| |
Belangryk verslag, wegens de slaaven aan de Kaaf de Goede Hoop.
(Uit Walks and Sketches at the Cape of Good Hope, &c. By r. semple.)
Het zou gewis een zeer groot gebrek zyn in het geeven eener Schetze van de Kaap de Goede Hoop, indien de Slaaven 'er geene plaats in vonden. Het getal der Slaaven, hunne verscheidenheden, hunne kleeding, en de wyze, op welke zy in 't algemeen behandeld worden, zyn onderwerpen, die niet met stilzwygen mogen voorbygetreeden worden; terwyl zy, uit zekere oogpunten beschouwd, een voorwerp opleeveren, 't geen niet wel kan missen ons te treffen en belangneeming in te boezemen.
Huislyke Slaaverny heeft, ten allen tyde, en by alle Volken, veel kwaads gebrouwen. Een weelderig gehouden Slaaf is een onverdraaglyk onbeschoft weezen; een verdrukte beeft en kruipt steeds; en door het dagelyks gezigt van beiden wordt het hart der jeugd noodwendig verhard en bedorven. De Kinderen des Huisgezins verkeeren met de jonge Slaaven; zy speelen met hun het eene oogenblik, en 't volgende zien zy deezen geslaagen en in traanen; maar, door gewoonte, denkt het kind nergens om, en wagt, met alle bedaardheid, tot zyn speelmakker met schreijen gedaan hebbe, om het speelen te hervatten. Hieruit ontstaat menigmaal, in de vroege jeugd, eene hardheid van harte, een voelen voor zichzelven alleen, en eene verdooving van alle de beste aandoeningen der menschlyke natuure. Helaas! de beste menschen, als zy in leevensdagen vorderen, en alle dagen ondankbaarheid, inhaalige geldzugt en zelfzoekenheid zien, worden maar al te ligt daardoor besmet.
| |
| |
Wat moet dan het gevolg weezen, wanneer een kind opgetoogen wordt in gevoelloosheid, en aan 't zelve toegelaaten wordt, om van zyne speelmakkers, ten zelfden tyde, de medegenooten hunner uitspanningen en de voorwerpen van hunne dwinglandy en grilligheid te maaken?
Maar deeze bedenkingen behooren meer rechtstreeks tot onze beschouwing der Ingezetenen en derzelver zeden; dat wy ons tegenwoordig tot de Slaaven alleen bepaalen. Geen stand is geschikter, om deeze van elk Volk te overweegen, dan de Kaap de Goede Hoop. Deeze ligt in het middenpunt der Slaavernye. Aan wederzyden van dien Uithoek strekken zich de kusten van Africa uit, door alle Eeuwen heen de moeder van een ongelukkig menschenras; en ten oosten vindt men hier en daar Eilanden, die 'er eene oneindige verscheidenheid van opleeveren. Aan de Kaap zyn zy, als 't ware, byeenverzameld; daar zyn zy niet langer enkel Malaijers, of Malabaaren, of inwoonders der kust van Mozambique - zy zyn Slaaven. - Dat wy hun eerst, met eenen oogslag, algemeen als de zodanigen beschouwen.
De Slaaven worden aan de Kaap, doorgaande, niet flegt behandeld; zy zyn wel gekleed en wel gevoed: vindt men nu en dan een voorbeeld van het tegendeel, dit doet niets af ten opzigte van het algemeen character. Een enkel man moge zyne Slaaven slegt behandelen, - maar de Slaaven aan de Kaap ontmoeten eene goede bejegening; hy moge hun slegt huisvesten, - maar de Slaaven aan de Kaap worden wel gehuisvest; hy moge ze half kleeden, half voeden, - maar de Slaaven aan de Kaap zyn wel gekleed en wel gevoed.
De Slaaf huisvest daar, over 't algemeen, onder het zelfde dak met zynen meester. Hy eet, wat van diens tafel komt, alleen met een grooter aandeel ryst. Zyne kleeding bestaat doorgaans uit een kort blaauw rokje, een dun onderkleedje, een wyde blaauwe broek; op zyn hoofd draagt hy een grove hoed, of een doek, daar om gebonden op de wyze van een tulband; doch in 't algemeen gaat hy ongeschoeid; de hals van zyn hembd is open, en een blaauwe of roode doek hangt hem los om den hals. Zomtyds, egter, ontmoet men een opgeschikten Slaaf, met ringen in de ooren, met een fynen rooden doek om den hals; een pluim van gemeene Struisvogelvederen wappert op zyn hoofd; hy stapt moedig heenen, dien vederbos schuddende; hy ziet stoutlyk rond; en uit zyne houding zou men veelligt opmaaken, dat hy zyn Slaavenstand vergeeten heeft.
In hunne Huwelyken gebruiken zy weinig plegtigheden - indien anders de wyze, waarop de Slaaven en Slaavinnen zich by elkander voegen, den naam van Huwelyksverbintenis verdiene. Geene lange Vryery wekt genegenheid; geen Priester zegent het Huwelyk in; geene Ouders geeven hunne Kinderen
| |
| |
ten Huwelyk uit, en roepen hunne Vrienden op den Trouwdag zamen: Slaaverny heeft de Huwelykstoorts in handen; Slaaverny alleen brengt hun op 't Huwelyksbedde. - De Egtgenoot bezoekt zyne Vrouwe, als 'er de gelegenheid zich toe aanbiedt. Hy verlaat haar, wanneer het hem behaagt eene andere te neemen; hy doet zulks zonder ommeslag, zonder zelfverwyt. En wat anders kan men verwagten, daar hy weet dat hy de eigendom van een ander mensch is, en zyne Vrouw misschien weder van een ander, en zyne Kinderen kans staan om aan een derden of vierden gegeeven te worden? Het is de Slaaverny, in al derzelver trappen, in al derzelver gedaanten, welke de ziel bederft en de menschlyke natuur vernedert.
By de geboorte eens Kinds, egter, ontspringt de moederlyke toegenegenheid in het hart eener Slaavinne. Zy vergeet, voor eene poos, alle haare andere zorgen, en begint de bezorgdheden en de blydschap eener Moeder te gevoelen. Het Kind wordt gekleed, het hoofd met een kap gedekt, welke zeer digt aan 't hoofd zit, en in gedaante ten vollen gelykt naar het hoofddekzel, 't welk men by veele oude Egyptische beelden aantreft. De Heer ziet het Kind aan als eene nieuwe vermeerdering van zynen eigendom, en zelfs, indien hy op andere tyden een streng Meester is, laat hy zulks by die gelegenheid vaaren. Vanhier groote blydschap, feesthouding en danssen onder de Slaaven, en de gansche nagt wordt in vrolykheid gesleeten. Allengskens, egter, wordt dit alles vergeeten, het feesthouden is over, en de Moeder keert tot haare voorige bezigheden weder. - Het is op deeze danspartyen, dat de Slaaven zich op het voordeeligst voordoen. De Slaavinnen spreiden veel smaaks en keurs in haare kleeding ten toon; haare danssen zyn niet wild en ongeregeld, en gaan van geschikt muzyk vergezeld. Zy zyn getrouwe navolgers van 't geen zy dagelyks onder de blanke Inwoonders zien, en betoonen eene vlugheid in beweeging en eene juistheid van gehoor, welke niet kunnen nalaaten, een' Europeaan, onkundig van deeze omstandigheid, te verrassen en te behaagen.
Dusverre den Slaaf onder het oog en opzigt zyns Meesters beschouwd hebbende, moeten wy hem voorts bezien op dat uur, wanneer hy zyn keten ontkomt, wanneer hy gerust nederligt, en niet langer de stem des dryvers hoort. Zelfs de Slaaf moet aan het stof, waaruit hy genomen is, niet wedergegeeven worden zonder een traan. Misschien zullen wy bevinden, dat hy ook eene Vrouw, eenen Broeder, eenen Vriend hadt, en hun weenende by zyn graf aantreffen; en wy behoeven ons niet te schaamen, by hun neder te zitten, en onze schatting mede aan zyne gedagtenis te betaalen.
Zo ras de zieke Slaaf den laatsten adem heeft uitgeblaazen.
| |
| |
barsten de Vrouwen, die zyn sterven bywoonden, in traanen uit, en deelen de droefheid, welke haar hart vermeestert, aan de Slaaven mede. Het lyk wordt uitgekleed, onder veel gejammers, en een dag bepaald, op welken zyne Vrienden vergaderen om hem te beweenen. De Malaijer geeft zyne droefheid te kennen, door naast zyn gestorven Vriend in diepe stilte neder te zitten, met ter aarde geslaagene oogen: maar de Inboorelingen van Malubar en Mozambique barsten uit in schielyke en geweldige vlaagen van rouwbeklag, 't geen zy dikwyls schynen te beginnen en te eindigen, op eene wyze, alsof zy voorheen zulks bepaald hadden. - Op den dag der begraafenisse komen de Vrienden op nieuw byeen, en volgen de lykbaar ter bestemde plaatze: hier wordt het lichaam der aarde aanbevolen, met meer of min plegtigheids, naar gelange de Godsdienstige gewoonte der Stamme zulks medebrengt. Allen geeven zy bewys van rouwe; doch by het grootste gedeelte is die rouw van geen langen duur: de Malaijers alleen schynen zeer veel te stellen in het aankweeken der droefenisse over het gemis hunner Vrienden. Op den derden, den zevenden, den veertienden en den honderdsten dag verzamelen zy zich weder by het graf, besproeijen 't zelve met welriekend water, en strooijen 'er bloemen op. Zy wenschen, dat de aarde hun voorigen medgezel zagt drukke, en storten voor 't laatst gezamenlyk hunne traanen over hem uit. In deezer voege de laatste Vriendschapspligten volbragt hebbende, keeren zy weder, houden feest, zich wel verzekerd houdende dat hun Vriend gelukkig is.
Hoe veele traanen wischt deeze streelende hoope af! en hoe zeer verligt zy den last der bedroefden! Wie kan genoegzaam de uitgestrektheid van dien invloed bespiegelen! Oude en hedendaagsche Volken - de bewoonders van heete en koude lugtstreeken - oorlogzugtige en verwyfde Natien, beschaafde en onbeschaafde, door rivieren, door woestynen, door zeeën van elkander gescheiden - vereenigen zich in de streelende hoope, dat alles niet in het stof vergaat, maar dat de hand des Vriends weder de hand zyns Vriends zal vatten, en de Vader zyne gestorvene Dogter in eene andere en betere Wereld zal ontmoeten.
In deezer voege eene algemeene schets gegeeven hebbende van de Slaaven aan de Kaap de Goede Hoop, gaa ik voort om te vermelden, op welk eene wyze die denkbeelden by my opkwamen, en 'er eene en andere byzonderheid aan toe te voegen.
Ter gelegenheid van een onzer morgenwandelingen zagen wy een grooten hoop volks voor de deur van een huis zamenvergaderd; myn Vriend ging met my derwaards. Wy vroegen, wat 'er te doen was, en kreegen berigt, dat 'er eene openbaare verkooping gehouden werd van de goederen
| |
| |
eens gestorven Inwoonders. Naauwlyks hadden wy ons in die volksmenigte gemengd, of de verkooper plaatste zich op een stoel, en sloeg eenigen tyd op een koperen bekken, ten teken dat de verkooping zou beginnen. Op het eigen oogenblik was alles aandagt. Verscheide goederen werden te voorschyn gebragt en verkogt: welhaast verveelde ons dit, en wy stonden op 't punt om heen te gaan. Men hieldt eene poos op. 'Er ontstondt een meer dan gemeen gewoel; en alles wees uit, dat 'er iets anders dan kleinigheden zou geveild worden. Wy wagtten daarom eenige oogenblikken. Welhaast zagen wy een Zwarte door de menigte heen komen. ‘O!’ zeide myn Vriend karel, ‘men gaat de Slaaven des overleedenen verkoopen; laaten wy nog wat blyven.’
De eerste Slaaf, ter verkoop aangebooden, was een kloek Inbooreling van de Mozambique-kust. Zyn uitzigt was naar en droevig; zyne handen hingen nederwaards zamengevouwen, alsof ze gebonden waren; hy hieldt zyne oogen neêrgeslaagen en onwrikbaar op den grond gevestigd. Toen hy hoorde, dat zyn lot beslischt, en hy voor 600 Ryksdaalers verkogt was, sloeg hy zyne zwaar nederhangende oogen op, om zyn nieuwen meester te zien; hy volgde deezen, door den hoop toekykeren heenen gaande zonder een enkel woord te spreeken; doch het scheen ons toe, dat zyne wangen betraand waaren, - en misschien hadden wy wel gezien; want de kooper vermeldde ons, met eenige uitdrukkingen van deelneeming, dat deeze Slaaf een zeer begunstigde geweest was van zyn overleeden Vriend. - Veele anderen werden geveild en verkogt; de overleedene had een groot aantal gehad. Op aller gelaat stondt het merkteken van de vernederende Slaaverny gedrukt: dit waren by allen de heerschende trekken. - In 't einde kwam de beurt aan een voorwerp, 't geen ons de truanen bykans uit de oogen perste. Eene Moeder werd te koop geveild, met een klein meisje van drie jaaren, haar wel vasthoudende, daar men het van haar poogde af te rukken; terwyl zy, vreezende voor de bedreigingen haarer eigenaaren, het Kind zagtlyk toevoegde, haar los te laaten; ten zelfden tyde het omarmende. Het algemeen geroep was: ‘Verkoop ze te gelyk! Verkoop ze te gelyk!’ Hier toe werd verftaan; en de Slaavin, haar Kind kusschende en het by de hand leidende, tradt ter veilplaatze. Terwyl men met veilen bezig was, zag zy angstvallig rond, als om medelyden smeekende. De prys, waartoe het gebragt werd, was 700 Dollars: de verkooper herhaalde die som menigmaalen, zonder dat iemand hooger boodt. ‘De Man, die deezen prys voor de Slaavin met haar Kind gebooden heeft,’ zeide een der omstanderen tot ons, ‘staat hier bekend als een', die zyne Slaaven hard behandelt.’ - | |
| |
‘Doet
hy?’ - sprak myn Vriend karel, terwyl hem het bloed in 't aangezigt steeg; - ‘dan de koop is nog niet gedaan; de slag is nog niet gegeeven.’ Hy riep daarop, ‘Zevenhonderd en tien!’ met eene stem vol nadruks. Elk keek ons aan; de Moeder en het kleine Kind desgelyks zagen sterk op myn Vriend karel. - ‘Zevenhonderd en twintig!’ schreeuwde de voorige bieder, van drift opstaande. - ‘Zevenhonderd en dertig!’ hervatte myn Vriend. - ‘Zevenhonderd en vyftig!’ hervatte de ander. Karel boodt daarop ‘Agthonderd.’ Zyn tegenbieder beet op de lippen van spyt. Eene wyl stilte. ‘Agthonderd en één!’ zeide een oud man van een zagtaartig voorkomen, en van wiens goedhartigheid ik overtuigd was. Karel liet af van bieden, en de arme Slaavin kreeg een goeden Meester.
Wanneer wy op weg waren, onze wandeling voortzettende, kon ik niet nalaaten op te merken, dat myn Vriend vrolyk daarheen ging, met oogen, glinsterende van genoegen, op de aangenaame herinnering van eene goede daad verrigt te hebben. Nu en dan sprak hy by zichzelven: ‘Arme Moeder! Arm Kind! Ik heb u menig een geweldigen slag bespaard.’ En dan zette hy een zo sterken stap, dat ik hem naauwlyks kon byhouden. Naa op deeze wyze eenigzins lugt gegeeven te hebben aan zyne aandoeningen, ving hy een gesprek over de Slaaven aan, en gaf zyne verwondering te kennen over de groote verscheidenheid, welke men onder hun aantrof. - ‘Kom, myn Vriend!’ sprak hy, ‘neem uwe Wysgeerige gedaante aan, alsof wy twee Peripatetici waren, en ontvouw my deeze veelvuldige verscheidenheden, op uwe beste wyze, niet in een kouden styl, maar alsof gy voor eene talryke Vergadering, over dit onderwerp, het woord voerde.’ - ‘Ik zal het doen, karel!’ was myn antwoord; ‘wanneer gy den kring myner Toehoorderen verbeeldt, zal ik eene my zeer gunstige, en gereed de misslagen verschoonende, Vergadering aantreffen.’ Hier op ving ik aan:
‘Beschouw dien Slaaf, tot ons naderende, gekromd onder het gewigt van twee bossen hout, hangende aan de einden van een bamboo-riet, in evenwigt op zyne schouders rustende. Zyne zwarte kleur, zyn gekroesd hair, zyne dikke lippen, zyn tattooed voorhoofd, doen hem kennen voor een van de Mozambique-kust; zyne sterkte toont, dat hy vermoeienis kan uitharden, en in zyne vernederde houding kunt gy leezen, dat hy menigwerf onverdiende slagen gekreegen heeft, en veelvuldige bestraffingen, zonder een oogenblik op wraakneeming bedagt te weezen; hy volbrengt de hem opgelegde taak, zonder tegenzeggen, zonder tegendenken. Gy ziet hem thans langzaam voorttreeden, gebukt onder zyn vragt; en misschien bedroeft gy u over zyn lot. Volg hem tot gindschen hoek; daar zit een zyner medeslaaven, speelende op een fluit; hy
| |
| |
staat stil, luistert; vermaak verrukt zyne ziel; hy legt zyn last af, trappelt den grond met zyne hielen, hest zyne handen op en klapt 'er mede boven zyn hoofd, geeft zich over aan de toomlooste blydschapsvervoering, en, alleen zich met het tegenwoordige bemoeiende, denkt hy niet over de uuren van bitterheid, voorheen geleden, noch over die hem te wagten staan.
Merk op eenen, die naa hem komt. Zelfs op een afstand doet zyne rechtop gaande gestalte, zyn sterk gespierd gestel, zyn moedige stap, hem voor een Malaijer kennen, of een Inbooreling van Java, de Koning der Slaaven. Zie, als hy nader komt, zyn lang koolzwart hair, ter helft van zyn rug nederhangende, zyne geele kleur, zyn schitterend jalours oog, 't welk zydelings op de Slaaverny nederziet. Hy weet wel, dat uit zyne klasse de huisverwers, de muzykanten, en vernuftige werklieden aan de Kaap voortkomen: hy is trotsch op die onderscheiding, en roemt op den naam van Malaijer. Hy vordert eene bejegening, daarmede overeenkomstig, van zynen Meester; zyne gebaaren, zyn spraak, nu eens traag en bedaard, dan eens snel en geweldig, schynen te zeggen: “Ik weet, dat ik uw Slaaf ben; maar zie toe, hoe gy uwe magt over my gebruikt!” Een verwyt grieft en vergramt hem; een klap doorwondt zyn hooggeplaatst hart; hy zamelt zulks in zyne geheugenis op, en is op wraakneeming bedagt. Met verloop van tyd vergeet de Meester, hem een slag gegeeven te hebben; maar de Malaijer vergeet het nimmer. In 't eind spreidt zich het slegte gedeelte van zyn character ten toon, op eene ontzettende wyze: hy maakt zich dronken door het gebruik van Opium, en met de dolheid der wraake valt hy zyn' niets kwaads denkenden Meester aan met zyn Krits, of krommen Malayschen dolk, en geeft hem één, twee en drie steeken. De ongelukkige Vrouw en Kinderen zyn niet veilig, als hy deezen op zynen weg ontmoet: hy begeeft zich op straat; als een dolleman loopt hy rond, offert alles, wat hem ontmoet, aan zyne wraake op, tot dat hy, door de menigte van tegenstanderen overweldigd, gevat, en na de plaats, tet strafoefening bestemd, heenen gebragt wordt.
Volg hem na de strafplaats. Eenige dagen zyn 'er verstreeken, - de dronkenschap des Opiums is over; maar ziet gy zyn gelaat eenigzins veranderd door de trekken van vrees of berouw? In geenen deele. Hy wordt op het rad gebonden; de beul radbraakt hem, het eene lid voor, het ander naa vermorzelende; maar geen traan, geen zugt ontglipt hem; - eindelyk is de natuur uitgeput; - misschien stamelt hy den naam van mahomet, zynen Propheet, uit, en geeft den geest, met de vertroosting, dat hy zich gewrooken heeft.
Welk een tegenbeeld van dit character ziet gy in
| |
| |
dien Slaaf, die daar zyn Heer volgt! Zyne gelaatstrekken van Europischen stempel, zyne schraale doch welgemaakte gestalte, zyn zagtaartig en onbeledigend uitzigt, en zyn zwart hair, gekruld doch niet wollig, - alles kundigt aan, dat hy een der niets kwaads doende Inboorelingen is van de Malabaarsche kust. Hy is, in alle opzigten, de beste der Huisslaaven. Zonder de werkloos- en domheid van den Mozambiquer, of het kloek verstand van den Malaijer, maakt hy eene uitsteekende tusschensoort; - verstandiger en werkzaamer dan de eerstgemelde, leerzaamer en toegenegener dan de laatstgenoemde, vereenigt hy standvastigheid met leevendigheid, en bekwaamheid om te leeren met inneemende zeden. Verwagt van hem geene geweldige tegenkanting. Terwyl de Inbooreling van Mozambique dikwyls hardnekkig wordt en zich tegen de slagen verhardt, - terwyl de Malaijer opkropt en zich bereidt tot het scherpen van zyn Krits, - bukt de Malabaar voor den slag, en tragt door traanen de bedreigde straffe af te wenden. Nimmer wordt hy voor den Regter gesleept, wegens misdaaden van eenen haatlyken aart; nooit vindt men zyne zwakke handen met bloed bemorst; maar indien hy, door eene valsche beschuldiging, of door eene geaartheid, al te geschikt om de speelbal van schurken te worden, in het geval komt om ter straffe den dood te ondergaan, beeft hy en wendt zyn hoofd om op 't gezigt der strafplaatze; hy schreeuwt luide, terwyl de slag hem nog niet treft, en smeekt met traanen en snikken medelyden af, tot dat zyn leeven en lyden teffens een einde neemen.
Maar kom, dat wy de tooneelen van bloed, de strafplaats, het rad en de werktuigen des wreeden doods daarlaaten, - zie ginder een ligten wagen, met grooten spoed, onswaards ryden, getrokken door veertien of zestien Ossen, en geleid door eenen Hottentot, die vooruit loopt; - zie, met welk eene behendigheid de Meester, voor op den wagen zittende, met de lange zweep klappende, het alles bestuurt! De Hottentot heeft, als gy het wel beziet, niets aan 't lyf, 't geen wy kleederen zouden noemen; een ontoebereide schaapenvagt wappert om zyn hals, en hangt agter af, als een mantel; by elke beweeging zyns lichaams wykt dit dekzel agterwaards, en laat zyn morssige huid, zyn mager lyf en zyne dunne werkzaame leden bloot; van vooren hangt zyn klein bedekzel rondsom zyne lendenen, met een lederen riem vastgemaakt: zonder eenige andere kleeding, zonder hoed, zonder schoenen, leidt hy zyne Ossen, by heeten zonneschyn, by wind en regen, over hobbelige steenwegen en heete zandgronden. Zomtyds doet hy een paar ontoebereide lederen voetzoolen aan, rondsom de enkels vastgemaakt; zomtyds beschut een oude versleeten hoed zyn hoofd tegen het steeken der zon; maar geen deezer beschutzelen wordt algemeen gedraagen, en doorgaans kan de eene Hottentot, die u voorby gaat, tot eene af- | |
| |
beelding van alle de anderen dienen. 't Is waar, hy heeft den naam van Slaaf niet; doch zyn leevenslot is daarom geenzins verkieslyker. Volgens de Wetten der Volkplantinge, is hy alleen verpligt, vyf-en twintig jaaren te dienen, naa welker verloop hy vry wordt: met andere woorden, zyn meester heeft het genot van de beste vyf-en-twintig jaaren zyns leevens; hy moge hem dan laaten loopen, om te zoeken of hy elders zyn brood kan winnen.
Deezen mogen de vier voornaamste soorten van Slaaven aan de Kaap gerekend worden; de Malaijer, de Inbooreling van de Mozambique en Malabaarsche kusten, en de op de Volkplanting geboorene Slaaven. Men hebbe zich egter niet te verbeelden, dat deeze onderscheide Rassen zorg draagen om zich onvermengd te houden. Te deezer plaatze worden zy schielyk ondereen vermengd, en menig een Slaaf kan zich beroemen een Europeër tot Vader te hebben. Hieruit ontstaat de grootste verscheidenheid in gelaatstrekken, in kleurvermengingen, die men misschien ergens op den aardbodem ontmoet. Geele, gitzwarte, eenigzins blanke en koperkleurige zyn dooreen gemengeld. Het gelaat des eenen, die u voorbygaat, is verschillende van dat van hem, die volgt of voorging, en het oog wordt bezig gehouden door eene vreemde en steeds duurende verscheidenheid.
De onderscheide soorten van Vrouwen behouden desgelyks, in haare huislyke bezigheden, iets van het character haarer Natie. De Malaysche Slaavin draagt zorg voor de huishouding, geeft rekenschap van elk artikel, schikt het linnen en de kleederen in de kassen; haar worden veele sleutels toevertrouwd; en, haar werk gedaan hebbende, brengt zy haar lang zwart hair in een bundel op de kruin haars hoofds, waar zy het met een zilveren spelde vastmaakt, en gaat dan aan de voeten van haare Meestresse nederzitten om te breijen.
De Malabaarsche Vrouw, zagt en goedaartig, wordt, gelyk haar Egtgenoot, gebruikt in elke soort van ligtere huislyke bezigheden. Geene slagen zyn 'er noodig om haar tot werken aan te zetten; eene bedreiging jaagt haar schrik aan. Zy verdubbelt haare werkzaamheid, is bezorgd om zich oplettend te gedraagen ten aanziene van de belangen des Huisgezins, maakt het huisraad schoon, schikt het in orde, en, 's avonds haare kinderen gekuscht en te slaapen gelegd hebbende, zoekt zy haar breiwerk op, en gaat by haare medeslaavinnen zitten.
De Mozambique-Vrouw, doorgaans sterker dan haare medeslaavinnen, is egter teffens werkzaam en verstandig genoeg: zomtyds wordt zy gebruikt in morssig en zwaar werk; doch ook valt haar wel eens een beter taak te beurt. Volgens den wil haarer eigenaaren, ziet gy haar nu en dan op haar hoofd een groot pak linnen draagen, om 't zelve te wasschen in het water van den Tafelberg stroomende; wel eens voedt zy de Kinderen des Huisgezins op, en bekleedt een aanzienlyken
| |
| |
post. Zy wordt, gelyk de Man van die herkomst, bevonden geduldig haar werk afdoende, en niet meer: zy schept behaagen in gepreezen te worden; maar is niet zeer bezorgd om lof te verdienen: zy doet haar taak, meer gedreeven door den wensch om dezelve volbragt te zien, dan uit eene begeerte om het wél te doen.
De Hottentotsche Vrouw is wel te vrede met in den laagsten rang te staan, en wordt, in de daad, zeldzaam gebruikt in de Huisgezinnen aan de Kaap; men treft ze doorgaans aan in de Boerenhuizen op eenigen afstand van de Kaapstad. Het character der Hottentotten, zo der Mannen als der Vrouwen, wordt voor het minst bevallige van allen gehouden. Zy maaken zich zo nuttig niet als de Malaijers; zy bezitten de toegenegene geaartheid der Inboorelingen van Malabar en Mozambique niet; zy werken alleen uit volstrekte noodzaaklykheid, en zouden schielyk in volslaagene bedryfloosheid nederzinken, als zy niet gestadig tot den arbeid werden aangespoord.’ |
|