Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 91]
| |
De bezwaarlyrheid, om de Indiaanen te bekeeren, voorbeeldlyk geschetst.(Uit v.p. malouet's Collection de Memoires, &c.)
Kort naa myne aankomst te Cayenne (schryft de Heer malouet, Exminister van de Colonien en Zeevaart in Frankryk) vaardigde ik een der bepaalde Zendelingschappen af na de Baai Vincent Pinson, in welke de talrykste Vastigheden der Indiaanen gevonden worden. Ik gaf last aan twee Priesters om derwaards te gaan, met Arbeidslieden, een voorraad van Koopwaaren, en een Soldaatenwagt onder het bevel der Zendelingen. Zy toogen landwaards in, en slaagden, door middel van geschenken, 'er in, om de Indiaanen alle Zondagen te doen komen in eene daar opgerichte Kapel. Zy werden onderweezen en gedoopt, en woonden geregeld de Kerkgangen by; te welker gelegenheid zy allen een dronk TassiaGa naar voetnoot(*) kreegen: doch de Tassia was niet op, of de Negers vergaten in de Kapel te komen. Een der Zendelingen was onvoorzigtig genoeg, dat hy eenige gewapende Soldaaten zondt om hun te haalen; doch zy wederstreefden dien dwang, en zonden hunne Opperhoofden na Cayenne, om wegens die behandeling te klaagen. De Heer de fiemond, de oude Gouverneur, niet t'huis zynde, kwamen zy tot my. Wanneer zy hunne persoonen en gebaaren nagebootst zagen in de spiegels, hangende in de kamer, waarin ik dit gezelschap ontving, hieven zy een luid geschreeuw van verwondering en blydschap aan: zy dansten, raakten de spiegels aan, spraken ze toe, en keeken 'er eindelyk agter, om de oorzaak van die vertooning te vinden. Niet zo dra, egter, was hunne verwondering eenigzins bedaard, of zy namen de voorige deftige houding weder aan, en hurkten op den vloer neder. Zy zagen my aan met een oog vol misnoegen, en voegden my het volgende woord toe, 't geen voor my vertaald werd door een Tolk, in tegenwoordigheid van een Geestlyke en verscheide Burgeren Krygs-bevelhebbers. ‘Wy komen vraagen, wat gy van ons begeert, en waarom gy Blanken tot ons gezonden hebt? Zy gingen een Verdrag met ons aan, 't geen zy eerst verbroken hebben. Wy stemden toe, dat wy zouden komen by hun zingen, en nederknielen in hun gebouw; waarvoor wy weeklyks een vles Tassia kreegen. Zo lang zy deeze Tassia gaven, kwamen wy; toen zy deezen drank terug hielden, lieten wy hun ongemoeid, en vroegen niets. Hierop zonden zy Soldaaten, om ons te dwingen, dat wy zouden opkomen; | |
[pagina 92]
| |
doch hieraan willen wy ons niet onderwerpen. - Zy vorderen ook van ons, dat wy hout zaagen en op de wyze der Blanken werken zouden, - dit willen wy niet doen. - Wy zyn in staat om u twintig Jaagers en Visschers te bezorgen, tot den prys van drie Piasters ter maand voor ieder man. Indien zulks u behaage, zyn wy tot uw dienst; maar, indien men ons lastig valt, gaan wy ons aan eene andere Rivier nederzetten!’ Ik verzekerde hun, dat zy voortaan geene reden van klagten zouden hebben; dat de Zendelingen tot hun gezonden waren ter bevordering van hun geluk, en niet om hun te verongelyken. - Hier op verzogt ik het Hoofd der Zendelingen, voor hun het Godsdienstig oogmerk hunner komst by de Indiaanen te ontvouwen. Doch, wat hy deswegen in 't midden bragt, was van geene uitwerking altoos: want zy beantwoordden alles met een lachend geschaater. - Ik gaf hun eenige geschenken, en zond ze welvergenoegd heenen. - Hier op vermaande en beval ik de Zendelingen om voortaan met meer omzigtigheids te handelen. Het zenden van Tassia werd hervat; doch het bragt geene enkele Bekeering voort, geene arbeidzaamheid in het verbeteren des lands, zelfs geene meerdere gemeenzaamheid tusschen de Indiaanen en de Blanken. Dit geval (op dat wy 'er deeze in 't oog loopende aanmerking byvoegen) wyst ten klaarsten uit, dat de Beschaaving der Indiaanen by lange na geene gemaklyke taak is; en dat, zo als zy tegenwoordig zyn, weinig vooruitzigts zich opdoet, om aan deezen juiste denkbeelden van het Christendom te geeven. Indien de Zendelingen altoos eerlykheids en opregtheids genoeg bezaten, om ons berigten van de waare toedragt der zaaken toe te schikken, zouden wy ongetwyfeld meer verhaalen, met het thans gegeevene overeenstemmende, aantreffen. |
|