Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling, ten betooge, dat het godsdienstig gezang, uit zynen aart, een wezenlyk deel der openbaare godsdienstoefeningen uitmaakt; bevattende mede eenige aanmerkingen, betreklyk het gebruik, 't welk, vroeg en laat, van hetzelve, by de godsdienstoefeningen, inzonderheid in de onroomsche kerken, is gemaakt.Veele Christen-belydersGa naar voetnoot(*), zelfs de zoodanigen, die anders nog al beminnaars en voorstanders zyn der openbaare Godsdienstoefeningen, treft men aan, die met dat soort van Gezang, het welk ten openbaaren gebruike in de Christelyke Gemeenten geschikt is, niet veel ophebben. Veelen zien hetzelve aan voor iets van geene hooge aangelegenheid. Van hier, dat het hen niet der moeite waardig is, die soort van Muzyk | |
[pagina 112]
| |
te leeren, welke geschikt is voor het Kerkgezang, of dat zy, wanneer ze die al in hunne jeugd geleerd hebben, dezelve verwaarloozen; terwyl 'er ook zyn, die ze hunnen Kinderen niet willen laaten leeren. Van hier is het ook, dat de zoodanigen, ter Kerke opgekomen zynde, onder het gezang bedryfloos, en menigmaalen vry verstrooid van gedachten, ter nederzitten, of wel zorge draagen te komen na dat het gezang geëindigd is, en ook weggaan vóór dat hetzelve begonnen wordt. Van hier is het, dat het openbaar Godsdienstig Gezang in zoo veele, misschien in de meesten der Christen-Gemeenten, althans in de bedoelde hier te lande, zoo jammerlyk verwaarloosd wordt, dat men niet slechts alleen een of twee versjens van een' Psalm of Lied ten voorzangeGa naar voetnoot(*) - slechts één ten nazange bezigt, en dus zoo weinig als mogelyk zingt; maar ook deeze versjens nog daar by zoo slordig, zoo onbedachtzaam, zoo zeurig opdreunt, of liever, vaak, zonder acht te geeven op maat of toon, orde of welluidenheid, dezelve uitschreeuwt, dat het zeer ligt te bemerken is, hoe men het als eene soort van gedwongene noodzaaklykheid beschouwt, en niets meer verlangt dan dat men slechts het einde bereike. Van hier nog, eindelyk, dat sommigen, met een blykbaar morrend ongenoegen, zoodanig eenen Leeraar berispen, die, over het openbaar Godsdienstig Gezang op eene andere wyze oordeelende, zorge draagt, dat telkens wat meer dan zoo een enkeld versjen of twee gezongen worde. Om het verkeerde, onbetaamelyke en voor den Godsdienst onwaardige hier van, ware het mogelyk ter verbeteringe, te doen opmerken, is de Verhandeling ingericht, welke hier wordt medegedeeld. Dezelve zal dienen: 1. In de eerste plaats, om te betoogen, dat het Godsdienstig Gezang, uit zynen aart, een wezenlyk deel | |
[pagina 113]
| |
van de openbaare Godsdienstoefeningen der Christenen uitmaakt. 2. In de tweede plaats, om voor te draagen eenige aanmerkingen, betreklyk het gebruik, 't welk, vroeg en laat, van het Gezang, by de Godsdienstoefeningen der Christenen, inzonderheid in de Onroomsche Kerken, is gemaakt. I. Wat men onder de benaaming van Godsdienstig Gezang te verstaan hebbe, zal wel niet noodig zyn, breedvoerig aan te wyzen. Elk Christen-belyder zal by deeze benaaming, gewislyk, terstond denken aan die Gezangen of Liederen, welke wy, met een woord uit de Grieksche taale ontleend, Psalmen heeten, zynde oude Hebreeuwsche dichtstukken, in den Bybel vervat, in onze taale in vers-maat overgebragt - en verder aan de zoodanige, die door deezen en dien opzetlyk ten gebruike der Christelyke Gemeenten vervaardigd zyn. By eene nadere bepaaling verstaan wy onder die benaaming zoodanig voorstellen in gebonden styl - dichtstukken - welker inhoud den Godsdienst betreft; welke van God, zyne deugden en hoogstverhevene eigenschappen gewaagen; welke den mensch tot deugd en Godvrucht opwekken; welke ingericht zyn, om Godsdienstige, Godvereerende aandoeningen in zyn gemoed te doen opryzen; welke hem tot den lof van God aanspooren, en hem de waarde en bestemming zyns bestaans, voor het tegenwoordig en toekomend leven, herinneren: niet uitgezonderd hier van de zoodanige, welke den eeuwig verëerenswaardigen Vriend, Heiland en Verlosser des zondigen Menschdoms, benevens het geen 'er behoort tot zyne zaligmaakende verrichtingen, ten onderwerpe hebben. Alle zoodanige Dichtstukken, ernstig, manlyk, zedig, deftig, sierlyk, zacht, verheven, staatelyk, in goeden styl en nette taale, naar algemeen erkende regelen eener zuivere dichtkunde beärbeid, en gebragt op welluidende, welgeördende, deftige, regelmaatig stemmende Muzyk, schenken ons het Godsdienstig Gezang, 't welk voor de openbaare Godsdienstige samenkomsten der Christenen geschikt is. Om nu te bevatten, dat dit Godsdienstig Gezang, dat is, het gebruiken - het zingen - van zoodanige Gezangen by de openbaare Godsdienstoefeningen der Christenen - door de byëenvergaderde Gemeente - uit zy- | |
[pagina 114]
| |
nen aart, een wezenlyk deel van deeze Godsdienstoefeningen uitmaakt, is het noodig, kortelyk de natuur en de verrichtingen van den uitwendigen of openbaaren Godsdienst zelven te beschryven. Openbaare Godsdienst (dit behoeft geene omslagtige betooging) is die oefening van Godsdienstigheid, welke wy in het openbaar, voor elkanders oog en in gemeenschap met elkander, in een daar toe opzetlyk geschikt en afgezonderd gebouw, en op daartoe vooräf bepaalde tyden, verrichten; zynde eene oefening, welke eene onmiddelyke betrekking heeft tot God, en het voornaam plegtig eerbewys des redelyken schepsels jegens zynen hoogverhevenen Schepper uitmaakt. De openbaare Godsdienstoefening is eigenlyk de betooning van openlyke verëering van God, of die daad zelve; doch strekt uit zynen aart, om den redelyken sterveling onderrichting te geeven omtrend de voornaamste waarheden van den Godsdienst, berekend voor zyne bevatting - omtrend God, den onëindigen Schepper, Bestuurer en Onderhouder van alles, en zyne oogmerken met het menschelyk geslacht; deszelfs bestemming, zedelyke verpligting, en, zoo hier als hier namaals, verkrygbaare gelukzaligheid - en wyders, gegrond op de leere des Christendoms, omtrend den Zoon van God, den Zaligmaaker der menschen, Gods grooten Heilgezant; de onvergelyklyke liefde Gods in zyne zending betoond, en zyne gadelooze liefde zelve, beweezen in zyne verrichtingen en opoffering voor de menschen By en met alle deeze onderrichtingen, behoort het tot de natuur van den openbaaren Godsdienst, den menschen het verstand te verlichten en te leiden; de deugd te leeren eerbiedigen; hen te leeren handelen overëenkomstig met de voortreflykheid hunner natuure, en het menschlievend doel en de onveranderlyk weldaadige handelwyze der Godheid jegens hen bevatlyk aan te toonen. Al het belangryke, in deeze algemeene en met groove stippen getrokken schets vervat, wordt, immers naar de wyze van openbaare Godsdienstoefening, gebruiklyk onder de dus genoemde Protestantsche Christenen, zooelders, althans hier te lande, niet enkeld en alleen bedoeld en uitgewerkt door de Leerredenen, welke men komt aanhooren; maar de bevordering daar van geschiedt wezenlyk door het openbaar plegtig Gebed, en niet min- | |
[pagina 115]
| |
der door het openbaar Godsdienstig Gezang, - immers wanneer dat Gezang, wat den inhoud der Dichtstukken betreft, alzoo is ingericht, als wy hetzelve hier voor beschreeven hebben; en wanneer ook de wyze, waar op men zinge, beandwoordt aan het gewigtige en staatelyke van het oogmerk. Wanneer wy toch, naar het waare oogmerk, waar toe de openbaare Godsdienstoefeningen onder de Christenen zyn ingericht, gemeenschaplyk, in eene plaats - in een gebouw - voor die oefeningen bestemd, te samen komen, dan geschiedt dit (immers niets anders kan of mag men onderstellen, gelooven) om openlyk, met en onder elkander, den lof van God te vermelden; zyne grootheid, majesteit en eere te verheffen, en zyne ontelbaare zegeningen op te tellen, met harten, gevoelig voor de zachte aandoeningen eener dankbaare vreugde; - dan geschiedt dit, om elkander op te wekken, om zoo te handelen, als menschen, burgers, Christenen, in hunne onderscheidene standen en betrekkingen, verpligt zyn te doen; - dan geschiedt dit, op dat wy ons de onverdiende aanbiedingen van genade en leven, in en door den grooten Verlosser der Waereld, jesus christus, ons van Gods wege geschiedende, te herinneren - op dat wy ons de volwigtige verrichtingen van deezen Verlosser, tot onze zaligheid, ter opwekking van een dankbaar gevoel van erkentenis, in de gedachten brengen. Maar tot welke andere einden dan deeze strekken Godsdienstige Gezangen van dien aart, zoo als wy dezelve straks omschreeven zagen? Tot geen ander einde zeker. Dat is derzelver inhoud en bedoeling. Daar toe werden ze opgesteld: men kan dezelven tot geen ander einde plegtig gebruiken. Deeze aanmerking doet den oplettenden bevatten, dat men, op deeze wyze van Godsdienstige Gezangen spreekende, voornaamlyk het oog heeft op dezulke, welke opzerlyk ten dienste der Christelyke Gemeenten, in den geest des Christendoms, vervaardigd zyn; en dat het gezegde onmogelyk in den volsten zin beweerd of toegepast kan worden op de in onze taal en dichtmaat overgebragte Gezangen van den beroemden Koning david en andere Dichters onder de oude Israëliten, welke onder den naam van Psalmen bekend zyn en in ge- | |
[pagina 116]
| |
noegzaam alle Christelyke Gemeenten gebruikt worden. Immers, behalven dat wy alles, wat in den toon van het Christendom gestemd is, daar in missen; dat niet een enkeld lied van dien ganschen bundel van jesus gewaagt - van jesus! vooral het voorwerp van het dank- en loflied der Christenen; - dat niet een enkeld lied ons jesus, in eenige zyner verrichtingen, of in zyne hooge hoedanigheden, doet kennen; ten zy men misschien eenige weinige, als voorspellende dichtstukken, wilde uitzonderen; doch welke, echter, door het behouden van den oosterschen styl en de hoogzwierige en leenspreukige beschryvingen, aan het oostersch dicht zoo kenlyk eigen, voor elk op verre na niet genoeg verstaanbaar zyn; - behalven dit alles, zeggen wy, zoo zyn dezelve - hoe veel goeds, hoe veel schoons 'er ook in moge vervat zyn; hoe veele uitmuntende trekken, welke God, in de grootheid en verhevenheid zyner majesteit, deugden en volmaaktheden schetzen, 'er ook hier en daar in verspreid mogen liggen; hoe veele troostredenen ter bemoediging en opbeuring van den in druk verzonkenen mensch zy ook mogen opleeveren, - meestal huishoudelyke stukken, geheel ingericht voor het Israëlitische Volk van dien tyd; en zy zyn gestemd naar de denkwyze, de zeden en gebruiken van denzelven, welke met de onze in het geheel niet overëenkomen. Met dat alles, en ofschoon, gelyk gezegd is, de te vooren gemaakte aanmerking niet in den volsten zin en over het geheel van de Psalmen beweerd en op dezelve kan toegepast worden, zoo is het evenwel waar, dat het gedeelte van dezelven, 't welk voor de Christen-Kerk bruikbaar is, (en zulk een gedeelte bestaat 'er, gelyk wy hetzelve ook zoo even van ter zyde opnoemden) daar derzelver gebruik nu toch eenmaal in de Christen-Kerk is ingevoerd, mede in de te vooren opgegeeven bedoeling is begreepen: en alzoo dat gedeelte in onze gedachten paarende met zulke Gezangen, welke in den geest des Christendoms opgesteld en naar de tegenwoordige denkwyze en de behoefte van onzen tyd ingericht zyn, - passen wy onze gemaakte aanmerking op dezelven gezamenlyk toe, en besluiten nu, voor zoo verre, dat het Godsdienstig Gezang, als zoodanig, dat is, voor zoo veel deszelfs inhoud aangaat, een wezenlyk deel der openbaare Godsdienstoefeningen uitmaakt. | |
[pagina 117]
| |
Maar het is dit nog meêr volkomen, wanneer hetzelve in eene onmiddelyke werking wordt gebragt; dat is, wanneer de Gemeente daadelyk zingt. Over het werktuiglyke der Zangkunst, even min als over 's menschen natuurlyken aanleg en geschiktheid om te zingen, is het hier de voegzaame gelegenheid te handelen; te verre van het voorgestelde doel zoude dit afleiden. Genoeg zal het zyn, om als in het voorbygaan dit aan te merken: dat zingen eigenlyk is, te spreeken op eene kunstige, bevallige, nadruklyke wyze. De groote Schepper, die ons ligchaamlyk gestel met het spraakvermogen voorzag, heeft onder het bereik van dat vermogen gesteld meerder klanken en meerder mogelyke veränderingen in dezelven, dan wy, zoo als wy gewoonlyk spreeken, behoeven. Het is de nabootsende kunst, welke het spraakvermogen gebruik doet maaken van die meerdere klanken, en dezelve overbrengt in de lettergreepen en woorden, welke wy, niet zoo als gewoonlyk, echter verstaanbaar, willen spreeken - dat is - zingenGa naar voetnoot(*). Over het geheel genomen (want slechts zeer weinigen maaken hier eene uitzondering, het zy door gebrek aan de werktuigen des gehoors, het zy aan die der spraake; het zy door gebrek aan smaak, of een opgevat vooröordeel of toegegeeven tegenzin in het zingen) - over het geheel genomen is het genoegzaam allen menschen eigen, te zingen, en de vrolyke aandoeningen hunner harten aldus te kennen te geeven: maar de Christen, die goedsmoeds is, zingt een Psalm of Losgezang, en dan is hy zelve, immers met het verstand zingende, werkzaam; en ook juist dit - dit zelf werkzaam zyn - is het, dat het Godsdienstig, openbaar, gemeenschaplyk Gezang - het Gezang in de byëengeschaarde Gemeente - tot een wezenlyk deel der openbaare Godsdienstoefeningen maakt. By de openbaare Godsdienstoefeningen, volgens de wyze althans, waar op dezelve in de zoogenoemde Protestantsche Kerken deezer Landen onderhouden worden, is de Gemeente, den meesten tyd, wat het uitwendige betreft, werkloos; en hier aan is het misschien het meeste toe te schryven, dat veelen, geduurende die Gods- | |
[pagina 118]
| |
dienstoefeningen, zoo ligtelyk van den slaap bevangen worden. Onder het uitspreeken der Leerreden, of de openbaare prediking, is ieder, die zich in de bedoelde Christelyke Vergaderingen bevindt, alleen toehoorer, voor zoo verre hy (ofschoon hy in zyne gedachten de woorden des Leeraars moge naspreeken) ordeshalven verpligt is een gestadig stilzwygen in acht te neemen; het is zelfs zoo gelegen onder het uitspreeken der openbaare Gebeden en Dankzeggingen: maar by het openbaar Gezang is het geheel anders: by en onder hetzelve is de geheele Gemeente (voor zoo verre zy zingt) met de daad werkzaam; en zy looft, bidt, dankt in gemeenschap, en eenstemmig, den Opperheer van alles, of haaren Verlosser, naar dat de aart zy van het gezang, het welk zy aanheft. Dan vermeldt elk der zingers met vrolyk gestemde liederen den roem en de eere des Oneindigen. In blyde dankbetuigingen verheft hy de goedheid des hoogverhevenen Albestuurers en de onvergelyklyke menschenliefde des nooit volpreezenen Zaligmaakers. Zyne aangedaane, geroerde ziel pryst dan, in staatelyke troostzangen, buigzaam, stil, ootmoedig, de onschendbaare trouwe en ontferming des immer goedertiernen en weldaadigen Hemelvaders. Zyne hoop en zyn verlangen op een eeuwig en gelukzalig leven, na het overstygen van al de moeilykheden des tegenwoordigen, gevoelt hy versterkt door de levendige voorstellingen, welke hy overneemt en in lieflyke toonmaat uitboezemt. Daar de Dichtkunst, ontegenspreeklyk, het vermogen bezit, om zich over eenig onderwerp kort, met nadruk en vuur, zoodanig, dat het hart geraakt en geroerd worde, uit te drukken; daar de Zangkunst, vooral wanneer zy door de Speel- of Toonkunst ondersteund wordt, uitneemend geschikt, en in staat is, om den doffen geest uit zyne dommeling op te wekken en nieuwe krachten by te zetten; om hem tot eene vrolyke en levendige werkzaamheid te beweegen - tot de oefening zyner vermogens aan te spooren - behulpzaam te zyn en op te leiden tot eene ernstige en gevoelvolle verëering van het Hoogste Wezen, door het ontvonken van die aandoeningen, welke deszelfs grootheid, heerlykheid, magt, wysheid en goedheid, op eene schitterende wyze, voor de aandacht brengen, - daar zal het openbaar Godsdienstig Gezang, zeer gemaklyk, niet alleen dat zelfde uitwerken, 't welk de voorstellingen | |
[pagina 119]
| |
des Leeraars in staat zyn te doen; maar het zal dat zelfde, dikwerf, veel rasscher, meêr nadruklyk verrichten: en waaröm? om dat hetzelve, als zoodanig, onder de zinlyke middelen behoort, en deeze middelen, doorgaans, op den mensch, die toch immer een zinlyk wezen is en blyft, het beste en sterkste bevonden worden te werken: ja, het Gezang zal dikwyls verrichten, het geen de gezegde voorstellingen des Leeraars, het zy by gebrek van duidelykheid en treffende kracht van betoog aan zynen kant, het zy by gebrek van behaagen en goeden dunk aan den kant des hoorers, niet in staat zyn te kunnen uitwerken. Ziet! alzoo verschynt de Godsdienst in eene bekoorlyke en eerbiedwaardige gedaante, daar hy met de ryke sieraaden der bevallige Dichtkunst en het bekoorlyk gewaad der zinstreelende Toonkunst is uitgedoscht; en vooräl verschynt hy alzoo dáár, waar de lieflyke klanken des staatigen Orgels zich paaren met het deftig maatgezang. Immers, Zang- en Speelkunst, vooräl verëenigd, geeven den mensch gelegenheid, om zyne verstandelyke vermogens te oefenen en uit te breiden, en tevens alle hardheid van aart en inborst te leenigen; zy zyn hem behulpzaam, en leiden hem, als by de hand, op tot verhevene aandoeningen in zyne Godsdienstige verrichtingen; zy helpen hem bidden, looven, danken - alzoo verëeren de hoogstaanbidlyke Godheid. Ja, de ernstige, van losheid en wuftheid vrye, oefening deezer kunsten maakt onze verbeelding ryk - wekt de edelste gevoelens in ons op - ontsteekt den sluimerenden geest in Godvruchtigen yver - maakt het lustloos gemoed wakker tot betaamlyke deelneeming in Godsdienstigen eeredienst - heft de verlangende ziel boven de aarde en het ydele deezes levens - vertedert haar en maakt haar vatbaar voor hooge genoegens - doet den sterveling, omwandelende in het stoflyk bekleedsel en door veelerhande omstandigheden nog gekluisterd aan de aarde, denken aan de gelukzalige bewooneren van het onverderflyk licht, en hen zich vertegenwoordigen, die met hunne lofgezangen den Opperbestuurer van het onafmeetlyk Heelal, en den voorheen lydenden, maar nu verheerlykten Verlosser, blymoedig verëeren; - ja ontvonkt derwyze onze verbeeldingskracht, dat wy meenen reeds in het midden hunner ontelbaare chooren, vrolyk en juichend, ten reië te gaan. En hoe | |
[pagina 120]
| |
(dit zy hier by in aanmerking genomen) hoe kan het betoonen van dat eerbewys aan het Hoogste Wezen, 't welk menschen betaamt, die gelooven, dat 'er een God is, meêr openlyk, ernstig en nadruklyk aan den dag gelegd worden, dan dat men in het dank-, lof-, bede- of boet-gezang, als 't ware, maar ééne stem hoore? - wanneer zich eene geheele Gemeente tot dat einde verëenigt, en het schyne, dat dit vergaderd gezelschap slechts één eenig man zy en uit éénen mond spreeke? - nog krachtiger zeker, naar gelange die stem aandoenlyker, opweklyker en eenpaariger wordt gehoord, en nog meêr inëengesmolten door de ondersteuning van een staatelyk speeltuig, 't welk eene zekere achtbaarheid bezit in zyne klankenGa naar voetnoot(*)?
(Het tweede gedeelte ter naaste gelegenheid.) |
|