| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Het leven, de leer en lotgevallen van Balthazar Bekker beschouwd.
[Tweede redevoering.]
Hebben wy, in eene voorige Redevoering, den te weinig gekenden balthazar bekker, door een onopgepronkt verhaal zyner lotgevallen, als eenen edelen Menschenvriend en verdienstelyken Godgeleerde leeren kennen, - dat wy hem thans beschouwen als den diepdenkenden Wysgeer, die, zyne kunde niet in eenen engen kring beperkende, met zyne onvermoeide werkzaamheid geen ander doel had, dan de handhaaving van de eer des Allerhoogsten en de bevordering van het geluk zyner natuurgenooten, en die, de vooroordeelen vernielende, eene geheele omwenteling in het verstand en in de begrippen van veele menschen heeft te wege gebragt.
Ik meen, dewyl ik vooronderstel dat de meesten met het Werk: de betoverde Wereld, eenigzins bekend zyn, en waarvan een verslag of uittrekzel in eene Redevoering altoos onvolledig zou blyven, thans geene betere regelmaat in deezen te kunnen houden, dan dat ik, na het voordragen van eenige aanmerkingen over de Leer der Vooroordeelen, derzelver gevolgen en algemeenheid op het einde der Zeventiende Eeuwe, de hoofdleeringen van bekker opgeeve en bepaale, eenige weinige aan- | |
| |
merkingen op dezelve mededeele, en dan, ter beschouwing van den algemeenen Theologischen storm, om dit Boek verwekt, eene poos stilsta. Na alsdan de droevige uitwerkzelen deezer woede voor bekker betreurd, en ons over de zegenryke gevolgen zyner bemoeijingen voor het menschdom verheugd te hebben, zal ik het doorluchtig voorwerp onzer dankbaare nagedachtenis, op den avondstond van zyn roem- en rampvol leven, leeren kennen, zyn Character met eenige trekken opmaaken, en het goede in hetzelve ter navolging voorstellen.
Door de Leer der Vooroordeelen versta ik het geloof aan die lange keten van vruchten van het Bygeloof, die met de vooronderstelling van eenen oppersten Veroorzaaker van alle verborgen, zo Natuurlyk, als vooral Zedelyk Kwaad, meest bekend met den naam Duivel, begint, en, zich aan alle kanten uitbreidende, zich in allerleije gedaanten vertoont.
Tovery, geloof aan Spooken en Verschyningen, Voorbeduidingen, Wichelary, Handkyken, Astrologie, Droomuitleggingen, Bezweeringen, en wat al niet meer? kan men onder deeze Leere betrekken; en, hoe zeer deeze uitvloeizels ook in naamen verschillen, in uitwerkzelen koomen zy alle overeen.
Door allen wordt het menschelyk verstand beperkt en beneveld, - de mensch zelf in gestadige vrees gehouden, - alle begrippen van eigene waarde, alle moed uitgebluscht, - de vordering in de kennis der Natuur belet, en alle gezonde begrippen van Bovennatuurkunde verbannen.
Behalven dit alles, zien wy ook op het overtuigendst uit de Geschiedenis, dat de Mensch het best voor beschaaving en verlichting vatbaar is, waar deeze boeien verbroken zyn.
De door de Inquisitie dom gehoudene Italiaanen flooten hunne oogen voor de ontdekkingen van galilei, - schreeuwden: Tovery! en lieten dien grooten Man de omwenteling der Aarde in den akeligen kerker bepeinzen.
Tycho brahé moest, met zyne Sterrekundige Gereedschappen, uit Koppenhaagen, naar het onbewoond Eilandje Ween, verhuizen, om dat de domme Deenen van dien tyd die werktuigen voor Gereedschappen des Duivels aanzagen.
| |
| |
Maar by de verlichte Americaanen, en by het beschaafd gedeelte des Menschdoms van onzen tyd, was de uitvinding van de Afleiders der blixemstraalen, door benjamin franklin, welkom.
Het naar welgevallen leiden van den Blixem, dien men te vooren als een straftuig in de handen van een' toornigen God verklaarde, was vóór den tyd van bekker voorzeker tovery geweest, en zonder dien man was misschien deeze gewichtige vordering der menschelyke kennis in de kiem verstikt. Tovery was toch altyd het brandyzer, waarmede men elke ader, waaruit by mogelykheid in het vervolg eenige verlichting konde voortyloeien, toeschroeide. Gedankt zy derhalven de Goddelyke Voorzienigheid, dat zy aan het Menschdom een man geschonken heeft, die dit brandyzer verbrak!
Onder de schadelyke uitwerkzelen van dit Bygeloof zuchtte byna het geheele Menschdom in het midden der XVIIde Eeuwe. Men geloofde algemeen, dat het liefderyk Opperweezen de voortreflykste schepzelen deezer wereld aan eenen, zyne bedoelingen tegenwerkenden, Verleid- en Plaag-geest had onderworpen, die al het goede, dat in den Mensch was, zocht te vernielen, en de oorzaak was van al het Zedelyk Kwaad.
Men stondt aan dit Weezen de gaaf toe, om aan zyne Dienaars de kunst, van wonderen te verrichten, over te doen: van hier meende men, dat al het zogenoemd Natuurlyk Kwaad, als onweder, ziekte, aardbeeving, of dergelyke, door gewaande Tover ars veroorzaakt wierdt. Verders wierdt alles, wat de bepaalde kunde eener domme menigte te boven ging, voor Tovery gehouden; en ongelukkig leende de Burgerlyke Rechter het zwaard ter bevestiging van dit geloof.
De geweldigste en minst zekere beproevingen, zo als de pynbank, het gaan door een vuur, het aanvatten van een gloeijend yzer, en de proef, of iemand, in het water geworpen, dreef of zonk, volgden onmiddelyk op de losse beschuldigingen; en niet zelden was de dood, door zwaard, strop, water of vuur, het deel der ongelukkigen, die van de aangetygde misdaaden geen begrip hadden.
Tot een klein bewys van het ysselyke deezer, zogenoemde, Rechtspleegingen, deel ik eenige weinige grondregels mede, naar welke men in de Hexen-processen te werk ging. Bekker heeft zulks in het breede, uit het der Menschheid vereerend Werk van den Jesuit spee van
| |
| |
Weenen: Waarborg om geen kwaad halsrecht te doen, overgenomen.
Naar het bestaan van de misdaad (corpus delicti) wierdt nooit onderzoek gedaan; - al wat by mogelykheid ten nadeele van den beschuldigden konde dienen, nam men greetig aan; de minste vlek in het uiterlyk zedelyk gedrag was een bewys van schuld; - was de gewaande Toveraar of Hex deugdzaam, dan was het: zie hoe de Wolven zich met Schaapevachten kunnen bedekken! - vluchtte of verweerde hy zich, dan was de beschuldiging beweezen: hy durft zynen Rechter niet onder de oogen zien, zeide men; - konde hy zich verdeedigen, dan wierdt hem zulks door den Duivel ingegeeven; - bezweek hy onder de pyniging, of wierdt hy flaauw, dan maakte de booze Geest hem ongevoelig; - stierf hy onder de folteringen, dan brak de Duivel hem den hals; maar stondt hy de pyn in alle deelen door, dan was het een hardnekkig Kind van den Satan, dan wierdt de kerker zyn lot, en de Geestelyken bragten hem op de pynbank des gemoeds, en ontzeiden hem de zaligheid, indien hy niet bekende. - - ô God! welke ysselyke aandoeningen doorsnyden myne ziel! Hoe zeer heeft de Mensch uwe schoone Wereld, die een Hemel konde zyn, in eene Hel misvormd!
In ons Vaderland waren echter, als een natuurlyk gevolg van den Koophandel, eenige straalen van licht doorgebroken. Schoon het Volk nog algemeen in deeze Leere geloofde, waren 'er de Rechters minder onmenschelyk; men zag er geene dergelyke bloedige tooneelen meer plaats hebben.
In het Jaar 1595 waren zulke gruwelen voor het laatst in Utrecht gepleegd, toen men aldaar twee Echtgenooten en een Vader met zyne Dochter (een pas ontluikend bloempje van 17 jaaren) met Vuur vermoord heeft. Zedert had men zachter strafmiddelen gebruikt, en zelfs had men reeds vroeger eenige verbeteringen in het beproeven hier te lande daargesteld: het weegen van de beschuldigden op de Stadswaag te Oudewater is voor den menschenvriend eene belangryke bydrage tot de geschiedenis der trapswyze verlichting der menschen.
In alle andere omliggende Landen wierden nog gewaande Toveraars (tot Gods eer!) levend verbrand; en wee hem, die zulks afkeurde!
| |
| |
Jean pierre de orenson, een Geneesheer te Parys, moest nog in het Jaar 1668 de onschuldige mededeeling van de proef op de harmonie der Geluiden met den dood betaalen. Hy gaf, om de verwondering zyner vrienden te grooter te maaken, de eene Viool, uit welke hy, door op eene andere, volmaakt gelyk gestemde, te speelen, gelyke toonen trok, aan een scelet of geraamte in handen; - zyne verwonderde vrienden zagen zulks voor tovery aan, en niets konde hem voor den brandstapel behoeden.
In Spanjen, Duitschland, Poolen en Pruissen.... Dan waartoe zoude ik menschlievende harten, door meerdere voorbeelden aan te voeren, pynigen? Ik gaa liever tot andere zaaken over, en laat het zo even opgehaald gordyn van het tooneel der menschelyke domheid en elende vallen.
De hoofdleeringen van bekker, uit zyn Werk: de betoverde Wereld opgemaakt, laaten zich het best bepaalen door de zeven volgende Stellingen (Theses.)
1. De leer van den Duivel en zyne Engelen, meest Daemonen genaamd, is de oorsprong verschuldigd aan de Heidensche Wysbegeerte over de uitvloeizels van het Goddelyk Weezen, en een overblyfzel van het gevoelen der Manicheen, die aan twee tegenovergestelde Weezens, een goed en een kwaad, geloofden.
2. Dat de goede en kwaade Geesten, Engelen of Duivelen genaamd, geene werkkracht of invloed hebben op den mensch of op de aardsche zaaken.
3. Dat de Schriften van het Oude en Nieuwe Verbond, zelfs de leeringen van Jesus en zyne Apostelen, in veele opzichten geschikt zyn naar de begrippen en vatbaarheid der menschen van dien tyd, en dat de Zaligmaaker zulke vooroordeelen heeft onaangeroerd gelaaten, die tot zyn hoofddoel niet behoorden.
4. Dat de lieden, in het Nieuwe Verbond bezeetenen genoemd, met lighaamelyke ziekten gekweld waren.
5. Dat 'er, in veele Schriftuurplaatzen, in de gewoone Overzetting, van Duivel en Tovery gewag gemaakt wordt, waarmede in den Grondtext geheel iets anders bedoeld is.
6. Dat de eene Mensch, als 't ware, de Duivel is
| |
| |
van den anderen, en dat de wereld en de eigen begeerlykheden den mensch tot zonde verzoeken; en eindelyk
7. Dat Tovery en alle andere gevolgen, uit het bestaan en de werkkracht van den Duivel afgeleid, en de Verbonden met deezen, of herssenschimmen zyn, of dwaalingen uit gebrek aan onderzoek, of volstrekte bedriegeryen; en dat alle daarop gebouwde (zogenoemde) Gerechtelyke vervolgingen onbillyk, gewelddaadig, en strydig zyn met de eer van God en het belang der menschen.
Hoe gaarn ik myne aanmerkingen over deeze gewichtige Stellingen, en de redenen van goed- of afkeuring, naar myn vermogen, aanvoerde, kan noch durf ik my op deeze onafzienlyke zee begeeven. Ik zal my daarom tot enkele algemeene aanmerkingen, zo over de Stellingen zelve, als over de oorsprongelykheid deezer leeringen, bepaalen; te meer nog, daar myn geschiedkundig plan geen wysgeerig onderzoek toelaat.
Dat de Leer aangaande de Daemonen een gevolg is van de Heidensche Wysbegeerte, en een overblyfzel van het gevoelen der Manicheen, betoogt bekker met zulk eene verstommende geleerdheid en schranderheid, dat geene der tegenschryveren dit gedeelte immer heeft durven aantasten. Hy loopt alle gevoelens van oude en nieuwe Volken door, toetst derzelver begrippen in deezen, en spaart hierby de Protestantsche Kerk niet; waardoor de vervolgzucht maar al te zeer wierdt opgewekt.
De tweede Stelling, dat geen Geest op den Mensch eenige werkkracht heeft, vondt meer bestryders. Bekker betoogde dezelve, gelyk de verstandigsten in dien tyd, volgens het grondbeginzel van cartesius: dat een Geest eene bloote denking, iets onstosselyks, zynde, onmogelyk op iets stosselyks konde werken. - Of men dit grondbeginzel, dewyl men van iets onstosselyks zich bezwaarlyk eenig denkbeeld kan vormen, daar het, gelyk tweemaal nul in het reekenen, niets blyft, en alzo eene tegenstrydigheid in zich zelf schynt te bevatten, - of men dit grondbeginzel, zeg ik, wel als voldoende kan aanneemen, durf ik, als zynde deeze verschillen voor my te diep, niet beslissen.
Men heeft naderhand grondiger over deeze zaak leeren
| |
| |
denken, en het hoe en waarom beter van vooren onderzocht. Bekker heeft echter deezen op den weg geholpen; en daar het verschil over deeze stelling, in weerwil van alle betoog, alsnog is onbeslist gebleeven, durf ik my gerustelyk vereenigen met het oordeel van den beroemden en schranderen rhuts, Hoogduitsch Leeraar der Lutherschen in den Haag, die dit vraagstuk, gelyk ook dat der Daemonische menschen of Bezeetenen, als niet behoorende tot het gebied der Rede, Geschiedenis of Openbaaring, maar tot dat van het menschelyk vernuft en verbeeldingskracht, onder de vooronderstellingen (Hypothesen) rangschikt, die zo min voldoende en onwederleglyk kunnen en zullen betoogd, als grondig en volledig wederlegd worden.
De derde Stelling, die de basis is der volgende en van veele zyner Schriftverklaaringen, is niet minder gewichtig. In onzen tyd bekend met den naam van de Leer der Accommodatie, zien wy dezelve nog beurtlings voorstaan en bestryden. Het past my niet, als onbedreeven in de Grondtaalen en regels der Uitlegkunde, hieromtrent eenige uitspraak te doen. Ik meld des alleen, dat het elk billyk verwonderen moet, dat men onzen bekker de eer, van de eerste openlyke voorstander geweest te zyn, onthoudt, door dezelve aan den niet min beroemden wetstein toe te kennen. Bekker schreef in de Jaaren 1690 en 1691. Wetstein is in 1693 gebooren; zo dat zulks buiten alle tegenspraak is.
De vierde Stelling, over de Bezeetenen, die door Taal-Oudheid- en Geneeskunde moet worden opgehelderd, is in onze dagen wydluftig behandeld, en ik ga dezelve stilzwygend voorby. In deezen was d' aillon onzen Schryver voorgegaan.
Met de vyfde beging bekker zyne Hoofdmisdaad by de Nederlandsche Theologanten. - De Dordtsche Overzetting, die zo veel werk en geld gekost had, die zo volkomen was, dat men in overweeging is geweest om dezelve te canoniseeren, en naar welker verwormde Handschriften tot onlangs eene kostbaare bedevaart om het tweede jaar uit alle gewesten gedaan wierdt, - deeze Overzetting van onnauwkeurigheid verdacht te maaken, was by de meeste Kerkelyken van dien tyd eene onvergeeflyke zonde, eene misdaad van gekwetste Kerkelyke Majesteit! - Wy mogen en
| |
| |
moeten ons echter over het heldhaftig besluit van onzen bekker verwonderen, van zich boven alle vooroordeelen, al het gezag van Kerkvaderen te durven verheffen, den Bybel zo te vertaalen als of dezelve nooit vertaald was, en elke plaats met nauwkeurigheid aan de regels van Taal-Oordeel- en Uitlegkunde te toetzen. Het stoute, het moeilyke van deeze onderneeming gaat myne beschryving, myne bevatting te boven.
Eindelyk komen wy aan de laatste en meest belangryke Stelling. Zo veel voorkeur dat vak der wetenschappen, waardoor het geluk des Menschdoms onmiddelyk bevorderd wordt, verdient, boven die geene, welke alleen door de gevolgen nuttig worden, - zo veel munt ook deeze Stelling boven alle andere uit; en derhalven moeten de bemoeijingen van bekker den Menschenvriend hoogstdierbaar zyn, met welke hy de nietigheid van Spooken, Tovery en Kunstenaryen des Duivels, en wat dies meer is, betoogt en bewyst; als zynde hierdoor de menschelyke elende zichtbaar verminderd.
In het vierde Boek der betoverde Wereld brengt bekker alle oude en nieuwe verhaalen van Tovery en Spooken, Bezetenheid en Wichelary, ter toetze; terwyl hy het Bygeloof in deszelfs meest verborgene holen nagaat, en niets ter ontmaskering van dit monster onbeproefd laat.
Niet alleen moeten wy ons, by het inzien van dit gedeelte, verwonderen, over zyne onbedenkesyke schranderheid, syn vernuft en doordringend oordeel, maar staan ook verstomd, by het beschouwen van dien brandenden yver, onvermoeiden heldenmoed en onverzaadbaare waarheidsliefde, die hem bezielden, om deezen Chaos van Volkssprookjens, Overleeveringen uit de Midden-eeuwen, Vertelzels van Bakers en Minnemoers, Oudwyfsfabelen, Munnikeverhaalen en bedriegeryen van baatzuchtige Schurken, te doorwroeten, en dit onbeschryfbaar moeilyk plan af te werken.
Om tegen de buitenlandsche Tover- en Spook-verhaalen bewyzen en berichten te vinden, heeft hy zich der ondankbaare moeite getroost, om de voortbrengzelen der domheid, voor het gemeen in die tyden geschreeven, te doorsnuffelen: de binnenlandsche speurde hy, zo veel mogelyk, met eigene oogen naa, onderzocht het plaatzelyke, en betrad zelfs het dorre spoor der Lyfstraffelyke Gerechtsacten; mets viel hem te lastig - | |
| |
niets liet hy onbeproefd, om aan te toonen, dat men tegen zyne eerste Stellingen geene daadelyke bewyzen konde aanvoeren.
Hoe zeer ook zommige tegenstanders van laageren rang (zo als symon de vries en anderen) tegen deeze menschlievende poogingen raasden, wierden dezelve echter, door elk die dacht, met den schuldigen lof vereerd, en bekker als in deezen zich zelf overtreffende aangemerkt.
De waarde en het belang deezer Stellingen ryzen nog, ten opzichte van bekker, ten sterksten, by het bedenken, dat ze byna alle aan hem den oorsprong te danken hebben, en dat hy de eerste is, die deeze Leer zo in het geheel heeft voorgesteld. De Werken van geulinx, die betoogt dat de volharding in het kwaad de Duivel is, en van d' aillon over de Geesten en Bezeetenen, hebben wel hunne afzonderlyke verdiensten, maar staan tot het Werk van onzen Schryver als een klein deel tot een geheel. Ontegenspreekelyk zeker is hy de ysbreeker tegen de leer van Duivelskunsten en Tovery. Het reeds gepreezen Werk van den Jesuit spee verdient wel de warmste goedkeuring van elken Menschenvriend, maar kan niet met de betoverde Wereld vergeleeken worden, dewyl hy alleen de manier van zogenoemde rechtspleeging bestrydt, maar de gewaande misdaad zelf onaangeroerd laat.
Wanneer wy nu den tyd in acht neemen, waarin veelen nog blind waren, zommigen hunne oogen moedwillig voor het licht slooten, en anderen het zochten tegen te houden, uit vrees dat hunne eigene gebreken daardoor zouden zichtbaar worden, behoeven wy ons niet te verwonderen, dat deeze Stellingen tegenstand ontmoetten.
Bekker zag zulks zelf wel vooruit, maar beproefde, vóór het uitgeeven van dit Werk, of het nadeel der te bestryden vooroordeelen groot genoeg was, om voor derzelver vernieling eenig leed te ondergaan. Tydelyke belangen en rust kwamen by hem in geene aanmerking, wanneer het de eer van God en het heil der menschen goldt, en hy maakte geene zwaarigheid om het genot van het eerste grootmoedig voor de bevordering der laatsten op te offeren.
By geene mogelykheid was echter die ysselyke storm te voorzien, die de heethoofdige Kerkelyken om dit Boek veroorzaakten, en welks woede en algemeenheid ik in geenen deele naar waarde kan beschryven. De langduu- | |
| |
righeid en afwisseling verpligten my echter tot eenige wydloopigheid. Merkt intusschen het volgende niet anders aan dan als eene ruwe schets.
Zodra het eerste Boek der betoverde Wereld in 't licht verscheen, wierdt de aandacht der wachters voor het oude opgewekt. Deezen verspreidden spoedig, dat het Boek vol was van allerleije dwaalingen, en maakten vooraf de gemoederen warm door het uitstrooizel, alsof bekker de Nederlandsche Kerk van de Kettery der Manicheen beschuldigde, en de nieuwe Overzetting des Bybels zocht verdacht te maaken.
Na veele kuiperyen, ondernam men reeds vroeg den eersten aanval; en gelyk de Vorst der Duisternis, wiens zaak men verdeedigde, volgens de gewoone begrippen, in het duister werkt, begon men dien aanval ook op eene slinksche wyze, en bragt op den 31 May 1691, in afweezigheid van bekker, de zaak aan den gang. Men benoemde in den Kerkenraad eene Commissie, ten onderzoek, of een Doctor der Godgeleerdheid bevryd was van zyne Werken aan de Classicaale goedkeuring te onderwerpen.
Deeze Gelastigden berichteden spoedig ten nadeele van bekker; en dewyl deeze intusschen, op raad van eenige Vrienden, het oordeel des Kerkenraads over zyn Boek verzocht had, wierdt dit laatste kort hierna, op buiten verband gerukte uittrekzels, eenpaarig verfoeid; ten minsten luiden dus de woorden van het besluit; schoon veelen naderhand bekenden, het Werk niet geleezen te hebben, en dat dit woord verfoeijen hun te hard voorkwam.
Bekker deedt verklaaring tegen dit besluit, als in zyne afweezigheid genomen, waardoor hy geene gelegenheid had gehad om zich te verdeedigen, en beriep zich omtrent zyn recht als Doctor op de Synodus, die kort daarna te Edam zoude gehouden worden. De Classis van Hoorn had echter reeds in de voorbaat gezorgd, dat de zaak ter Synodaale tafel kwam, en bewerkt, dat de Kerkenraad van Amsterdam hun gehouden gedrag aan de Vergadering moest openleggen.
Intusschen trachtte bekker, ter voorkoominge van verwydering, zo veel toe te geeven, als hy als eerlyk man konde doen: hy sloeg eene zamenkomst voor, verzocht
| |
| |
te weeten wat men van hem verlangde, - maar alles vergeefs; de Man moest vallen, en daarom ging men naar de Synodus.
Alhier wierden vooraf alle handelingen van den Kerkenraad geleezen, en men besloot eenigen van hen en bekker voor de Vergadering te roepen, om nadere opening van zaaken te geeven. Dewyl de Synodus den Kerkenraad niet genoegzaam scheen te betrouwen, benoemde zy zeven van haare rechtzinnigste Leden, om meerdere uittrekzels te maaken. Spoedig lagen de Amsterdamsche Broederen hunne zaaken aan den Raad open; kort hierna waren de Gelastigden met hunne uittrekzels gereed, en nu zoude men het een en ander aan bekker voorhouden.
Toen de Amsterdammers bemerkten, dat men deezen by monde zoude spreeken, begonnen zy naar huis te verlangen. Zy wisten by ondervinding, dat het veel gemakkelyker was, hem in afweezigheid te verfoeijen en te veroordeelen, dan hem met redenen te wederleggen, en gingen dus wyzelyk heen. - Voor dat bekker ten tooneele wierdt gevoerd, vielen 'er hevige geschillen in de Vergadering, wie het woord tegen hem zoude voeren; en dit kibbelen en heen en weder schuiven der papieren op de Synodaale tafel gaf eene belachelvke vertooning, welke veele Schimpschriften heeft veroorzaakt. De Voorzitter deezer Vergadering, Dominus klapmuts, wist zich door het voorwendzel, dat hy te zeer op bekker verbitterd was, vry te pleiten van het woord te doen, het welk hem toekwam. Eindelyk besloot men de Gelastigden tot het maaken der uittrekzels insgelyks tot de onderhandeling te verzoeken. Opdat deezen echter niet te veel aan het vyandlyk vuur zouden worden blootgesteld en de eene naa den anderen overwonnen, besloot men, zich met bekker in geene twisten in te laaten, maar alleen van hem andwoord op bepaalde vraagen af te wachten.
Hierna wierdt onze Held binnen den kring gebragt.
Na dat de Voorzitter hem vermaand had aandachtig te luisteren en bescheiden te andwoorden, begon jacobi, van Enkhuizen, den aanval; en voor dat deeze had uitgesproken, vielen alle anderen ook mede aan, en verwekten zulk een verward gedruis in de Kerk, dat niemand zich zelf verstaan konde.
Bekker was hiermede geenzins gediend; nog minder
| |
| |
met de menigte van scheldwoorden, die men hem en zyne leere toevoegde: hy eischte bewys en geene smaadredenen, en daagde elk der Leden uit, om een voor een zyne meeningen ordenlyk met hem naar te gaan en zyne bewyzen te wederleggen. Hier toe hadden de Gelastigden noch lust, noch beroep; en de tyd wierdt met twistredenen doorgebragt, die niets beslisten.
's Namiddags wierdt de aanval herhaald, en het liep toen zo hoog in de Vergadering, dat men in de uiterste verlegenheid geraakte.
Vroegen de Gelastigden, dan andwoordde bekker, en riep de Vergadering tot getuige, of hy niet te rechte had geandwoord; dit was een uitval, dien men niet verwacht had, noch konde afwenden; en men wist op het laatst geenen anderen raad, dan deeze geheele onderhandeling te eindigen: men verklaarde niet meer te willen, toen men niet meer konde.
Voor dat bekker de Vergadering verliet, hield hy eene Narede, welke zyne tegenstreevers zwaar te verduwen viel, en die ik niet geheel mag te rug houden; hoofdzaakelyk het volgende behelzende:
‘Dat hy, gelyk alle Leden der Vergaderinge wisten, geenzins de Man was, om onrust in de Kerk te veroorzaaken. Hy had met overleg en met de beste oogmerken zyn Werk geschreeven, om de Kerk te stichten. Onder het schryven had hy zich wel voorgesteld, vyanden te zullen maaken; daar hy het waagde, zeer diep ingewortelde vooroordeelen aan te tasten. Hy had zich des beproefd, of hy sterk genoeg zoude zyn om dien storm te wederstaan; hy had dit van hem zelf geloofd, maar het onweder zo zwaar niet verwacht, en zich nimmer kunnen voorstellen, dat hy, in het 58ste Jaar van zyn leven, het 35ste van zynen Predikdienst, en het 26ste na dat hy Doctor was geworden, op nieuw als een Proponent voor het Synode zoude worden geëxamineerd en zyne Geloofsbelydenis moeten afleggen, en zulks wel in een onderzoek geduurende zes uuren.
Intusschen berouwde hem dit Examen niet, vermits hy hierdoor gelegenheid had erlangd om zyne bescheidenheid aan zo veele Amptsbroederen te laaten zien en de oprechtheid zyner bedoelingen open te leggen. Hy mogt zich dus wel vleijen, aan de meesten der tegenwoordigen genoegen te hebben gegeeven; doch niet aan
| |
| |
allen, daar alle zyne Toehoorers zeker de zaak niet uit één oogpunt beschouwden; te minder nog, daar hy niet in staat was geweest, alle tegenwerpingen zo te beandwoorden, als hy wel had gewenscht, vermits hiertoe meer tyd noodig was geweest en hy zyn Werk niet van woord tot woord van buiten kende. Het was des noodig geweest, eenige plaatzen na te zien, en die met andere te vergelyken. Men had hem de tegenwerpingen schriftelyk moeten geeven en zyne oplossingen by geschrifte verlangd. Daar hy nu alles uit het hoofd had moeten beandwoorden, schreef hy aan de Vergadering zo veel reedlykheid toe, dat men hem het getuigenis zoude doen wedervaaren, dat hy zich in zyne andwoorden bescheiden en met eerbied had gedraagen. Hy wenschte hun eindelyk den Geest des Vredes en der Zachtmoedigheid, en dat alle hunne verrichtingen mogten strekken ter eere van God en tot rust der Kerke.’
Toen bekker was weggegaan, waren de Broeders zeer tegen hem verbitterd, voornaamelyk om dat hy zich niet ten eersten had onderworpen, en zich met niets minder had willen doen afwyzen, dan met rede, bewyzen uit de Heilige Schriften en overtuiging.
Men wilde nu op staande voet tot stemmen overgaan, terwyl de hoofden nog duizelig en de gemoederen nog warm waren, en men uit de Kerkgeschiedenis wist, dat niets aan de zucht om voor de vuist te verfoeijen en te veroordeelen meer bevorderlyk is, dan de toenmaalige gisting in de Vergadering. Een der Leden dacht het echter noodig, dat de Toehoorers moesten buitenstaan. Naar rechten en gewoonte mogt dit niet geschieden; maar de onwaardige Voorzitter voer, zonder omvraage te doen, hevig uit, en maakte ruimte in de Kerk. By geluk was de Commissaris van den kant der Regeering wyzer, dacht dat men door deeze overhaasting zich aan opspraak zoude blootstellen, en stelde de zaak tot de volgende Zitting uit.
's Anderen dags velden de Leden der Synodus het vonnis, waarby zy verklaarden, dat zy bekker's gevoelen en leere nu in den grond kenden, met zyne beandwoording geenzins te vrede waren, het gedrag des Amsterdamschen Kerkenraads goedkeurden, het Werk eenpaarig verfoeiden, als strydig met de Leer der Kerk,
| |
| |
de Symbolische Boeken en het Woord Gods, en hunne Deputaaten gelasteden, om poogingen aan te wenden, dat het door de Regeering verbooden wierdt.
Verders droeg de Synodus aan den Amsterdamschen Kerkenraad op, om de zaak voort te zetten, en bekker tot volkomene genoegdoening te beweegen; zulks te doen vóór den eersten September 1691; en indien zy dan onverhoopt niet geslaagd waren, de zaak over te doen aan de Classis, opdat die dan alzo mogte handelen, als ter wegneeming van dit groot scandaal noodig was. Opdat alles wel bezorgd wierdt, benoemde de Synodus vier hunner voornaamsten, om de Classis in deezen by te staan.
De Kerkenraad durfde de zaak niet beginnen, sleet den tyd met overweegingen, en bragt de zaak even vergevorderd, als zy dezelve hadden ontvangen, in handen der Classis. - Deeze vervaardigde spoedig dertien Articulen, welke men aan bekker ter onderteekening voorlag. Onmogelyk konde hy dezelve als eerlyk man aanneemen, en sloeg die met waardigheid af.
Een der Broederen, die wel gezien had, dat, wanneer een Zieke tegen een grooten geneesdrank opzag, de kracht van zulk een middel door kunstbereiding in eene kleinere hoeveelheid te bewaaren is, beproefde dit na te volgen, en stelde aan bekker vier Punten voor, waarin al het bittere der dertien voorzichtig was bewaard.
Bekker proefde spoedig dit bittere; hy bleef zich zelf gelyk, wilde Gode niet lasteren, en weigerde, met sterkte van geest, het aanneemen van zelf-beschuldigende Articulen. Men sprak van hem daadelyk af te zetten; - een verdienstvol Lid der Vergadering hield dit tegen; en aan deezen schreef hy het toe, dat hy toen geduurende eenigen tyd met bescheidenheid en zachtmoedigheid door de Classis behandeld wierdt. Bekker heeft den naam van dien braaven Man niet durven melden, uit vrees van aan denzelven hierdoor leed te berokkenen.
Zo gaat het in tyden van geweld; de deugden worden niet alleen zeldzaamer, maar behoeven zelfs eenen sluier: opdat de bovendryvende party niet geërgerd worde, moet men zomtyds de dankbaare verzuchtingen van een verplicht hart smooren, en de Nakomelingschap blyft van het kennen van veele groote en goede Mannen verstooken. Te vergeefs heb ik naar
| |
| |
den naam van dien eerwaardigen gezocht: by het beschouwen van dit groot veld vol distelen, zoude deeze bloem onzen geest verkwikt hebben.
Na veele beraadslagingen, kwam 'er eindelyk, zo men meent van den kaut der Regeeringe, een voorstel tot vrede, het welk, na door de Kerkelyken met eenige byvoegzels versterkt te zyn, aan bekker wierdt voorgehouden, en door hem, schoon met tegenzin, op sterken aandrang van zyne Vrienden, met eenige veranderingen, geteekend. Nu meende men tot den vrede te vorderen; maar neen! de Kerkelyken waren met die veranderingen niet te vrede, en gaven hem twee maanden tyd van beraad, om de voorgestelde verklaaring in ééns aan te neemen.
(Het slot hierna.) |
|