Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 127]
| |
Fontenelle en Young.(Uit het Werk: De la Philosophie de la Nature.)
Indien ooit eenig Wysgeer aanspraak konde maaken op de koelzinnigheid of bezadigdheid des gemoeds van zeno, een der beroemdste Wysgeeren onder de Ouden, het was, buiten twyfel, fontenelle, een Man, die de bestgestelde herssenen ter waereld bezat, en het onaandoenlykst hart. De overdenking had in hem zyne geäartheid voltooid; en hy scheen aan zyn levenseind geene andere hartstogt te hebben, dan die van zich als een hartstogteloozen voor te doen. Deeze groote Man, doch die zo weinig van den Mensch aan zich had, was in briefwisseling met Dr. young, Schryver der Eenzaame Nagtgedagten, een gedenkstuk van de schitterendste, maar tevens buitenspoorigste, verbeelding; een verheven en misselyk Gedicht, waarin het vernuft op ieder oogenblik uitblinkt, en waarin de echte smaak nimmer gevonden wordt. Young was geboren met eene zonderlinge fynheid in de gevoelvezelen; zyne ziel opende zich ook geheelenal op de geringste indrukselen van vermaak en smart: het verlies van zyne Echtgenoote deed zyn brein, geduurende tien jaaren, by de graven omdoolen; en het had weinig gescheeld, of zyne vuurige verbeelding, welke zyne Werken leevendig maakte, zou zyne zinnen verteerd, en zyn leven verslonden, hebben. Men zal in de Brieven van dien Engelschman, zommigerwege, die zelfde buitenspoorigheid van geestdrift, welke zyn Dichtstuk, de Nagtgedagten, kenschetst, aantreffen: de reden hiervan is deeze, dat een oorspronglyk Schryver slegts een enkele soort van penceelen heeft; dat een geest van een groot karakter hetzelve nooit kan vermommen; dat de smaak zich vormt en plooit, en dat een spreekend vernuft altoos zyne onderscheiding behoudt. | |
Fontenelle aan Dr. Young.Parys, den 11 January 1741.
.....Ga naar voetnoot(*) Ongevoeliglyk veraarten myne brieven in | |
[pagina 128]
| |
eerste beginzels van zedekunde: de goede smaak verliest daarby, ongetwyfeld; maar voor de Wysbegeerte is 'er iets door te winnen, en dit acht ik genoeg voor my, opdat myne oogen al deezen toestel van Stoïcynsche droomeryen billyken. Neen, myn waarde Doctor, ik beklaag my niet van bykans ongevoelig geboren te zyn: myn hart stelt daardoor des te minder de wet aan myn verstand; ik beschouw de menschen daardoor des te beter, en, onder ons gezegd, zy verdienen de moeite niet, dat men hen beklaage; zy zyn alleenlyk nuttig om waargenomen te worden. Zeno heeft gezegd: ‘de mensch zonder hartstogten is het meesterstuk der Natuur.’ Deeze zeno was een waar Wysgeer; en zo de drift, om eene Secte te maaken, hem niet beheerscht hadde, zou hy myn held weezen, schoon geleefd hebbende voor twee duizend jaaren. - In de schaal der Natuur haalt het gewigt van 't kwaade dat van het goede zo sterk over, dat men, om Mensch te weezen, waarlyk moet wenschen ongevoelig te zyn. Hoedanig, echter, myne wysgeerige gevoelloosheid zy, gaat dezelve zo verre niet van uit te blusschen de aandoeningen van toegenegenheid en achting, waarmede ik ben, enz. | |
Dr. Young aan Fontenelle.London, den 23 January 1741.
Myn Vrouw en Kinderen bevinden zich op den oever van het graf, en voor myne ziel, door de sleepende koorts der droefheid geheel verzwakt, blyft 'er niets meer over, dan de Vriendschap, om haar wegens het ledige der Natuur te vertroosten. ô Welk een wreed geschenk van de Godheid is een gevoelig hart! Een gevoelig hart ..... maar neen: ik kan wederwaardigheden ondergaan, en de vriendschap vereeren, zonder een Godslasteraar te zyn. - ô Fontenelle! hoe kunt gy zeggen, dat de ongevoeligheid opleidt tot het hoogste geluk? Stuift uw hart niet op tegen de koude Wysbegeerte, die uwe zinnen zoude willen vernietigen? Neen, liever geloof ik de Natuur, dan ydele drogredenen. Myn Vriend, gy zyt gevoelig; want gy bemint de Deugd. Hoopt de Wyze van zeno het geluk in eene volmaakte onverschilligheid te vinden? Wat geneugten toch zal hy blyven smaaken, wanneer de trotsche Reden alle de betrekkingen, die hem aan gevoelige wezens verbinden, vernielt; wanneer zyne eenzaame gedagte in haare uitbotting afvalt; wanneer zyne toegetrokken ziel op ieder oogenblik sterft in de woestenyen, die | |
[pagina 129]
| |
zy doet ontstaan? Neen, neen, de Mensch is niet gelukkig, dan door het geluk van alles wat hem omringt; dat is eene tak, die geschud wordt met het gantsche stelsel; hy kan de zaligheid niet scheppen, hy kan 'er slegts in deelen. Waar is de Man zonder hartstogten? Hy, die zich beroemt 'er geene te hebben, heeft, ten minsten, de drift der Wysbegeerte: de Reden van den Stoïcyn doet echtbreuk met zyn hart; maar het gevoel is in hem niet uitgedoofd; zyn geheele ziel huisvest in zyn verstand. Myn Vriend, de jaaren hebben onze hoofden grys gemaakt; het tooneelstuk van ons leven staat op zyne ontknooping, en het graf opent zich onder onze voeten: waarom zullen wy door onze drogredenen het tydstip van onze vernieling verhaasten? De ongevoeligheid doet veel meer, dan de vernielende tyd, onze zintuigen verdorren; en de ongevoeligheid te begeeren, is het lot te begeeren van een dood ligchaam. Ik kan niet nalaaten, my ashier over de misselykheid van ons beider noodlot te verwonderen: gy, fontenelle, wiens vernuft de gantsche Natuur doorkruist heeft, die de menschen geduurende eene halve eeuw verlicht hebt, en wiens Werken de nyd, voor de eerstemaal, met eerbied heeft ontzien, - gy wenscht te sterven; en ik, die uit den vergiftigden beker des levens niet anders, dan kwellingen, gedronken heb, wiens Werken reeds by myn leven in verval geraakt zyn, en die van myne Medeburgers alleenlyk gekend worde door myne onheilen, en door uwe vriendschap, - ik wensch nog te leeven: gy wendt u af van het geluk, dat u volgt; en ik poog het lastig gevoel van myn bestaan te verlengen. De hartstogten zyn de ziel der zedelyke waereld: dezelve te vernietigen, is den mensch niet meer mooglyk, dan de eeuwige wetten der beweeging, die de Planeeten elkander doen aantrekken, en het heelal verhoeden van in het stomme en woeste ryk der nietigheid weg te zinken, over hoop te werpen. Wederstreef, myn Vriend, de ingeschapen drift der Natuure niet, noch zet door uwe eerbiedenswaardige stem gezag by aan de wonderspreuken der Oudheid: wat hebt gy noodig eenen zeno na te bootsen? Zyt gy fontenelle niet? Bykans altoos hebben de Hartstogten tot myn' ramp gediend; maar de Hoop is 'er ééne van, en deeze reden belet my om dezelve te vervloeken. Van myne jeugd af ben ik vuurig naar roem geweest; ik wenschte een driftig yveraar voor de deugd te zyn; ik ben het, ten minsten, voor de vriendschap; want myn hart, 't welk my nooit bedriegt, boezemt my de heete gevoelens in, waarmede ik ben, enz. | |
[pagina 130]
| |
Fontenelle aan Dr. Young.Parys, den 8 February 1741.
Zeer bewonder ik, myn waarde Doctor, uwe driftsvervoering ter begunstiging der Hartstogten: gy schryft op uwe zestig jaaren gelyk pindarus, naauwlyks dertig, zyne Lierzangen schreef. Ongelukkiglyk roeren de verheveuste uitdrukkingen weinig eenen geest zo koud als de myne; en ik worde meer bewogen door eene wysgeerige boertery van lucianus, dan door al het wonderbaare in de vier-en-twintig gezangen der Iliade. Uw brief is die van eene schoone ziel met vooroordeelen bezet; doch die dezelve eerbiedenswaardig weet voor te doen. Indien de vooroordeelen u tot een gelukkig wezen maakenzal ik de wreedheid niet hebben, om u daarvan te geneezen; maar 'er alleenlyk uit besluiten, dat de Natuur een geluk van begocheling bereid heeft voor vuurige menschen, die zich met verbeeldingen ophouden, gelyk zy een grondig geluk toedeelt aan bezadigde menschen, welke redenkavelen. Gy zyt al te hartstogtelyk, myn Vriend, om over de hartstogten gezond te oordeelen: de rol, die gy speelt in de maatschappy, heeft gestadiglyk invloed op uwe oordeelvellingen: gy beschouwt de menschen niet; maar gy vormt menschen. Waarom zou ik een aandoenlyk hart verlangen, daar het verstand alle zyne begochelingen aan hetzelve te wyten heeft? Nooit heeft de Wysbegeerte het gordyn van het menschlyk leven half opgeschoven, zouder te ontdekken, dat de liefde niet dan trouwloozen, en de vriendschap niet dan ondankbaaren, voortbragt: het hart doet ons, zonder ophouden, doolen, maar de Reden nimmer. Zeg my, waarde Doctor, redeneert men juist, wanneer men sterk gevoelt? Is de onstuimige verbeelding in staat om den langzaamen en netverdeelden gang der uitkomsten te meeten? Is de waereld, die men alsdan ziet, de waereld der Natuur? Merk, inzonderheid, welke letterkundige vooroordeelen de Hartstogt doet geboren worden! Zou anderszins de Werktuigkundige. by voorbeeld, die woorden in de maat stelt, gelyk de Dichter enz., zich plaatsen boven den Wysgeer, welke nieuwe denkbeelden schept? Zouden anderszins mannen van geest de zwakheid hebben van te gelooven beneden de ouden te staan, om dat dezelve twee duizend jaaren dood geweest zyn? Indien 'er zo weinig overeenkomst tusschen de Hartstogt en de Waarheid is, dit komt hieruit voort, dat de Hartstogt alleenlyk geestdryvers vormt: belangende de Waarheid, deeze is zo koud, dat niemand aanvegting gevoelt om haar toegang te geeven tot zyn verstand: de menschen vinden haar zomtyds; maar zelden tragten zy haar te ontmoeten. | |
[pagina 131]
| |
Een koude geäartheid voegt volmaaktelyk aan eenen Wysgeer: ik dank, onophoudelyk, de Natuur, dat zy dezelve my deelachtig heeft gemaakt, en ik wensch geene geestvervoering dan aan Vrienden zodanig als gy; ik ben, enz. | |
Dr. Young aan Fontenelle.London, den 20 February 1741.
Myn Vrouw herkrygt, eindelyk, eene schaduw van gezondheid; de klok van het levens-uurwerk heeft voor haar nog niet het laatste uur geslagen: ik schep weder adem, myn Vriend; en terwyl myne zinnen deelen in de heldere bedaardheid van myne ziel, heb ik het koude bloed, 't welk gy vordert, om my in den rang der Wysgeeren te mogen plaatsen, en om dezelven te wederleggen. Gy beschuldigt het burtstogtelyk wezen van zich begochelingen te scheppen, en slegts met herssenschimmen huis te houden: hoe weinig kent gy de groote hulpmiddelen der Natuur! Alle menschen, die gezogt hebben de Natien, naar hun welgevallen, in beweeging te zetten, hadden eene vuurige verbeeldingskragt. - Was die zekere Caralbe met blindheid geslagen, toen hy sprak tot zyne Landgenooten, welke van hunnen geboortegrond naar elders wilden trekken: ‘dit land heeft ons gevoed, waarom zullen wy dat verlaaten? men delve de aarde hier op, en men zal in haaren schoot de overblyfsels van onze Vaderen vinden: zullen dan hunne beenderen opstaan, om ons in een vreemd land te volgen?’ - Zet de alleenspraak van Hamlet niet alle licht en kragt by aan het verheven en schriklyk denkbeeld van shakespeare? - Wanneer homerus en milton hunne onsterslyke Dichtstukken opstelden, had toen de blindheid hunner oogen een deksel op hun verstand gelegd? Neen, neen, sterke hartstogten zyn klaarziende, en de Natuur verbergt zich niet, dan voor de aanhangers van het leevenloos stelsel der ongevoeligheid. Ik weet, dat de dristen ons zomtyds doen doolen; doch zyn zy daarom beneden de koude gevoelloosheid te schatten? Zyn niet alle menschen gemaakt tot een werkzaam leven? Is het voordeeliger niet te gaan, dan zich aan vallen bloot te stellen, om het laatste bedryf des menschelyken levens te bereiken. Een onaandoenlyk hart, verstoken van de gezellige deugden, troost zich daaromtrent, door te beweeren, dat dezelve niet anders dan een fraaie droom zyn. - Mogt deeze gelukkige droom langer duuren, dan myne smaakelooze wakkerwording! mogten myne schatten vermeerderen naar den wensch | |
[pagina 132]
| |
en maatstaf van myne weldaadigheid! mogt ik den roem hebben van elken dag duizend ondankbaaren te maaken! Van de dwaalingen van het Hart gaat gy over tot die des Verstands, en altoos staan de hartstogten ten doel aan uwe bedrieglyke eigenzinnigheid. - Fontenelle, ik vermoede, dat de wonderspreuk, die gy staande houdt, enkel een spel is van uwe schitterende inbeeldingskragt; uw waar karakter ontsnapt zyn schuilhoek op ieder oogenblik: het door uw vernuft en schranderheid verlicht Europa zal u, ondanks uzelven, vertoonen als een yveraar voor de kunsten, en uwe Vrienden zullen gelooven, dat gy eene gevoelige ziel bezit, in weêrwil van zeno, uwe geäartheid, en uwe brieven. Ik weet niet of ik my bedrieg; maar my dunkt, dat vuurigheid van geest wezenlyk behoort tot alle de Werken, gemaakt om ons te overleeven: het is, misschien, met een Boek gelegen als met eene Vrouw; alleen de hartstogt zet aan dezelve leven by; zonder deeze is het geliefde voorwerp slegts een standbeeld, en een koud stuk gedichts. Laaten wy de driften niet verachten; zy zyn het, die de gedenkstukken van geest en vinding vermenigvuldigen: na xeuxis vormen zy een' raphaël, en na sophocles een' shakespeare. Waarom zou een man niet juist redeneeren, terwyl hy sterk gevoelt? Wordt door de hartstogt, die de denkbeelden vrugtbaar maakt, het licht, dat dezelven omringt, niet opgeluisterd? Ziet het Vernuft kwalyk, omdat het verder ziet dan de Wysgeer, die hetzelve lastert? Het leerstelzel der gevoelloosheid ontkragt de zielen; maakt stomp en onaandoenlyk uit grondbeginzel: maar een mensch, die geestdrift met zyne talenten paart, trotseert de gevaaren, ziet in het tegenwoordige de uitbotting van het toekomende, en schynt geboren, om met een alexander waerelden te overwinnen, of met een' newton derzelver overeenstemming te verklaaren. Wat u betreft, fontenelle, wiens vlugge en schitterende verbeelding zo dikwerf deeze waerelden heeft doorkruist, gy wordt bekroond voor uwen arbeid door de geestdrift, die gy in anderen opwekt, en welke gy versmaadt: te vergeefs kampen uwe brieven voor de leer der vernietiging; uw naam zal onsterflyk zyn, gelyk uwe ziel en uwe werken. Ik ben, enz.
(Het Vervolg en Slot hierna.) |
|