| |
| |
| |
Eliza Lascells.
(Naar het Engelsch.)
De bekoorlykheden der onschuld, en de vermaaken van een afgezonderd leeven, hebben zo menigwerven aan verscheide Schryveren stoffe verschaft, dat de enkele naam van Arcadische tooneelen, en belommerde hutten, eene soort van afkeer verwekt: men vreest, de menigmaal geschilderde tooneelen weder te zullen aantreffen. Desniettegenstaande moet ik myne Leezers verwittigen, dat de Heldin deezer Geschiedenisse de bewoonster was van eene nederige hut, gelegen in het hangen van een heuvel; dat een hoog opgegroeid bosch dit verblyf beschermde tegen de guure noordewinds-vlaagen; en dat een afgeschoote plekje gronds de bloemtuin van flora geleek.
Eliza lascells was de Dogter van een Man, die, voor de diensten aan zyn Vaderland beweezen, geene andere belooning genoot, dan eenige lidtekens, welke, hoe zeer zy ten blyke strekten van de gevaaren, die hy voor hetzelve geloopen hadt, hem nooit de toejuiching zyner hoogere Officieren, of de goedkeuring van zynen Koning, hadden doen verwerven. Het was het ongeluk van den Lieutenant lascells, tot een Regiment te behooren, welks Opperbevelhebber van eenen bloohartigen aart was, en die, in stede van zyn voordeel te doen met eenen voordeeligen stand, door zyn Regiment betrokken, 't geen hem in staat stelde om den vyand groote afbreuk te doen, schaamtloos den aftocht deedt slaan. Of dit bevel het gedeelte des Krygsvolks, waarover hy het bevel voerde, niet bereikte, of dat de dapperheid zyner onderhebbende manschap, aangevuurd door de Hoofden, 't zelve in den wind sloeg, is eene niet uitgemaakte omstandigheid; maar vast gaat het, dat dit volk, in stede van terug te trekken, den vyand aanviel, en, schoon veel minder in getal, uit het veld sloeg. De Opperbevelhebber, in stede van deeze heldendaad goed te keuren, wraakte het gehouden gedrag van den Lieutenant lascells, en beschuldigde hem van ongehoorzaamheid aan zyne bevelen. Ter oorzaake zyner bekomene wonden, werd hy, by zyne wederkomst in Engeland, genoodzaakt, het leger te verlaaten, op half jaargeld. - Vol afkeers van menschen, die hem zo onedelmoedig behandeld hadden, en diep getroffen over den smaad hem aangedaan, toog hy, met zyne Vrouwe en Kind, na het Noorden van Engeland, dewyl hy aldaar goedkoopst kon leeven. Binnen minder dan twee jaaren, naa dat hy zich in Yorkshire hadt nedergezet, stierf deeze dappere, maar ongelukkige, in den bloei zyns leevens; eene Weduwe en Kind nalaatende, met weinig meer om van te lee- | |
| |
ven, dan de geringe som, die Mevrouw lascells, als eene
Officiers Weduwe, regt hadt te eischen.
Diep getroffen door het verlies van eenen tederminnenden Egtgenoot, wiens wenschen zich altoos hadden uitgestrekt om haare rust en geluk te bevorderen, ontzette haare droefheid haar, voor eenigen tyd van alle werkzaamheid: eindelyk werd zy uit haare mymerende ongevoeligheid opgewekt, door de verpligting, welke zy oordeelde aan haar Kind verschuldigd te weezen. De inneemende tederheid van de kleine eliza verzagtte haaren weedom, en vernieuwde in haaren boezem de zugt voor het leeven; terwyl de aankweeking van 's Kinds zielsvermogens aan den eenen kant, den indrang van smertlyke aandoeningen weerde, en, aan den anderen kant, eene bron was van vertroosting en opbeuring.
De opvoeding, welke Mevrouw lascells ontvangen hadt, stelde haar volkomen in staat tot de taak der opvoedinge. Daar zy ongelukkig haare Familie op zich verstoord gemaakt hadt, door de keuze haars Egtgenoots, weigerde zy allen bystand, naa diens dood, zo voor zich zelve als voor haar Kind. Zy besloot haare Dogter zodanig eene opvoeding te geeven, als haar in staat zou stellen om op eene eerlyke wyze te bestaan, en zy liet haar niet onkundig van die huislyke hoedanigheden, welke de weezenlyke deelen uitmaaken in het character van Huisvrouw en Moeder.
De ongemeen sterke aandoenlykheid van gesteltenisse haars lieven Dogters gaf der bezorgde Moeder vaak eenige bekommernissen, daar zy, ondanks alle daar tegen genomene voorzorgen, waarnam, hoe de aandoenlykheid van eliza soms allen bedwang ontworstelde. ‘Myne eliza!’ voerde zy haar vaak te gemoete, ‘waarom herinnert gy u niet aan myne lessen, u leerende, dat Aandoenlykheid dén alleen beminnelyk is, als dezelve onder het bedwang der Rede staat; daar door daaraan bot te vieren, de ziel verzwakt wordt en onbekwaam om de algemeene pligten des leevens te volbrengen. Ik bewonder die Aandoenlykheid, welke ons aanspoort om onze lydende Natuurgenooten te hulp te komen; maar ik wraak die onegte foort, welke van de ongelukkigen zich afkeert, en, om zich het aandoening wekkend voorwerp te onttrekken, verzuimt daadlyken bystand aan de verdrukten te verleenen.
Schoon de Ouders in 't algemeen om Schoonheid als het deel hunner Dogteren wenschen, was die van eliza eene tweede bron van ongerustheid voor Mevrouw lascells; want haare Dogter hadt een zo groot deel van die gevaarlyke bezitting, dat haars Moeders vooruitziend oog en voorgevoelend hart dikwyls de kommerlyke gedagten deeden opwellen, hoe zeer die gave de bron zou kunnen worden van veel onheils.
Eliza hadt nu die jaaren bereikt, waarin de moederlyke bezorgdheid nieuwe stoffe van ongerustheid bekomt: zy was in
| |
| |
haar zeventiende jaar getreeden, en eene der beminnelykste en inneemendste Meisjes, die oogen konden aanschouwen.
Schoon Mevrouw lascells afgezonderd en stil leefde, waren 'er nogthans, in de nabuurschap, eenige weinige Familien, waarmede zy als Vriendin verkeerde; eene derzelven, waarmede zy allergemeenzaamst omging, was die van Mr. herbert, die flegts een vierde van een myl van haar af woonde. Mr. herbert, slegts eene kleine jaarwedde en een talryk huisgezin hebbende, hadt gewoonlyk drie of vier jonge Heeren ten zynen huize, om hun de voorbereidende weetenschappen te leeren, eer zy na de Hoogeschool gingen: hy was een man van grondige geleerdheid en zeer geagt. Onder het aantal zyner Kweekelingen bevondt zich de jonge Heer charlton, die, op eene openbaare school, bykans volleerd was; doch, vroegtyds reeds eene neiging tot losbandigheid aan den dag gelegd hebbende, was hy by Mr. herbert besteld geworden.
By een allerinneemendst voorkomen voegde hy eene fraaiheid van manieren, zelden aan te treffen by iemand van den Heer charltons jaaren. Hy was zo volmaakt uitgeleerd in de kunst van bedriegen, dat zyn Toeziender en Leermeester uiet het minste vermoeden hadt van de weezenlyke gesteldheid zyner ziele. Hy was Mr. herbert aanbevolen, toen eliza omtrent veertien jaaren bereikte; drie jaaren verschilden zy in ouderdom, en uit dien hoofde zag hy haar aan als een kind; nogthans gaf hy dikwyls zyne verrukte bewondering te kennen van de bekoorlykheden, welke zy van de Natuur ontvangen hadt; en, in stede van haar met gemeenzaamheid te bejegenen, was zyn gedrag, ten haaren opzigte, met eerbiedenisse gemengd. Hy bleef bykans twee jaaren onder Mr. herberts opzigt, en maakte, geduurende dien tyd, veelvuldige verschooningen, wegens de bezoeken, afgelegd ten huize van Mevrouw lascells: deezer liefhebbery voor bioemen kennende, bragt hy haar altoos, naa het eindigen van eenen viertyd, eenige nieuwe en aartige planten mede. Zy ontving deeze als enkele blyken van eens Jongelings beleefdheid, en charlton verwierf haare hoogagting: want zy hadt geene de minste gedagten, dat hy eenig ander oogmerk kon hebben met die oplettendheden, dan enkel het natuurlyk verlangen om te behaagen.
Toen de tyd gekomen was, op welken edward charlton uit Mr. herberts huis stondt te vertrekken, stondt op diens gelaat de neerslagtigheid geschilderd. Mevrouw lascelis schreef zulks toe aan de agting, welke hy voor den jongen Heer hadt, waarvan deeze altoos gesproken hadt. Het geheele Huisgezin was getroffen op het denkbeeld der scheidinge; en het was blykbaar, dat eliza daar in deelde; schoon zy het nimmer aan haare Moeder te verstaan gaf, en eenigen tyd vermyd hadt, den naam des jongen Heers te noemen. 's Daags vóór diens vertrek klaagde zy over ongesteldheid, en
| |
| |
kon niet bewoogen worden om haare kamer te verlaaten: haare Moeder schreef zulks toe aan de verregaande neerslagtigheid, welke altoos haar geval was, zelfs by eene ligte ongesteldheid. Mevrouw lascells zag haare Dogter op dien dag verscheide maalen weenen: zy dagt, dat deeze traanen een gevolg waren van de ongesteldheid, over welke zy klaagde, en koesterde geen het minste denkbeeld van de weezenlyke oorzaak der ongesteltenisse haarer Dogter; zich verbeeldende, dat de haar eigene vrolykheid, binnen het verloop van weinige dagen, zou wederkeeren. In stede hier van, bleek haare neerslagtigheid van uur tot uur toe te neemen: haare Moeder werd ernstig bekommerd over die ongesteltenisse.
Mr. herbert, Mevrouw lascells een bezoek geevende, deedt haar verstaan, welk een begrip hy koesterde, wegens de oorzaak der ongesteldheid van eliza. Duizend nieuwe denkbeelden vermeesterden haare verbeelding, en zy herinnerde zich eene menigte van oplettendheden, aan haar Kind betoond, die haarer waarneeminge ontglipt waren, door het denkbeeld, dat eliza te jong was, om dusdanig eene verknogtheid te hebben; en zy vertrouwde op de eerlykheid van haar hart.
Welhaast werd zy, nogthans, ten vollen overtuigd van de regtmaatigheid des gevoelens van Mr. herbert: want op een morgen in de slaapkamer haarer Dogter komende, vondt zy eenige dichtregelen, aan haare Dogter gericht, behelzende eene allertederste afscheidsgroete van den jongen Heer charlton, met alle kieschheid opgesteld, doch niets minder uitdrukkende dan eene verklaaring van de Liefde, welke hy haar toedroeg en by zyn vertrek zou blyven omdraagen.
Het is voor geene pen te beschryven, welk eene verscheidenheid van gemoedsbeweegingen Mevrouw lascells bevingen, op het leezen van dit Dichtstukje. 't Zelve overtuigde haar niet alleen, dat Mr. herberts vermoedens welgegrond waren, maar ook, dat zy het vertrouwen van haar Kind verlooren hadt. Dat de gevoelige eliza eenig denkbeeld verhoolen gehouden hadt voor haare Moeder, welke zy tot duslange alle haare hartsgeheimen openbaarde, verwekte haar de grootste en onbeschryflykste ongerustheid. Naa eenige oogenblikken bedenkens, keerde zy weder na elizas kamer, en nam het Vers, 't geen zy ter plaatze, waar zy het vondt, weder nedergelegd hadt, weg. Zy ging na den tuin, waar haare Dogter was gaan wandelen. Zy vondt haar onder een boom zitten, baadende in traanen.
‘Ik heb,’ sprak de ontroerde Moeder, ‘na u gezogt, myn lieve Kind! en kwam om u te bestraffen, dewyl gy dit stukje van Galanterie voor my verborgen hebt; maar ik staa versteld, u in deeze ongewoone verslaagenheid van geest aan te treffen, en kan niet verdraagen, dat myne eliza met een on- | |
| |
overwinnelyk leed worstelt. Spyt u het vertrek van den jongen Heer? Of hebt gy reden om vertrouwen op deeze Dichtregelen te stellen? Kan edward charlton eenigen indruk gemaakt hebben op uwe genegenheden, zonder my vooraf kennis te geeven van den wensch zyns harten?’
De traanen van eliza vloeiden met toeneemenden vloed, en, wanneer Mevrouw lascells haar tederlyk omhelsde, wierp zy zich in 's Moeders armen, uitroepende: ‘Ach! myne dierbeminde Moeder! Ik ben uwer tederheden onwaardig! Ik ben eene slegte, die uwe liefde niet verdien!’ Te vergeefs zogt de bezorgde Moeder de aandoeningen van haar Kind te verzagten; te vergeefs poogde zy haar over te haalen tot het openleggen van haar hart. Op elke vraag, welke zy deedt wegens edwards gedrag, kon zy alleen een ontwykend antwoord bekomen. - Het was voor Mevrouw lascells niet mogelyk, eenige zwaarigheid op te werpen om edward charlton voor Behuwdzoon te erkennen, want zy hadt altoos genoegen geschept in zynen ommegang, doch uit den mond van Mr. herbert vernomen, dat de Vader des jongen Heers geheel andere oogmerken hadt omtrent het Huwelyk van zyn Zoon, en zy beefde voor het toekomend lot van haar Kind.
Eliza te bestraffen, wegens de geheimhouding ten haaren opzigte, zou deezer agterhoudendheid vermeerderd, en de smerte vergroot hebben: zy besloot, derhalven, om, zo het mogelyk ware, haar vertrouwen te winnen, en haare aandagt elders heen te wenden, en verstrooijing van denkbeelden te bewerken. - Zy deelde dit plan mede aan haar Vriend, Mr. herbert, die 't zelve, als zeer welberaamd, prees, en ten zelfden tyde voornam, aan zyn geweezen Kweekeling te schryven. Van deezen ontving hy, den volgenden postdag, dit antwoord:
‘Het is onmogelyk, myn waarde Heer! met woorden te beschryven het leedweezen, 't welk uw brief my veroorzaakt heeft: maar vergun my, op het heiligst woord van myn Eer, u te verzekeren, dat ik de beschuldigingen niet verdien, in denzelven my ten laste gelegd.
Laag moet de man weezen, die, met voorbedagten raade, kan tragten de genegenheid te winnen van een kunstloos jong Meisje, zonder haar eene ruime vergelding van oplettendheid toe te brengen: doch dit is, waarde Heer! verre van myne zaak te zyn; want het beeld van eliza lascells heerscht zegepraalend in mynen boezem. Te schryven, dat ik haar bemin, is eene al te zagte uitdrukking, om eene drift te kennen te geeven, die alleen door den dood kan uitgebluscht worden. Petrarcha zelfs voelde voor zyne laura dien vervoerenden gloed van liefde niet, welke in mynen boezem brandt.
Gy schryft my, dat ik de oogmerken van myn Vader
| |
| |
wist; dat ik de verdelger ben van elizas geluk, de verstoorder van haare rust; dat ik, door onderhandsche kunstgreepen, haare genegenheid gewonnen, en een character, uit eigen aart opregt, tot bedrieglykheid gevormd heb. - Ik beken, dat myn Vader my zyne oogmerken ontdekt, - ik staa toe, dat Lord lexington my den naam van zyn aanstaanden Zoon gegeeven hadt: maar staan onze genegenheden in onze magt - zyn de driften te beteugelen? of kan men eliza lascells zien, zonder op haar te verlieven? - De beschuldiging, dat ik haar geluk verdelg, kan niet waar gemaakt worden; daar ik, om 't zelve te bevorderen, myn eigen gaarne zou willen opofferen. Onze genegenheden hangen niet af van onzen wil. Ik wendde geene kunstenaaryen aan te haarer verleidinge; doch dat ik haar op het vuurigst bemin, is myn hoogste roem. Dat ik myne Liefdedrift voor Mevrouw lascells poogde te bedekken, is eene waarheid, welke ik niet zal onderstaan te lochenen: want ik kende haare gevoelens van regtmaatigheid zo wel, dat ik vreesde voor haar schryven aan myn Vader; en ik weet teffens, op welk een trant hy haar zou antwoorden. Rang en Geld zyn de afgoden, welke hy vereert; en ongelukkig bezit myne dierbaare eliza geen van beiden. Ik vreesde daarom, dat hy aan haare Moeder op een trant zou schryven, die de kieschheid van haar teergevoelig hart zou kwetzen.
Ik heb dus, myn waarde Heer! geantwoord op de beschuldigingen, door u tegen my aangevoerd, en ik verbeeld my op eene wyze, die gy zult moeten goedkeuren. Voor tegenwoordig is het volstrekt noodzaaklyk, dat ik myne verknogtheid voor mynen Vader verberge; schoon ik hoop, dat de tyd niet verre af is, waar op ik in staat zal weezen, die voor de wereld te openbaaren. Ik verzoek u myne dienstaanbiedenis aan Mevrouw lascells. Verklaar myne beminde eliza, dat ik haar meer dan myn leeven bemin; en houd u verzekerd, dat ik met dankbaarheid en toegenegenheid ben
Uw onderdaanige Dienaar
E.C.’
Het leezen van deezen brief gaf weinig voldoenings aan Mr. herbert: want, schoon dezelve eene verklaaring behelsde van de grootste persoonlyke hoogagting, het stuk des Huwelyks werd 'er slegts van ter zyden in aangeroerd: eene byzonderheid, welke zyne vrees gaande maakte.
De opvoeding van eliza was met groote oplettendheid volvoerd, en de gevoelens van vrouwlyke eerbaarheid waren haar op het diepst ingeboezemd; hy kon derhalven aan haare deugd niet twyfelen, maar niet nalaaten te duchten, dat zy blootstondt om jammerlyk bedroogen te worden.
| |
| |
Terwyl hy by zich zelven overlegde, of hy edwards brief aan Mevrouw lascells zou laaten zien, en bepeinsde hoe hy den inhoud zou beantwoorden, stondt hy versteld, het rydtuig van Sir charles charlton te zien komen opryden, en tradt na het rydtuig toe, met den brief in zyne hand.
'Er was eene koelheid in de houding van dien Heer, welke Mr. herbert verbaasde, daar hy hem altoos met de gulheid van een Vriend behandeld hadt: een vlugge oogslag deedt hem de hand zyns Zoons kennen, en hy vroeg met veel ernst, of die brief van zyn Zoon was. Op het bekomen van een bevestigend antwoord, verzogt hy denzelven te mogen zien. - Mr. herbert, bedenkende op welk eene wyze 'er van den Vader in gesproken werd, weigerde zulks op de beleefdst mogelyke wyze; waarop de Vader vol driftsvervoering uitriep: ‘Nu ben ik volkomen overtuigd, dat het geen ik gehoord heb waarheid is! Ja, Mynheer! ik houd my verzekerd, dat gy u op eene alleriaagste wyze ten mynen opzigte gedraagen hebt, en bedoelt myn Zoon te doen trouwen aan eene behoeftige Bloedverwante van u: doch ik kom om u te vermelden, dat ik uwe verraadery ontdekt heb, en beslooten uwe snoode oogmerken te verydelen.’
Mr. herbert stondt zodanig versteld over deezen aanval op zyne beginzels, dat hy eenige oogenblikken buiten staat was om te antwoorden; waarop hy, de hand, die nog den brief hieldt, uitstrekkende, zeide: ‘Gy zult zien, Mynheer! hoe weinig ik deeze mishandeling verdien: om my zelven regt te doen, moet ik u den brief uws Zoons toonen; alleen weigerde ik denzelven over te geeven uit kieschheid ten uwen opzigte.’ - Terwyl de Heer charles den brief zyns Zoons las, onderging zyn gelaat eene zigtbaare verandering: hy deedt dien digt, gaf denzelven weder over, zonder een enkel woord te spreeken. - Naa eenige keeren de kamer, in eene blykbaare driftsvervoering, op en neder gegaan te hebben, was zyn woord: ‘Mr. herbert! uw gedrag is zeer verkeerd afgemaald: ik schaam my over myne eigene ligtgeloovigheid; daar ik het denkbeeld by my heb kunnen laaten huisvesten, dat een man van zo braave beginzelen een baatzugtig inzigt, ten aanziene van myn Zoon, zou gekoesterd hebben.’
Eer de braave Mr. herbert iets te zyner verontschuldiging kon inbrengen, werden Mevrouw lascells en haare Dogter aangemeld; en zo zeer was Mr. herbert verbaasd door dit te onpas komend bezoek, dat hy volstrekt verzuimde, deeze aan zynen gast aan te bieden. Zy hadden haare morgenwandeling gedaan, en waren door de tuinpoort ingekomen, 't welk te wege bragt, dat zy het rydtuig niet gezien hadden. Dan Mevrouw lascells, de ontsteltenis van haaren Vriend ziende, verbeeldde zich, dat zy hun in eenige zaak van aangelegen- | |
| |
heid gestoord hadt, en verkortte daarom haar verblyf. Opstaande, om te vertrekken, sprak de Heer charles, dat hy hoopte niet ongelukkig de oorzaak te weezen van de Dames te doen heenen gaan; en, weinig denkende aan wie hy eene beleefdheid wilde bewyzen, vroeg hy Mr. herbert, of hy de Dames met hem wilde t'huis geleiden.
Gereedlyk werd in deezen voorslag toegestemd. De Heer charles boodt Mevrouw lascells zynen arm. Toen zy aan haar klein, doch fraai landverblyf kwamen, noodigde zy de Heeren in te treeden. Een kleine tuin omringde het nederig verblyf, 't geen alles met smaaks aangelegd, en met keur van bloemen en gewassen voorzien was. Het vertrek, waar zy intraden, was met bleek groen behangzel, de rand met bloemslingers, met veel smaaks door eliza getekend. Een Forte Piano stondt in een hoek. Op twee aartig geschilderde pedestallen stonden twee Globes, met witte kleedjes, fraai aan de randen geborduurd, - alles van elizas hand. Verscheide welgetekende landschapjes hingen aan den wand. De Heer charles zag ze en bewonderde dezelve, en hy haalde de Dames over om hem te onthaalen op een Duet op de Piano Forte. Waren zyne oogen verrukt geweest wegens het geen dezelve zagen, zyne ooren werden niet minder betoverd door het geen hy hoorde. Wanneer Mr. herbert hem herinnerde, dat het uur voor den middagmaaltyd gekomen was, nam hy met blykbaaren wederzin afscheid. Zo zeer vondt hy zich ingenomen met het bevallige en verpligtende voorkomen van Mevrouw lascells, zo zeer was hy getroffen door de alles overtreffende bevalligheid van eliza, dat hy volstrekt het oogmerk zyner reize scheen vergeeten te hebben; tot dat hy er weder toe gebragt werd, door eene en andere aanmerking van Mr. herbert.
‘Om 's Hemels wil, myn Vriend!’ sprak de verlegene Baron, ‘stap van dit onderwerp af: want ik kan het denkbeeld van de wyze, waar op ik my heb aangesteld, niet verdraagen: nogthans hoop ik, dat deeze Brief voor my zal pleiten; ik moet u alleen verzoeken dien te leezen.’ - Dit zeggende, haalde hy een Brief te voorschyn, dien Mr. herbert met alle bedaardheid las. De Brief, die, blykens het merk van den Post, geschreeven was door iemand in de nabuurschap, onderrigtte den Heer charles, dat Mr. herbert zich bevlytigd hadt om de genegenheden van zyn Zoon te verleiden, en daadlyk van hem eene trouw-belofte verworven hadt aan een Landmeisje, 't geen men hieldt voor diens natuurlyke Dogter. Eliza werd 'er in afgemaald als onkundig, doch listig; als ontbeerende alle opvoeding, doch bedeeld met lichaamschoon: voorts werd 'er bygevoegd, dat zy, onder het beleid van haaren vermeenden Vader, een volstrekt beheer over edwards hart bekomen hadt.
| |
| |
Het was voor den Heer charles onmogelyk, een oogenblik te veronderstellen, dat de jonge Juffrouw, wier bekoorlykheden hem dermaate getroffen hadden, dezelfde was, van welke die Brief sprak; en daar de Brielschryver den naam verzweegen hadt, hoorde hy dien van lascells zonder eenige aandoening van verwondering. - ‘Ieder,’ zeide Mr. herbert, ‘heeft zyne vyanden; en ik heb geen grond om te denken, dat ik op dien algemeenen regel eene uitzondering zou maaken: nogthans kan ik niet begrypen, wat des Schryvers beweegreden kan weezen, om een zo kwaadaartig verdichtzel te verzinnen.’ - ‘Spreek 'er niet meer van,’ hernam de Baron, ‘maar wend uwen invloed by myn Zoon aan; zeg hem, dat ik kennis gekreegen heb van zyne jeugdige buitenspoorigheid, en dat ik u gezegd heb, dat hy zo zeer verbonden is, alsof hy daadlyk getrouwd ware. - Wat dit Meisje betreft, ik oordeel het noodig, dat haar voluit gezegd worde, dat hy haar nimmer kan trouwen, doch dat, daar ieder jong Heer van Fatsoen eene Maitresse moet hebben, ik my tegen zyne keuze niet zal aankanten.’
Op het hooren deezer woorden spreidde een blos van schaamte en verontwaardiging zich over de wangen van Mr. herbert, en hy was ten hoogsten vergenoegd, geen wenk altoos gegeeven te hebben, dat de beminnelyke fliza laschlls de persoon was, die hy in een zo zeer vernederend licht wilde plaatzen. Den maaltyd gedaan zynde, schonk de Heer charles een boordevolletje, en dronk de gezondheid van de schoone Landbewoonster. ‘By myn leeven!’ voegde hy 'er nevens, ‘ware ik eenige jaaren jonger, ik zou in verzoeking komen om aan myn Zoon eene tweede Moeder te geeven. Nooit zag ik een zo beminnelyk schepzel! dat zedig wantrouwen, hoe zeer vermeestert dit het hart! Haare Moeder is zeker ook eene beminnenswaardige Vrouw. Met één woord, ik herinner my niet, immer twee Vrouwen, zo bewonderenswaardig, gezien te hebben. Ware myn Zoon ooit by haar ingeleid geweest, ware hy verliefd geworden op eene Juffrouw als deeze, ik weet niet wat ik gezegd zou hebben. Juffrouw maria lexington is volstrekt niets by haar: haare middelen, niet haar persoon, maaken haar begeerenswaardig.’ - De Baron was dermaate verrukt door elizas bekoorlykheden, dat hy zich geen tyd gaf om te bedenken, hoe zeer mogelyk het ware, dat zyn Zoon haar kende. Mr. herbert, in stede van zich hier over eenigzins uit te laaten, merkte op, dat de persoonlyke bevalligheden van Juffrouw lascells nog moesten onderdoen voor de begaafdheden van haar verstand en hart. - Weetende dat zyn Gast een zeer groot liefhebber van de Jagt was, gaf hy aan het onderwerp eene wending, dat zy van de schoonheid der Vrouwen op de voortreflykheid zyner Honden kwamen.
(Het Vervolg hiernaa.) |
|