Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschryving der valei Baydar in de Crim, het Crimsche Tempe geheeten.(Uit Mrs. guthrie's Tour through Taurida.)
Ik schryf deezen Brief uit de aangenaame Valei van Baydar, door de Inboorelingen het Taurisch Arcadia, het Crimsche Tempe, geheeten, en met andere dergelyke eernaamen vermeld, welke verrukking van landgezigten kan inboezemen aan de bezoekers van deeze betoverende plaats. Wat my betreft, ik erken te behooren onder de zodanigen, die aan het Taurische boven het Thessalische Tempe den voorrang geeven, zelfs met toelaating van de opgepronkte beschryving van plinius en aelianus, of ze in vergelyking te brengen met die van livius en ovidius; eene noodlooze gestrengheid in het geval van Baydar, welks weezenlyke schoonheden verreweg de dichterlyke bekoorelykheden van het Tempe dier wydberoemde Schryveren overtreffen, zelfs al hield ik verhoolen een weezenlyk verschil tusschen beiden; te weeten, dat, terwyl de sterk stroomende en veel gewelds maakende Peneus door het eerst- | |
[pagina 124]
| |
gemelde stroomt, en niets dan schrik inboezemt, Baydar bewaterd wordt door twee zagtvlietende en murmelende stroomen, die vermaak en genoegen geeven. Ik dagt, dat ik reeds iedere bekoorelyke en verrukkende verciering der Natuure gezien had in de aangenaame valeien van dit Schier-eiland; maar zy verdwynen alle in vergetelnisse op het eerste gezigt van het herderlyk Baydar, 't geen wel verdiende bezongen te worden door een theocritus, een virgilius of een thompson: eene waarheid, van welke ik zo zeer overtuigd ben, dat ik bykans besloot, geene beschryving in koel ondicht daarvan te geeven. Egter, daar de besluiten van eene Vrouw niet altoos zo vast en onherroepelyk zyn als de Wetten der Meden en PersenGa naar voetnoot(*), en dewyl ik my te zeer vervuld vinde met dit Arcadia om hier in verder voort te vaaren, moet ik u hier vermelden alles, wat wy daar zagen; en gy zyt gelukkig met 'er even in te kyken, zonder te paard daar in te komen, gelyk wy deeden, over verschriklyke steilten heen; steilten, welke ieder beest zouden afschrikken, behalven een Tartaarsch Paard; maar myn beestje ging voort op het hobbelig pad als een Engelsch op een wel aangelegden straatweg, terwyl ik blyde was myne oogen te mogen sluiten, om niet duizelig te worden door neder te zien in dit Taurische Elysium. Kunt gy uzelven, met my, overbrengen in eene hemelsche Valei, van eene langwerpig ronde gedaante, omtrent twintig mylen lang, en omringd met hooge bergen, bedekt met schoon geboomte, waar veelerlei soorten van in 't wilde groeiende vrugten, doormengd met bloemryke en geurige planten, de groene bolwerken vercieren, welke alle gemeenschap met het overige eener bedorvene wereld afsnyden? De onschuldige Inwoonders van dit Taurisch Tempe zyn geen Herders en Herderinnen van louter dichterlyke schepping; maar daadlyk zodanigen, in den waaren herderlyken zin van die woorden. Veele der Her- | |
[pagina 125]
| |
derinnen bevonden zich nooit buiten de bergen, waarin zy het eerste leevenslicht aanschouwden, en zullen waarschynlyk het overige haars schuldloozen leevens slyten, zonder immer dit gerust en vreedzaam verblyf te verlaaten. Een aantal Tartaarsche Dorpen liggen op de romaneskste wyze in deeze schoone Valei. Hier ziet gy hunne boerenwooningen, als 't ware, tegen de zyden van het gebergte aangeplakt, en kykende uit de hangende ooftboomen; daar, uit de ongeregelde boschjes van schoone boomen, geplant door de hand der natuure, op de twee klaare waterstroomen, die kronkelende door het Taurische Tempe heen vlieten. - In 't kort moet ik u, met één woord, zeggen, dat gy de Valei van Baydar moet bezoeken, om al de uitwerking te gevoelen, welke deeze voorwerpen geschikt zyn voort te brengen; daar alles bezield wordt door het gezigt der Kudden, der Herderen en Herderinnen, en der Landbouweren, rondsom u: de laatstgemelden bearbeiden dit schoon verblyf, 't geen hunnen arbeid beloont door een overvloedig gewas, genoegzaam om de weinige behoeften van deeze met de daad herderlyke Tartaaren te vervullen. Kunt gy het gelooven? Myne gewaarwordingen waren op zulk een toon gestemd, dat zy in my een denkbeeld verwekten, dat de ruwe Tartaarsche fluit hier welklinkend was, welke my elders wel dikwyls bewoogen hadt om myne ooren te stoppen: dan, of dit niet deels moet toegeschreeven worden aan de meerdere bekwaamheid deezer fluitspeeleren, en deels aan den schoonen weerklank der bergen, een verzagt geluid terugkaatzende, neem ik niet op my te bepaalen: maar ik houd met de daad staande, dat de ruwe Tartaarsche fluit van Baydar, in de eigene verrukkelyke Valei, den wedstryd zou mogen aangaan met de Herdersfluit van theocritus, die den staf van lycidas won. Dit aartig Landschap doorgaande, komt men aan de kleine Stad Baydar, welke de eer heeft van den naam te geeven aan deeze bekoorelyke Valei, en heeft zeker niets anders om op te roemen; egter zullen de liefhebbers van ruïnen en gissingen hier ruime stoffe voor beiden aantreffen in de groote overblyfzelen van een oud gebouw, die den grond in de ommestreeken van de hedendaagsche Stad bedekken. - Ik wil gaarne beken- | |
[pagina 126]
| |
nen, dat myne verbeelding terstond aan 't werk teeg, en myne oogen naarstig bezig waren in het zoeken van eenig opschrift, of eenig ander zeker kenmerk, waaruit ik de ligging zou hebben kunnen ontdekken van een dier oude Steden, zo onbepaald beschreeven door de Grieksche en Romeinsche Aardryksbeschryveren, dat zy allen hedendaagsch onderzoek te leurstellen, zodanig als de Parosta, Postigia, Boetium en Illuratum van ptolomeus, de Chavis van strabo, en Dia van plinius; maar alles te vergeefs, dewyl ik niets aantrof om myzelven of iemand anders iets overtuigends aan te bieden. Ik moest, derhalven, de ruïnen van Baydar verlaaten even wys als ik in dezelve gekomen was, en my vergenoegen met u te vermelden wat ik vond; te weeten, een kleine stroomende beek, hervoortkomende uit eene overvloedig water geevende bron, die, naa gestroomd te hebben door een gedeelte deezer oude ruïnen, als derzelver val al murmelende beweenende, water schenkt aan de bewoonders der nieuwe Stad, gelyk zy voorheen aan de oude deedt; terwyl zy nogthans steeds de overblyfzels van de oude in het voorbygaan bezoekt, ondankbaare menschen leerende, nooit een in verval geraakten vriend te vergeeten. Vaar wel, myn waarde Heer! en staa my toe u te verzekeren, dat, indien het romaneske Klooster van St. George my bykans bewoog eene Non te worden, de betoverende Valei van Baydar nog gevaarlyker is: zo dat, indien ik niet schielyk dit betoverend verblyf verlaat, gy niet verbaasd moet staan, als gy, den eenen of anderen dag, een Brief ontvangt van maria de Taurische HerderinGa naar voetnoot(*). |
|