godheid eene gedaante, en werd eene meer openbaare verrichting, bepaald aan gezette tyden, en geöefend by uitgekozene of voorkomende gelegenheden. En, ofschoon wy dan omtrend geen Volk der Oudheid het eigenlyk tydstip kunnen aanwyzen, waar in het Gezang, 't zy op zich zelven, 't zy met eenig Speeltuig, aan den openbaaren Godsdienst werd toegevoegd, zoo mogen wy dit, echter, als eene meêr dan waarschynlyke onderstelling aanneemen, dat de natuurlyke aanleg van den mensch, en zyne vry algemeene neiging tot het Gezang, deeze oefening wel ras aan den Godsdienst deed verbinden. Het is hier by gewis, dat de toeneemende vorderingen des menschdoms, in het uitvinden der kunsten, dezelve, naar maate daar van, tot beschaaving en volkomenheid gebragt hebben. Onder de Israëllers, - in wier vroege geschiedenis ons, als een voorbeeld van Gezang met eenig Muzyk-instrument, by een Godsdienstig bedryf gebezigd, voorkomt mirjam, de Zuster van den eersten Opperpriester aäron; welke, om het danklied van mozes, over de verlossing uit Egypte, den Jehovah plegtig toe te zingen, eene gansche menigte van Vrouwen, haar in reiën volgende, met de trommel (eenig muzyk-instrument) in de hand, gelyk ook deeze daar van voorzien waren, en beurtzangen op derzelver geklank aanhieven, vóórgingGa naar voetnoot(*): - onder de Israëllers vinden wy, als een gewigtig tydstip van de verbinding des Gezangs en der geheele Muzyk met den openbaaren Godsdienst, aangetekend, den leeftyd van hunnen roemryken Koning david. Deeze voortreslyke Vorst vervaardigde niet alleen zelf een aantal uitmuntende, Godsdienstige Zangstukken, geheel en al voor de behoefte van zynen tyd berekend - Zangstukken, die tot in onzen tyd, ja tot den huidigen dag, derzelver rang in het werktuiglyke der openbaare Godsdienstoefeningen behouden hebben - maar hy ontwierp en bragt in werking de schoonste inrichtingen tot een gepast en aan het oogmerk beandwoordend gebruikmaaken van deeze en andere Zangstukken, voor de openbaare Godsdienstoefeningen zynes Volks geschikt. Hy stelde zangers aan, en lieden, om op allerleië muzyk- | |
[pagina 160]
| |
werktuigen te speelen; ten einde de plegtige dienst des Tabernakels, op eene staatelyke wyze, geschieden mogt. [Men zie 1 Chron. 15. vs. 16 en vervolgens.] Dat men ook in de eerste Christenkerk elkander onderling gesticht en God verheerlykt hebbe met het zingen van Psalmen, Lofzangen en geestelyke (Godsdienstige) Liederen, onderricht ons eene vermaaning, daar toe betreklyk, door den Apostel paulus aan de Christen-Gemeente te Kolosse gedaan, in zynen Brief aan haar, Hoofdd. 3. vs. 16, aangetekend. Men mag zeggen, dat het Gezang - het Godsdienstig Gezang - van de kindschheid der Christelyke Kerke af, in dezelve voor een vry aanmerklyk deel van den openbaaren, gemeenschaplyken, Godlyken eeredienst is gehouden. Bekend is de aantekening van den Romeinschen Geschiedenisschryver plinius, betreklyk de eerste Christenen: ‘zy komen te samen (dus luidt dezelve) eer het dag is, om gezamentlyk, ter eere van Christus als God, Lofzangen te zingen’Ga naar voetnoot(*). Volgens het bericht van tertullianus, die groote Verdediger des Christendoms, waren die Lofzangen in het eerst, en zoo lang de mededeeling det buitengewoone gaven van den H. Geest duurden, dezulken, welke voor de vuist, en zonder alvoorens opgesteld te zyn, door den eenen of anderen, in verrukking en aandoening des gemoeds, werden opgezongen: maar vervolgens waren het welbedachte en opzetlyk opgestelde Zangstukken, 't zy van eigen vinding, 't zy uit eenige plaatsen der H. Schrift te samengesteld. Deeze Gezangen werden in de Vergaderingen der Christenen by tusschenpoozen gezongen; dat is, men las een gedeelte der H. Schrift, na eerst een gebed hemelwaards te hebben gezonden; dan zong men het een of ander lied; vervolgens las men weder eenig gedeelte der H. Schrift, of het een of ander stichtelyk geschrift, door deezen of dien in de Kerk beroemden man opgesteld; by voorbeeld: de Brieven der Apostelen, of andere belangryke en stichtelyke Brieven, aan Gemeenten, of derzelver Opzieneren, door zoodanige mannen geschreeven, en somtyds ter leezing van de eene Gemeente aan de andere gezonden; daarna zong men weder, en ging dus voort, naar maate het met de stukken, die voorgeleezen werden, en den tyd, dien men onderling ter | |
[pagina 161]
| |
byëenkomst beraamde, uitkwam. Men nam deeze wyze van doen in acht, opdat de geest der byëenvergaderden niet door een en hetzelfde werk mogte afgemat worden; ook deed men dus de gansche Vergadering meêr onmiddelyk in deeze plegtige pligtoefening deelen, en allen zich verëenigen tot het toebrengen van lof en eere aan god en den Zaligmaaker jesus En, in de daad, elk, die niet te zeer bevooröordeeld is, zal moeten bekennen, dat zulk eene wyze van openbaaren Godsdienst houden, waarin de Gemeente zelve in geduurige werkzaamheid gebragt wordt, veel meêr aan derzelver oogmerk beandwoordt, dan de zoodanige, waar in, over het geheel genomen, de Onroomsche Christenen denzelven waarneemen; dit alleen daar by in acht genomen wordende, dat, en de inhoud der gesproken wordende redenen, of der kortelyk aan de Gemeente voorgedraagen wordende onderwerpen, en die der gezangen en gebeden, waarin zy als persoon voor persoon deel neemt, en de wyze van uitvoering des geheels, dat is dus ook de wyze, waarop gezongen en de muzyk behandeld wordt, overëenstemmen met het deftige en staatelyke van het geheele oogmerk. Het Gebed en het Gezang, beiden zulke belangryke verrichtingen, schynen in veele zoogenoemde Protestantsche Gemeenten, en by veelen van derzelver Leeraaren, slechts bywerk te zyn, en eene breedvoerige Redenvoering, welke nog dikwyls op verre na niet naar de vatbaarheid der Toehoorderen, ten minsten in het algemeen, is opgesteld, en waarvan veelen, vaak, heel weinig wegdraagen, moet het hoofdwerk uitmaaken. Vooräl schynt dit zoo, of liever blykt dit voor elken opmerker, wanneer hy een goed deel der Vergadering zoo weinig aandachtig ziet onder de Gebeden en Dankzeggingen, ja ook sommige Leeraars zelven zoo sleurig en eentoonig dezelve hoort uitspreeken; en hoe duidelyk dit blyke, ten aanzien van het godsdienstig, openbaar Gezang, is hier voor reeds opgemerkt. Is het, echter, waar, dat het groote oogmerk der openbaare, godsdienstige samenkomsten - vergeleken met het geen dezelve oudtyds onder alle Volken en in alle tydperken, onder Jooden en Heidenen, waren, - is, om god te looven, te aanbidden, te danken - plegtig te verëeren; waaröm doet men dan de Gemeente zelve dat niet meêr en volkomener uitvoeren? waaröm laat men | |
[pagina 162]
| |
den zinlyken mensch, die toch, ook in den Godsdienst, tot eigene-verrichting neigt, niet zelve werken? waaröm niet het leeren, het onderrichten, het vermaanen van elkander, tot eene beknopter wyze van uitvoering gebragt? en waaröm niet voor de uitgebreidere Redenvoeringen afzonderlyke tyden bepaald, niet zoo veelvuldig en zoo kort op elkander volgende? Den menschkundigen moet de oirspronglyke wyze van openbaare Godsdienstoefening, waarvan in de Roomsche en Grieksche Kerken, ook by de Moravische Broeders, of zoogenoemde Hernhutters, en nog verder op den achtergrond, in de Engelsche, en ook in fommige Luthersche Kerken, een zweem is overgebleeven, meer natuurlyk en aan het oogmerk beandwoordende toeschynen, dan onze (de zoogenoemde Protestantsche) gewoone: vooräl wanneer de Redenvoeringen, in plaats van in eenvouwige, voor elk gemeen menschenverstand, zoo als het toch by het grootste gedeelte van elke Gemeente bestaat, berekende taal, evenwel die van gezond verstand, opgesteld te zyn, uit afgetrokkene, wysgeerige bespiege ingen, of dorre redenkavelingen en betoogingen bestaan, welke de ziel, althans van gewoone hoorderskoud en ledig laaten; of voorgedraagen worden in eenen zwierigen, weelderigen, van te verre gezochte leenspreuken als overvloeiënden, verhittenden styl, waarin de woorden wel lieflyk en behaaglyk klinken, doch de eigenlyke bedoeling en betekenis der zaaken onder dezelve, als onder een fraai en prachtig, maar ondoorschynend kleed, is verstooken. Mogt men toch, daar de hier bedoelde wyze van openbaare Godsdienstoefening, als zoodanig, alomme, schynt gewettigd te zyn, daaromtrend wat meer menschkundig te werk gaan! En mogt tevens gezorgd worden, dat niet dan bekwaame, voor deezen post berekende lieden, tot Leeraars en bestuurers der openbaare Godsdienstoefeningen bevorderd werden! Wat nu wyders (om daartoe meêr bepaaldelyk weder te rug te keeren) het Gezang betreft; hetzelve is van de Apostolische tyden af in de Gemeenten der Christenen, by derzelver openbaare Godsdienstoefeningen, in gebruik gebleeven: niet, wat de wyze van uitvoering - wat de orde - wat het werktuiglyke van het Gezang - wat deszelfs inhoud - wat de stukken zelve betreft, overäl evenëens. Het Gezang | |
[pagina 163]
| |
is aan de openbaare Godsdienstoefeningen verbonden, en daaraan verbonden gebleeven, ofschoon deswege, noch door jesus zelven, noch door zyne Apostelen, ooit een uitdruklyk bevel, zoo ver bekend is, gegeeven werd. Van daar komt het, dat elk Kerkgenootschap, ja elke Gemeente byna, daaromtrend zoodanige verördeningen, inrichtingen en wyzigingen heeft vastgesteld, als door elk de beste, meest met de natuur der zaake overëenkomende, geöordeeld werden. Deeze verbindtenis, ondertusschen, van het Gezang aan den openbaaren Godsdienst, strekt ten onwraakbaaren bewyze, hoe eigenäartig men deeze oefening altoos geöordeeld heeft tot den Godsdienst te behooren. Naar maate, nu, de ongelukkige scheuringen in de Christelyke Kerk meerder Gemeenten en meerder Gezindheden deeden ontstaan, maakte iedere Gemeente daaromtrend byzondere schikkingen. Al vroeg, by voorbeeld, werden de beurt- en wissel-zangen ingevoerd, zoo dat de zingende Gemeente verdeeld werd in twee Chooren, die elkander vervingen. Toen het gebied des Bisschops van Rome zich wyd en zyd in het Westen uitbreidde, en, door deszelfs verördening, de geheele Kerkdienst, in alle landen, in de Latynsche taale moest geschieden, zong men overäl, ter eere van god en jesus, en van zoogenaamde Heiligen, in het Latyn, om het even of men de woorden verstond dan niet; en nog heden ten dage volgt die Kerk die oude, indedaad dwaaze, verördening, genoegzaam overäl: doch met de bekende Hervorming het werktuiglyke van den openbaaren Godsdienst, in die Christelyke Gemeenten, welke dezelve hadden aangenomen, in elks eigen taal hersteld zynde, deelde sints ook het openbaar Gezang daar in. 't Is waar, men viel weder het meest, en, mag men zeggen, onder de verschillende Gezindheden der dus genoemde Protestanten, vry algemeen, op de Psalmen. Men zag dezelve niet alleen aan als voortreflyke gedenkstukken van den alouden waaren Godsdienst: maar als stukken, die aller eerbied verdienden; als onmiddelyk onder de ingeeving van den H. Geest ontworpen; en dit denkbeeld, geheel of gedeeltelyk aangenomen zynde, werkte natuurlykerwyze derzelver verkiezing uit; zoo dat zy weldra in elks eigen taal in gebonden of rym - maat werden overgezet. Het eerste, wat de beroemde luther in den jaare 1517 van de H. Schrift vertaalde, bestond in Davids Boet-psalmen; en | |
[pagina 164]
| |
een openlyk gebod, te Milhauzen in den jaare 1523 gegeeven, behelsde: dat de schooljeugd tot het zingen der Hoogduitsche Psalmen zou aangespoord en opgeleid worden, om by den openbaaren Godsdienst ook de Heilige Lofzangen te kunnen voegen. Dat men, ondertusschen, in het Luthersch Kerkgenootschap het gebruik der Psalmen alleen, voor eene Christelyke Gemeente, ongenoegzaam heeft geacht; en dat men in hetzelve al vroeg gevoeld heeft, dat het Christelyk gemoed zich niet, ter voldoening van het geen hetzelve zingende wenscht te genieten en gewaar te worden, met de Psalmen kan vereenigen, - bewyzen zoo veele Gezangboeken in de onderscheidene Gemeenten van dat Kerkgenootschap, niet slechts in ons Vaderland, maar vooräl in Duitschland en het Noorden; waar dezelve in de jongstverloopene niet alleen, maar zelfs reeds in de XVIIde Eeuw, en misschien nog vroeger, ginds en elders zyn in het lieht gekomen. 't Is bekend, dat door den arbeid van clement marot, johan calvyn en theodorus beza, de geheele bundel der 150 Psalmen in Franschen rym werd overgebragt, welke te samen op muzyk gesteld in den jaare 1552 het licht zag. In Nederduitschen rym werden de Psalmen in den jaare 1540, onder den naam van Souter-liedekens, het eerst in ons Vaderland bekend; naderhand dezelve door petrus dathenus op nieuw berymd zynde, werden dezelve aldus, volgens besluit der welbekende Dordsche Kerkvergadering, in de Hervormde Kerke deezer Landen, by de openbaare Godsdienstoefeningen ingevoerd. Aldus werd in die beide voornaame Kerkgenootschappen der Protestanten, onder welke laatsten ook de Gemeenten, tot dezelve behoorende, in Frankryk en Engeland begreepen zyn, van vroeg af aan het Gezang, meestal het Psalmengezang, by de openbaare Godsdienstoefeningen gebezigd; elk op zyne wyze en naar zyne verkiezing, gelyk reeds aangemerkt is. Ook gaf ginds en elders tyd en verbetering van smaak in letterkundigen arbeid, en inzonderheid in de Dichtkunst, aanleiding tot verschillende, doch ook verbeterde, berymingen der Psalmen; gelyk ook tot het vervaardigen van Gezangen, meer in den geest des Christendoms, en voor de behoefte des tyds, gestemd, dan deeze: waar onder, behalven het geen in de Luthersche Kerken, zoo die van Duitschland en der Noordsche Ryken, als in de Engelsche en Fransche Ker- | |
[pagina 165]
| |
ken, met opzicht daarop, van tyd tot tyd heeft plaats gehad, te tellen is, het, voor omtrend 30 jaaren, op hoog gezag, invoeren, in de Hervormde Kerk deezer Landen, van eene, uit drie berymingen te samen gebragte, betere Psalmberyming dan die van datheen. Ook by andere Christelyke Onroomsche Gemeenten, zoo elders als in ons Vaderland, heeft men, van den aanvang van derzelver bestaan af, een dergelyk en misschien hier en daar uitgebreider gebruik gemaakt van het Gezang, zoo dat der Psalmen als van opzetlyk daartoe vervaardigde Gezangen. In de Gemeenten der Doopsgezinden werd overal, van derzelver vestiging af, het Gezang mede by de openbaare Godsdienstoefeningen gevoegd. In den vroegsten tyd van haar bestaan bestond haar Gezang uit Liederen, door deezen en dien vervaardigd. Naderhand werden ook de Psalmen op hun zelven gebruikt, hoewel in het eerst slechts eenige, als byzonder gepaste, uitgekipt, maar vervolgens allen, en de gezegde Liederen werden daardoor meest overäl uit den weg gedrongen; alhoewel men, in laatere tyden, in enkele Gemeenten, waar men het onvoldoende van het gebruik der Psalmen, by plegtige gelegenheden inzonderheid, inzag, zich weder voorzag van een aantal daartoe opzetlyk vervaardigde Liederen; gaande, om zoo te spreeken, iedere Gemeente daarin, gelyk in de keuze van Psalmberyming, naar eigen smaak en verkiezing te werk. Twee Gezangboeken, ieder een aantal Gezangen, de meesten uitmuntend schoon, en op onderscheidene gelegenheden en onderwerpen toepaslyk, bevattende, elk van die opzetlyk vervaardigd ten dienste van eene der twee Gemeenten te Amsterdam, voor dat dezelve verëenigd waren, en nu beiden in de vereenigde Gemeente dier Stad, ook ieder afzonderlyk of gezamenlyk in andere Gemeenten, in gebruik, strekken tot eene blyk van belangstelling daar in, dat der openbaare Godsdienstoefening eene bevallige en het Christelyk gemoed stichtende ondersteuning worde toegebragt. Zonder nu verder te gewaagen van het geen ten deezen aanzien by nog andere, van de voorgemelde onderscheiden, Christelyke Gemeenten plaats heeft, als met de voorgaanden hoofdzaaklyk overëenstemmende, zal het aangemerkte genoegzaam zyn, om een algemeen denkbeeld te verkrygen, betreklyk het gebruik, 't welk, vroeg en laat, van het Gezang, by de Godsdienstoefe- | |
[pagina 166]
| |
ningen der Christenen in gemelde en verder bedoelde Gemeenten, is gemaakt: want te treeden in meerder byzonderheden daaromtrend; te onderzoeken, wat door ieder Kerkgenootschap op zich zelve, en door iedere Gemeente van hetzelve afzonderlyk is gedaan en nog geschiedt; waar toe behoort eene geschiedkundige naspooring van de verschillende Psalmberymingen en Gezangboeken, nu ter deezer, dan ter geener tyd, en by afwisseling, ingevoerd; alsmede omtrend het hoe veel of weinig zingen, en de wyze van inrichting zelve, by elke gewoone of buitengewoone godsdienstige byëenkomst: - dit alles zou van te wyden omvang zyn; behalven dat het eene uitgestrekte kennis aan de verschillende gewoonten, inrichtingen en gelegenheden van zoo veele Gemeenten - iets, byna niet mogelyk overäl op te spooren - zou verëischen. Genoeg is het, in een algemeen overzicht, het algemeen gebruik des Gezangs by de openbaare Godsdienstoefeningen te ontdekken, en op goede gronden, gelyk men meent in de eerste Afdeeling deezer Verhandelinge gedaan te zyn, betoogd te zien: dat het Godsdienstig Gezang, uit zynen aart, een wezenlyk deel van de openbaare Godsdienstoefeningen der Christenen uitmaakt. Maar is dit zoo, en zal het laatste tot nut en stichting des gemoeds, en met de daad tot verheerlyking van god en den hoogwaardigen Zaligmaaker, christus jesus, geschieden, dan is het voor alle dingen noodig, dat elk, die zich daar toe, in de Christelyke Gemeente, met zyne Broeders en Zusters wenscht te verëenigen, zich met lust en belangstelling in de Zangkunst oesene. Zonder die kunst eenigzins ten minsten - beter grondig - te verstaan, kan niemand het openbaar Gezang tot onderlinge stichting mede helpen uitvoeren. Zonder dat, zal elk, die poogt mede te zingen, de orde, welke in de uitvoering immer behoort te heerschen, zal 'er stichting plaats hebben, altyd verbreeken. Zonder dat, zal elk het aangenaame, het welluidende, het lieflyke des Gezangs verstooren. Zonder dat, zal hy hetzelve berooven van de mogelykheid, om op het hart te werken. - Het is voor geenen Christenbelyder te laag, de deftige, staatige Kerk-muzyk te verstaan. Men behoort 'er zich van der jeugd af aan in te oefenen. De Godsdienst is die oefening waardig; zelfs komt hem het edelste en waardigste der muzyk | |
[pagina 167]
| |
toe; en het is in geenen deele strydig met zyne ernsthaftigheid, de hulde zyner beminnaaren te ontvangen in den bevalligen, sierelyken tooi der beeldryke Dichten streelende Toonkunst. Of zou men, zonder roekloos te zyn, durven beweeren, dat, ter eere van den grooten bedeeler des voortreflyken kunstvermogens, het uitschot, een droevige teem en verwarde, onachtzaam uitgegalmde toon, genoegzaam en voldoende ware; terwyl men het pit en uitneemendste der kunst aan het Tooneel en andere oefeningen van louter zinlyk vermaak toewyddeGa naar voetnoot(*)? Neen: dit even min, als dat slordige taal, kreupel, maatloos, wartaalig, geestloos rym voor den Godsdienst genoeg zou zyn. Even gelyk de oefening van den openbaaren eeredienst, over het geheel genomen, behoort te geschieden, deftig, zedig, staatig, ernstig, bedaard, alzoo moet ook dat belangryk gedeelte daar van, het welk zoo geschikt is om den geest tot het gevoel van de volle waarde der geheele zaak naar behooren te stemmen, - moet het Gezang eveneens ingericht zyn en geschieden. Zulk een Gezang biedt ons dan als van zelve zynen ondersteunenden bystand aan, om ons van den pligt der openbaare Godsverëeringe te kwyten, - om ons te wakkerer en te levendiger te maaken in onze, gode en zynen Zoone geheiligde, verrichtingen; om ons tot liefde en dankbaarheid zoo wel als tot eerbied en ontzag jegens den hoogen god, maar die ook onze Vader is, op te wekken, en te vervullen met hoogächting en verblydende erkentenis voor zynen Gezalfden, onzen Vriend en Verlosser; om in onze ziel te ontvonken een' reinen gloed van gode behaaglyke deugd, en haar te bevestigen in de onwankelbaare hoope op de gelukzaligheden der toekomende huishouding van vreugde, heerlykheid en onsterflykheid, waarin wy tot het volvrolyk en juichend lied der Engelen zullen worden toegelaaten. |
|